28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

29 674
Evaluatie Wet Werk en Bijstand

nr. 141
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 augustus 2005

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 15 juni 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de brief d.d. 12 april 2005 over het bijstandsvolume 2004 (28 870, nr. 133);

– de brief d.d. 12 april 2005 over de toepassing van artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet Werk en Bijstand (28 870, nr. 132);

– de brief d.d. 20 april 2005 houdende verzamelbrief aan de gemeenten (SZW0500281);

– de brief d.d. 26 april 2005 houdende het plan van Aanpak Evaluatie Wet werk en bijstand 2004–2007 Nader Uitgewerkt (29 674, nr. 6);

– de brief d.d. 29 april 2005 over de verzamelbrief aan gemeenten (SZW0500324);

– de brief d.d. 6 juni 2005 over privacyaspecten van gegevensuitwisseling en de beveiliging van SUWI-net. (17 050, nr. 298).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Bruls (CDA) merkt op dat de ramingsmethodiek van de Wet werk en bijstand voor het macrobudget niet goed werkt. De afgelopen jaren, vanaf 2003, moesten de ramingen steeds neerwaarts worden bijgesteld. Het is voor gemeenten lastig als zij in oktober van het lopende begrotingsjaar horen dat zij voor de resterende drie maanden van het jaar de begroting op een niet onaanzienlijk deel neerwaarts moeten bijstellen. Op zichzelf zijn die neerwaartse bijstellingen positief, omdat de stijging van het bijstandsvolume duidelijk achterblijft bij de verwachtingen. Het heeft er dus alle schijn van dat de Wet werk en bijstand effect begint te hebben. Er zijn wel verschillen tussen de gemeenten. Terwijl de ene gemeente met een teruggang in bijstandsvolume te maken heeft, heeft een andere juist te maken met een forse vooruitgang. De onvoorspelbaarheid van de raming maakt dat gemeenten terughoudend zijn in het inzetten van hun reïntegratiebudget ten behoeve van de doelgroepen in de bijstand, zoals NUG'ers (niet-uitkeringsgerechtigden) of ANW'ers (Algemene Nabestaanden Wet). De begrotingssystematiek dwingt gemeenten ertoe reserves aan te houden. Divosa (Vereniging van directeuren van overheidsorganen voor sociale arbeid) stelt dat drie kwart van de gemeenten in het eerste jaar van de WWB hun reïntegratiebudget niet volledig hebben uitgegeven. Dat is een ernstige maar zeer begrijpelijke constatering. Heeft de staatssecretaris een suggestie om deze impasse te doorbreken?

De gekozen opzet in de WWB bevordert een actief in- en uitstroombeleid, maar het bevordert ook concurrentie tussen gemeenten. Het leidt tot een «race to the bottom». Het systeem is zodanig dat er meerjarig bekeken minder geld over is voor de moeilijk te bemiddelen kern in het bijstandsbestand. Is er een methode te bedenken waarbij het geld behouden blijft voor de sociale sector, bijvoorbeeld in het kader van de discussie over de WSW en over participatieplannen? Zou de optie om bijvoorbeeld te werken met een meerjarig budget uitkomst kunnen bieden?

Uitgangspunt daarbij kan zijn een vierjarige gemeenteraadsperiode. Dan blijft enerzijds de prikkel voor gemeenten onderling bestaan, want het gaat om budgettering op macroniveau en anderzijds blijft het budget beschikbaar voor zaken in de sociale sector. Is de staatssecretaris bereid, dit te onderzoeken en de Kamer hierover te berichten?

De heer Bruls stemt in met het plan van aanpak evaluatie Wet werk en bijstand. Er wordt voorgesteld om het aantal verzoeken dat ingediend wordt bij de toetsingscommissie te hanteren als indicator voor de toereikendheid van het bijstandsbudget bij gemeenten. Dat lijkt wat te beperkt. Er moet ook bekeken worden in hoeverre gemeenten bijvoorbeeld additionele middelen uit andere delen van de gemeentebegroting zullen inzetten voor eventuele tekorten op bijstandsbeleid. Men komt pas in aanmerking voor behandeling door de toetsingscommissie als men 10% tekort komt op het budget. Dat is een te magere indicator. Is het overigens wel nodig om de werking van de reïntegratiemarkt te evalueren nu de motie-Bruls c.s. op dit punt door het kabinet is overgenomen, waardoor gemeenten per 1 januari 2006 vrij zijn om in te schakelen wie zij willen om mensen aan het werk te helpen?

De heer Bruls vraagt aandacht voor de problematiek van gedetineerden in het kader van de bijstand. Hierover zou voor 1 juni uitsluitsel komen. De bal ligt wat dit betreft niet alleen bij de minister van Justitie en bij de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, maar ook bij deze staatssecretaris. Is de staatssecretaris bereid mee te denken over een oplossing voor de problemen waar de gedetineerden mee geconfronteerd worden wanneer zij vrijkomen?

Hoe staat het met de voorstellen die de staatssecretaris voor het zomerreces zal indienen over de langdurigheidstoeslag? In welke richting gaan die voorstellen? Met name zou gedacht moeten worden aan versoepeling van de criteria voor invulling van het begrip «arbeidsmarktperspectief». De langdurigheidstoeslag is bedacht als een inkomensmaatregel en deze behoeft niet gekoppeld te worden aan een reïntegratie-inspanning.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) heeft grote problemen met de nieuwe methodiek die het CPB hanteert voor de bijstandsramingen. Het CPB raamt tijdens een lopend jaar tot 10% fout. Het is nodig dat er een contra-expertise komt van een onafhankelijke partij op de methodiek die het CPB hanteert. De gemeenten wordt geen recht gedaan als pas in september duidelijk wordt dat er substantiële bijstellingen van het macrobudget plaatsvinden, waardoor geraamde begrotingshoofdstukken door de gemeenten neerwaarts moeten worden bijgesteld over een periode waarin dat niet meer te redresseren is. Het is noodzakelijk dat de staatssecretaris ervoor zorgt dat er een betere ramingsmethodiek komt die dichter bij de werkelijkheid komt dan die van het CPB.

Het is bekend dat in het verleden de ramingen van het CPB voor de bijstand, die jaarlijks werden bijgesteld, de spaarpot waren van de minister van Financiën. Een overschot op Sociale Zaken werd gebruikt als cofinanciering voor tekorten op Volksgezondheid. Met de komst van de budgettering van de WWB was het de bedoeling om die extra financiële reserve bij Sociale Zaken weg te halen. Tot op heden is dat echter niet gebeurd. Dat is een slechte zaak, want daarmee wordt het de gemeenten onmogelijk gemaakt goed te ramen en te werken. Is de staatssecretaris bereid wat dit betreft een ander spoor te volgen?

Door de minister van Binnenlandse Zaken is bij het herijken van het cluster bijstand en zorg voorgesteld om de bevriezing van de uitvoeringskosten op de jaren 1997–1998 ongedaan te maken en te vervangen door een voortschrijdend driejaarlijks gemiddelde. Dat levert een besparing van € 80 mln. op de uitvoeringskosten op. De gemeenten zijn daar echter niet van op de hoogte gesteld. Dat moet alsnog gebeuren. Bovendien is, omdat de bevriezing ongedaan is gemaakt, een herijking nodig van de uitvoeringskosten, inclusief de hoogfrequente klantcontacten, systemen van «work first», de uitvoeringskosten van het W-deel en de uitvoeringskosten van de bijzondere bijstand. Zou de staatssecretaris in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken een herijking willen entameren van de uitvoeringskosten van de bijstand, inclusief alle genoemde componenten?

Mevrouw Noorman-den Uyl kan zich vinden in de oplossingsrichtingen van de staatssecretaris voor de problematiek van stopzetting bijstandsverlening bij voorlopige detentie, namelijk leenbijstand via de kredietbank of een vorm van huisbewaarderschap.

Het is geen goede zaak dat de gemeenten in de verzamelbrieven zo slecht op de hoogte worden gesteld over de stand van zaken met betrekking tot de langdurigheidstoeslag. Daar moet verandering in komen.

Mevrouw Noorman-den Uyl kan het plan van aanpak evaluatie WWB in grote lijnen onderschrijven. Op een aantal punten maakt zij nog kanttekeningen. Ten eerste zou zij graag een toets willen hebben op de primaire opdracht van de wet, het verstrekken van bijstand, vooral als het gaat om het niet gebruik maken van de bijstand en van de bijzondere bijstand. In dit verband verwijst zij naar het onderzoek van de gemeente Apeldoorn. Ten tweede zou een onderzoek naar het gebruik van de bijzondere bijstand onderdeel van de evaluatie moeten zijn. Specifiek zou onderzoek moeten worden gedaan naar bijzondere categorieën als chronisch zieken, ouderen, gehandicapten en schoolgaande jongeren. Ten derde staat het onderzoek naar doelgroepen niet genoemd, terwijl bij de wetsbehandeling door de minister is toegezegd dat doelgroepen wel degelijk tot het onderzoeksbereik van de evaluatie van de bijstand behoren. Ten vierde zou de duurzaamheid van de uitstroom, de inzet van scholing en andere duurzaamheidsversterkende middelen en de effectiviteit ervan onderdeel van de evaluatie uit moeten maken. Het is belangrijk om zicht te krijgen op het effect van «work first», vooral als het gaat om duurzaam werk. Ten vijfde is van belang zicht te krijgen op de kennis van rechten en plichten van de klant. De klant moet centraal staan. Dan gaat het om de toereikendheid van de voorziening en de werking van de bezwaar- en beroepsprocedures en de ombudsfunctie.

Door verschillende gemeenten zijn verzoeken tot experimenten gedaan. Helaas is nog niet één experiment goedgekeurd. Op welke wijze wordt de experimenteerregeling in de bijstand toegepast? In welke mate wordt positief gereageerd op verzoeken tot experimenten?

Mevrouw Noorman-den Uyl verwijst naar de brief van de wethouders Spekman, Schuiling en Bolsius aan de staatssecretaris in verband met het opvragen van gegevens om fraude met bijstandsuitkeringen te voorkomen. Zij willen graag een uitbreiding van het aantal instanties waar gemeenten direct gegevens op mogen vragen. Kan de staatssecretaris daartoe voorstellen doen?

Het is geen goed idee om de raming van het macrobudget WWB voor gemeenten op een periode van vier jaar te stellen. Daarvoor is het systeem nog niet stabiel genoeg. Wellicht is het op de lange termijn mogelijk.

De heer Weekers (VVD) vindt de opzet van de evaluatie plan van aanpak WWB goed. Is de staatssecretaris bereid om prestatie-indicatoren te verbinden aan bepaalde doelstellingen, bijvoorbeeld voor het terugdringen van fraude? Met betrekking tot de meevallers in de WWB kan men zich afvragen of dit het grote succes is van de Wet werk en bijstand. Dat zou zeker het geval kunnen zijn gegeven de wijze waarop de gemeenten de poortwachtersfunctie invullen. Ook als het gaat om het fraudebeleid wordt veel resultaat geboekt. Het CPB zou echter rekening moeten houden met dergelijke effecten om tot een fatsoenlijke ramingsystematiek te komen. Het valt niet uit te leggen dat gemeenten elk voorjaar een forse neerwaartse bijstelling van de begroting voor de kiezen krijgen. De positieve prikkels die in de budgetteringsystematiek zitten, worden daarmee in een klap onderuitgehaald. Een meerjarige fixatie van de budgetten is geen goede optie. Daar is het nog te vroeg voor, gelet op de onvolkomenheden in de modellen. Wellicht is het goed om, voordat het begrotingsjaar begint, budgettaire zekerheid te geven, zodat er lopende het jaar niet meer hoeft te worden bijgesteld. Dat zal de gemeenten sympathiek in de oren klinken, want dan houden zij behoorlijk wat geld over. Het kan echter ook zijn dat er volgend jaar of het jaar daarna tussentijds een opwaartse bijstelling nodig is. Dat moet men dan ook accepteren. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? Wat vindt de VNG daarvan? Zijn er nadere afspraken over te maken?

De heer Weekers vraagt de staatssecretaris om een nadere analyse van de ramingsystematiek van het CPB. Daarbij zouden de prognoses van het CPB van de afgelopen jaren vergeleken moeten worden met wat gerealiseerd is, kijkend naar de werkloosheidsontwikkelingen, beleidseffecten en uitvoeringsmutaties. Kan de staatssecretaris nader inzicht geven in de cijfers voor het lopende jaar? Is hij in staat om bij de begroting en de jaarverslagen naast de cijfers van het CPB ook in te gaan op de snelstatistieken van het CBS?

De lijn die de staatssecretaris heeft uitgezet voor bijstand en detentie is een goede. Uiteindelijk zijn gedetineerden zelf verantwoordelijk voor hun gedrag. Het is niet nodig dat de overheid ervoor zorgt dat de woning van een gedetineerde beschikbaar blijft en betaald wordt. Mensen moeten echter na een periode van detentie wel kunnen resocialiseren en reclasseren. Dan is het hebben van onderdak van uitermate groot belang. Heeft een gemeente daar een bepaalde taak in, wellicht in het kader van de reguliere opvang van dak- en thuislozen? De praktijk moet niet zijn dat Justitie naar Sociale Zaken verwijst en Sociale Zaken naar Justitie. Het probleem moet worden opgelost.

Met betrekking tot de langdurigheidstoeslag vraagt de heer Weekers of de staatssecretaris iets meer kan zeggen over de alternatieve uitwerking.

Wat de privacyaspecten betreft heeft de staatssecretaris naar aanleiding van de brief van de drie wethouders en de brief van het College bescherming persoonsgegevens opgemerkt dat er veel meer mag dan men denkt. Toch is het College bescherming persoonsgegevens erg terughoudend. Zou een raamwerk dat ordentelijk is opgezet niet kunnen helpen om effectieve informatie zonder enig probleem boven water te krijgen? Het College bescherming persoonsgegevens stelt dat het vertrouwen van de burger zal dalen als men zonder aanleiding en slechts op basis van niet hard te maken veronderstellingen bestanden koppelt. De waarde van een bestandskoppeling is nu juist dat getraceerd kan worden of er iets geks aan de hand is. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat een gemeente elke week een bijstandsgerechtigde op het matje roept. Maar dat is in de praktijk niet het geval. Van de wetenschap dat bestanden zijn gekoppeld gaat al een preventieve werking uit. Mensen mogen niet het vertrouwen verliezen in overheidsoptreden omdat aan velen onterecht een uitkering zou worden verstrekt. Hoe denkt de staatssecretaris over publicatie van fraudegevallen?

In de verzamelbrief van april wijst de staatssecretaris naar aanleiding van een verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het feit dat behandeling van de kinderalimentatiewet door de Kamer nog even op zich kan laten wachten. Gemeenten moeten dus zelf alert zijn. De verhaalsystematiek die onder de Algemene Bijstandswet gold, is nog onverkort van toepassing. Zou de staatssecretaris nog een stap verder willen gaan en aan gemeenten voor willen stellen aan de poort al alert te zijn door bijvoorbeeld vaders aansprakelijk te stellen? Maken gemeenten daar wel voldoende werk van? Leunt men niet te veel achterover in het vertrouwen dat uiteindelijk dat wetsvoorstel wel door de Kamer komt? Hier is nog een hele wereld te winnen.

De heer Weekers meldt dat de Raad van Kerken de noodklok heeft geluid over armoede in Nederland. Hij is van mening dat in Nederland in principe niemand armoede hoeft te lijden omdat er een goed sociaal vangnet is. Een belangrijke oorzaak van gevoelde armoede is de schuldenproblematiek. De gemeente Apeldoorn heeft een onderzoek gedaan waaruit blijkt dat streng selecteren aan de poort leidt tot uitval van mensen die eigenlijk wel recht op bijstand hebben. 5% van de mensen die worden geweigerd aan de poort blijkt uiteindelijk volstrekt niet zelfredzaam te zijn. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden daar een nader onderzoek naar te verrichten?

Tot slot vindt de heer Weekers het geen goede zaak dat het werkgeld niet preventief kan worden ingezet zolang mensen nog niet op de bijstand zijn aangewezen, maar nog onder het UWV-circuit vallen. Aangezien gemeenten willen voorkomen dat mensen langdurig gebruik maken van de bijstand, zou men veel meer de samenwerking met het UWV moeten zoeken en daarvoor het W-deel in moeten kunnen zetten. Wat dat betreft zou er geen wettelijke belemmering moeten zijn.

De heer De Wit (SP) sluit zich aan bij de vragen over de berekeningssystematiek van het CPB van het bijstandsvolume. Hij wijst op het onderzoek van de gemeente Apeldoorn, waarin wordt geconstateerd dat de spectaculaire reductie van het aantal mensen dat de bijstand instroomt slechts een kwestie van uitstel is. Uiteindelijk neemt het aantal bijstandsgerechtigden slechts toe. Afgezien van vragen over de berekeningssystematiek en eventuele fraude is de grote vraag waar deze mensen blijven. Volgens de staatssecretaris gaat het om ombenutte gemeentelijke mogelijkheden. Ook in «work first»-projecten hebben mensen toch geld nodig om van te leven? Geven de cijfers geen vertekening omdat niet de volledige zaak in kaart wordt gebracht? Dit is van belang omdat de gemeenten in september de rekening gepresenteerd krijgen van de ramingen.

Volgens de minister van Justitie kunnen ex-gedetineerden wat hem betreft alleen rekenen op de reclassering in geval van een justitiële opdracht. Het merendeel van deze mensen komt daardoor in de problemen, bijvoorbeeld wat betreft het inkomen. Volgens de minister van Justitie moeten de gemeenten voor opvang zorgen. Die kunnen dat niet omdat deze mensen geen paspoort hebben en uitgeschreven zijn bij hun gemeente. Volgens de staatssecretaris moeten deze mensen maar een krediet aanvragen. Dat is echter geen optie omdat deze mensen in merendeel reeds grote schulden hebben. Zij zijn dan ook aangewezen op de bijzondere bijstand.

De staatssecretaris doet in de stukken het systeem van de seizoensarbeid uit de doeken. Wat is echter de stand van zaken? Het probleem bestaat nog steeds, gezien het bericht dat er weer ettelijke Polen zijn opgepakt en bekeurd. Hoe werkt de nieuwe aanpak?

De heer De Wit sluit zich aan bij de vragen van mevrouw Noorman over de «work first»-projecten. De CG-raad (Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland) heeft op twee punten gewezen die niet meegenomen worden in de evaluatie. Wil de staatssecretaris de positie van de chronisch zieken en gehandicapten bij de activering en de inkomensondersteuning van mensen die in de IOAW zitten of moeten zitten alsnog meenemen in de evaluatie?

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris erkent de notie dat na twee jaar WWB de omslag wat betreft werk en inkomen voor een belangrijk deel is gemaakt. Toch laat het Divosa-onderzoek zien dat 50% van de directeuren in de gemeenten stellen dat die omslag nog niet is gemaakt. Ondanks het positieve beeld valt er dus nog een slag te maken. Niet alle energie en systemen van de gemeenten zijn ingesteld op de omslag. Het gebruik van de middelen laat zien dat nu reeds substantiële bedragen overblijven. De poortwachtersfunctie van de gemeenten draagt hier in belangrijke mate aan bij, naast de handhaving en fraudebestrijding. Daarnaast wordt er ook succes geboekt door mensen uit de bijstand te houden.

De effecten verschillen per gemeenten. Een van de omstandigheden daarbij is de invulling door de afzonderlijke gemeenten van de taken op dit gebied. De kernkaart, met een vergelijking van de gemeenten op verschillende indicatoren, is wat dat betreft interessant. Het stelt gemeenten in staat om de prestaties te meten aan die van andere gemeenten. Dit kan voor een deel een «race to the bottom» betekenen en dus een extra prikkel, vooral voor wethouders van financiën. Vanuit het systeem geredeneerd zal er echter steeds minder meeropbrengst te zien zijn. Dit mathematisch-systematische effect is eerder verwurging genoemd. Dat moment is nog lang niet bereikt. De werking van het systeem zal de komende tijd exact in beeld worden gebracht, inclusief eventuele aanpassingen en andere aspecten. Dit moet gereed zijn voordat de evaluatie plaatsvindt.

Een ander systeemelement wordt gevormd door berekening en moment van bekendmaking van het macrobudget. Het CPB heeft de ramingsregelingen reeds bekeken en in het jaar 2004 aangepast. De huidige constateringen vormen geen aanleiding voor een contra-expertise, ook gezien de komende evaluatie. De constateringen en vragen van de Kamer zullen onderwerp van gesprek zijn met het CPB. Ook de vraag of er in de berekeningsmethodiek rekening wordt gehouden met de ontwikkeling naar steeds meer tweeverdieners komt daarbij aan de orde.

De staatssecretaris heeft er alle begrip voor dat gemeenten zo snel mogelijk duidelijkheid willen hebben in verband met het opstellen van de begroting. In september vindt de definitieve vaststelling van de raming plaats. In april wordt echter reeds een voorsignaal gegeven. Ook wordt via het Gemeenteloket op internet geprobeerd om additionele «tools» hiervoor aan te geven. De grote vraag is of meerjarige afspraken hierbij een oplossing vormen en hoe die vormgegeven moeten worden. De staatssecretaris wil de komende periode gebruiken om een en ander te onderzoeken. Voordat er conclusies worden getrokken, zal de Kamer voor het eind van het jaar een tussendocument ontvangen met de verschillende alternatieven, oplossingen en aangrijpingspunten, met voor- en nadelen. Het tussenvoorstel zal ook de visie van Divosa, VNG en de Raad voor de financiële verhoudingen bevatten. Overleg met Divosa en VNG heeft overigens nog geen alternatief op dit vlak laten zien. Meer in het algemeen moet ook de aandacht van de Kamer voor groeigemeenten niet worden vergeten.

De herverdeling van het Gemeentefonds is gebaseerd op een onderzoek van Cebeon (Centrum Beleidsadviserend Onderzoek bv). Dit onderzoek is onlangs besproken door de minister van Binnenlandse Zaken met de Kamer. De staatssecretaris zal de Handelingen zorgvuldig analyseren wat betreft herijking van de hoogte van het op het gemiddelde van 1996–1998 bevroren bedrag aan uitvoeringskosten in het Gemeentefonds. Zonodig zal dit punt besproken worden met de minister van Binnenlandse Zaken.

De staatssecretaris heeft veel elementen gehoord die mogelijkerwijs extra aandacht verdienen in de evaluatie van de Wet werk en bijstand. Toegezegd wordt om te inventariseren wat reeds is toegezegd, na te gaan of en hoe de bedoelde elementen reeds worden geëvalueerd, zoals het niet-gebruik, en aan te geven welke elementen er niet in thuis horen, zoals de «oude» doelgroepen. Prestatie-indicatoren wat betreft fraude verhouden zich niet tot het decentrale systeem van de WWB. Die indicator is overigens al min of meer geformuleerd omdat de meevallers voor een belangrijk deel te maken hebben met fraudebestrijding. Evaluatie van de werking van de reïntegratiemarkt blijft nodig om inzicht te verkrijgen, ondermeer in het bruto-nettto-effect. Gemeenten en sowieso het UWV zullen immers gebruik blijven maken van reïntegratiebedrijven. Ook de indicatoren van de RWI (Raad voor Werk en Inkomen) en het keurmerk van Borea (de brancheorganisatie van reïntegratiebedrijven) blijven actueel en valide. Het is wel zinvol te bezien of de evaluatie elementen bevat die overbodig zijn geworden door het vervallen van de uitbestedingsplicht.

De passie omtrent het onderwerp detentie en bijstand is begrijpelijk. Dit mag echter niet leiden tot het structureel anders behandelen van deze mensen dan anderen in de Wet werk en bijstand. Bovendien moet voorkomen worden dat met bijzondere bijstand voor woonlasten een nieuw element wordt toegevoegd. De rechter heeft overigens uitdrukkelijk uitspraken gedaan over bijzondere omstandigheden. Duidelijk is dat de wethouders van de grote steden gelijk hebben dat er problemen ontstaan voor mensen die net uit de gevangenis zijn ontslagen. De staatssecretaris blijft samen met het ministerie van BZK en van Justitie zoeken naar een oplossing. Daarbij worden ook de mogelijkheden in het kader van de opvang van dak- en thuislozen meegenomen. Hopelijk hebben de gemeenten voor 1 september duidelijkheid. In de brief van 12 april is reeds beschreven hoe het probleem van het aanvragen van bijstand door ex-gedetineerden zonder paspoort kan worden opgelost.

De staatssecretaris is blij met de uitspraken van de woordvoerders over de privacy. Er is reeds veel mogelijk op dit vlak. Het koppelen van bestanden waar nodig zal zeker gebeuren. Met het College bescherming persoonsgegevens is op ambtelijk niveau contact over de mogelijkheid om bestandskoppeling te bevorderen. Zonodig zal de staatssecretaris zelf overleggen met het College.

De gemeenten mogen van de heer Weekers bij de kinderalimentatie niet achteroverleunen in het vertrouwen dat het wetsvoorstel ter zake door de Kamer wordt aangenomen. De gemeenten kunnen echter winst behalen door strenger bij de poort te zijn.

Het onderzoek van de gemeente Apeldoorn roept bij sommigen de vraag op over de uitval, namelijk waar deze mensen blijven. Er zijn 632 mensen bij de poort tegengehouden. Van dat aantal hebben 192 mensen werk gevonden. Een aantal mensen heeft in tweede instantie toch een uitkering verkregen. 23 mensen, voornamelijk jongeren, blijken echter onterecht geen uitkering verkregen te hebben. 88 Mensen waren niet meer te traceren in het onderzoek. Bij frequente werkbezoeken aan gemeenten valt de staatssecretaris op dat 15% tot 20% van de aanvragers van een uitkering na confrontatie met het «work first»-beginsel niet meer terugkomen. Hier ligt een eigen keuze van deze mensen aan ten grondslag. Het kan voorkomen dat gemeenten op onjuiste wijze mensen niet in aanmerking laten komen voor een uitkering. Divosa gaat naar aanleiding van dit onderzoek nader aandacht geven aan deze kwestie. Hopelijk levert dat meer inzicht op, bijvoorbeeld of het onderzoek van Apeldoorn gegeneraliseerd kan worden.

Het is de staatssecretaris niet bekend dat er wettelijke belemmeringen zijn voor samenwerking tussen UWV en de gemeenten. Er wordt nagekeken of het waar is dat gemeenten niet preventief aan de slag mogen met iemand die nog niet tot de bijstandspopulatie behoort vanuit het W-deel. Als er aanleiding toe is wordt hierover gecommuniceerd met gemeenten.

Er zouden allerlei zaken fout lopen bij de experimenteerregeling. Voor het budget-IPW (Innovatieprogramma werk en bijstand) zijn dit jaar tachtig aanvragen binnengekomen,. In de vorige IPW-ronde zijn veertig van de honderd aangevraagde projecten toegekend. Bij de huidige ronde, waarvoor € 3 mln. beschikbaar is, worden in september besluiten genomen. Voor experimenten WWB (artikel 83) is één aanvraag ingediend, welke is afgewezen. Naast de WWB zijn er ook SUWI-experimenten.

Bij de seizoensarbeid werkt de aanpak van de Arbeidsinspectie nog steeds. Bij de diverse projecten zijn de effecten wisselend. In een regio worden goede resultaten bereikt. In een tweede regio gaat het bij bepaalde schakels in de keten wat stroever. In een derde regio loopt men achterop. Ook de RWI is betrokken bij het aanpakken van deze taaie materie.

De staatssecretaris noemt de langdurigheidstoeslag, gezien de totstandkoming en de verschillende elementen, een ingewikkeld probleem. Het pijnpunt zou liggen in de voorwaarde van arbeidsmarktperspectief. Toetsing van het arbeidsmarktaspect moet echter wel onderdeel zijn van de beoordeling. De vraag is alleen waar die het beste kan plaatsvinden. De beoordeling moet plaatsvinden door de gemeente, die immers de arbeidsmarktpositie en persoonlijke situatie van een bijstandsgerechtigde kent. Randvoorwaarden daarbij zouden moet zijn een periode van vijf jaar in de bijstand, het arbeidsmarktperspectief van betrokkene inclusief diens kansen en omgang met reïntegratieaanbiedingen en de financiële positie, inclusief eventuele bonussen, toeslagen en vrijstellingen naast de uitkering. De gemeenten zouden met een verordening duidelijk moeten maken waarop de betrokkenen recht hebben. De staatssecretaris zegt toe de Kamer hierover voor het reces een voorstel te doen toekomen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Bruls (CDA) hoort uit de gemeentepraktijk verhalen over mensen die maanden moeten wachten op het ontvangen van een uitkering. Zijn die signalen het ministerie bekend? Het toegezegde voorstel over de langdurigheidstoeslag heeft enkele goede elementen in de randvoorwaarden. Wanneer krijgt de Kamer het voorstel?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) hoort de staatssecretaris zeggen dat de knelpunten bij de langdurigheidstoeslag alleen opgelost kunnen worden door het wettelijk recht te vervangen door een per gemeente verschillende regeling. Het onderuit halen van dit systeem is niet acceptabel. Het probleem is niet zo vreselijk groot en laat zich met een ministeriële regeling of beperkte wetswijziging oplossen.

De heer Weekers (VVD) vindt de benadering van de staatssecretaris van de langdurigheidstoeslag aansprekend, waarbij het recht hierop minder star wordt geformuleerd. Voorkomen moet immers worden dat mensen in een uitkering gevangen blijven.

Er worden in het kader van SUWI-net allerlei protocollen opgesteld. Gaat men daarbij niet te ver bij de privacybescherming? Moet dit niet opgeschoond worden om de gemeenten effectiever te laten werken?

De heer De Wit (SP) stipt aan dat de buitengewoon hoge recidivecijfers in Nederland onder meer veroorzaakt worden door het ontbreken van een sluitend vangnet na detentie. Voor deze mensen moet bijzondere bijstand of leenbijstand mogelijk worden gemaakt als hulp bij de eerste stappen.

De staatssecretaris is blijkbaar van zins om bij de langdurigheidstoeslag een aantal subjectieve elementen in te brengen. Criteria zoals het niet solliciteren of niet meewerken bestaan echter al en worden juist gebruikt in een eerder stadium om de langdurigheidstoeslag niet toe te kennen.

De staatssecretaris is alert op verhalen dat mensen te lang moeten wachten op hun uitkering.

De langdurigheidtoeslag zal niet meer zo zwart-wit geregeld worden als in de wet het geval is. De gemeenten zal wat ruimte geboden worden voor inschatting en invulling. Dat is de enige uitweg voor de huidige problemen. De Kamer ontvangt binnen veertien dagen een voorstel.

Er wordt bezien of opschoning van de protocollen nodig is.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Smits

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Post


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koser-Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Nijs (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Schippers (VVD).

Naar boven