28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

nr. 144
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2005

In deze brief informeer ik u over twee zaken:

• overleg met het Centraal Planbureau (CPB) over recente bijstellingen van de raming van het aantal bijstandsuitkeringen1;

• het definitief budget voor bijstandsuitkeringen voor 2005.

Overleg met het CPB

Op 15 juni 2005 deed ik in een algemeen overleg met de vaste commissie voor sociale zaken en werkgelegenheid de toezegging om overleg te voeren met het CPB over de raming van het aantal bijstandsuitkeringen. Deze raming is van belang voor de bepaling van de hoogte van het budget dat gemeenten ontvangen voor de betaling van bijstandsuitkeringen (I-deel WWB).

In bijgaande notitie biedt het CPB een nadere analyse van de bijstellingen in de ramingen van het bijstandsvolume voor de jaren 2004 en 2005. De ramingsbijstellingen zijn volgens het CPB telkens gerechtvaardigd geweest. Ze waren het gevolg van wijzigingen in alledrie de basisingrediënten voor de raming:

– de realisaties uit het voorgaande jaar;

– de gevolgen van rijksbeleid (bijv. uitstel van WW-maatregelen);

– de conjunctuur (bijv. minder grote stijging van de werkloosheid).

Het uiteindelijke macrobudget is zowel in 2004 als in 2005 toereikend.

De bijstellingen zijn het grootst tussen het publiceren van de Macro-Economische Verkenning (MEV) in september voorafgaand aan het begrotingsjaar en het Centraal Economisch Plan in het daaropvolgende voorjaar (CEP). Het verschil dat optreedt tussen publicatie van het CEP en het moment waarop de budgetten definitief moeten worden vastgesteld (september van het begrotingsjaar) is minder groot.

De notitie van het CPB somt tot slot een aantal mogelijkheden op om grote ramingsbijstellingen te voorkomen en de communicatie over de bijstellingen te verbeteren. Ik vat die als volgt samen. Het CPB gaat na of er nu al mogelijkheden zijn om het effect van de invoering van de WWB (budgettering) te onderzoeken. Als dat onderzoek mogelijk is, dan kijkt het CPB of het ook nuttig is sociaal-demografische ontwikkelingen in de berekening van het bijstandsvolume op te nemen. Daarbij noemt het CPB ook de door uw Kamer genoemde ontwikkeling van het aantal tweeverdieners.

Ook stelt het CPB voor na te gaan of begin april een «nader voorlopig budget» bekend gemaakt zou kunnen worden.

Ik constateer dat het CPB goed naar de eigen ramingsbijstellingen en -methodiek heeft gekeken. Ik ben van plan de suggestie van het CPB over te nemen om begin april een nader voorlopig budget bekend te maken. Ik bekijk bovendien de mogelijkheden om het budget al in april definitief vast te stellen. Een notitie met de voor- en nadelen van een ander vaststellingsmoment ontvangt u voor het einde van het jaar. Dit is aan uw Kamer toegezegd in het algemeen overleg van 15 juni 2005.

Zolang het moment van vaststelling niet wijzigt zal ik in april op het gemeenteloket laten publiceren wat de verwachte ramingsbijstelling voor het gemeentelijke budget betekent. Dit sluit aan bij de inmiddels gegroeide praktijk; ook dit jaar en vorig jaar is in het voorjaar een dergelijk bericht over de raming bekend gemaakt.

Definitief budget bijstandsuitkeringen 2005

De WWB schrijft voor dat het macrobudget WWB I-deel toereikend is voor de geraamde kosten van uitkeringen van alle gemeenten in het betreffende jaar. Conform de procesbeschrijving (Kamerstukken II 2003–2004, 28 870, nr. 117) vormt de raming van het CPB hierbij het uitgangspunt. Bij verschil van inzicht tussen SZW en CPB wordt de onderbouwing voorgelegd aan de bewindspersoon.

Op basis van het toereikendheidsbeginsel wijk ik af van de CPB-raming van het WWB-volume 2005, die de grondslag vormt voor het bepalen van het definitieve budget 2005. Het CPB betrekt na het CEP wél wijzigingen in het rijksbeleid in deze raming, maar niet gewijzigde inzichten in de effecten daarvan. Ik heb momenteel nieuwe inzichten in de gevolgen van de herkeuringsoperatie in de WAO voor het aantal bijstandsuitkeringen. Onder andere de opgelopen achterstand in de herbeoordelingen leidt in de SZW-raming tot een lager volume van 2 000 in 2005. Zodoende ga ik uit van 359 000 bijstandsuitkeringen voor personen jonder dan 65 jaar als grondslag voor het definitieve budget 2005 en het CPB van 361 000.

De VNG is evenals vorig jaar geïnformeerd over mijn zienswijze op de toepassing van het toereikendheidsbeginsel. Overigens verwerkt het CPB de genoemde inzichten wel in de berekeningen die van belang zijn voor het budget in 2006. Op de volumeraming die de grondslag vormt voor het definitieve budget 2005 is zodoende een verschil in uitgangspunt aan de orde en niet een verschil in inzicht.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven