28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

nr. 136
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juni 2005

Aanleiding van deze brief

De aanleiding voor deze brief is tweeërlei. Ten eerste heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid mij verzocht om enige aanvullende informatie naar aanleiding van mijn brief van 9 mei jl. aan uw Kamer betreffende voorstellen voor de verdeelmodellen WWB 2006. Bijgaand treft u daartoe de volgende gegevens aan:

• De herverdeeleffecten van mijn voorstel voor het Inkomensdeel in euro's per inwoner (zie bijlage 1).

• De herverdeeleffecten van mijn voorstel voor het Werkdeel in euro's per inwoner (zie bijlage 2).

• Een vergelijking van de uitkomsten van het voorgestelde model voor het Inkomensdeel en de werkelijke uitgaven van gemeenten in 2004 (zie bijlage 3).

• Een vergelijking van de uitkomsten van het voorgestelde model voor het Werkdeel en de werkelijke uitgaven van gemeenten in 2004 (zie bijlage 4).

In de tweede plaats stuurde de gemeente Enschede op 23 mei jl. mede namens een aantal andere gemeenten een brief aan uw vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende mijn voorstel voor het model waarmee de budgetten voor bijstandsuitkeringen en reïntegratie over gemeenten worden verdeeld.

In de brief van Enschede c.s. wordt in het bijzonder ingegaan op een van de twee onderzoeken die aan mijn voorstellen ten grondslag hebben gelegen, het plausibiliteitsonderzoek. Inmiddels hebben de gemeenten op 6 juni een onderzoek gepresenteerd dat is uitgevoerd door de Universiteit Twente (UT).

Op 15 juni a.s. voert uw commissie een overleg met mij over dit onderwerp. Ik kan mij voorstellen dat de leden van de vaste commissie behoefte hebben aan een nadere toelichting van mijn kant op de zaken die de schrijvers van de brief aan de orde stellen. Met het oog op de complexiteit van het onderwerp bied ik u die bij deze schriftelijk aan, zodat de leden van de commissie die bij hun voorbereiding op het algemeen overleg kunnen betrekken.

Totstandkoming van het verdeelmodel

De Wet werk en bijstand (WWB) vormt voor veel gemeenten een belangrijk onderdeel van de gemeentebegroting. Gezien het eigen risico dat gemeenten hierbij hebben, is het begrijpelijk dat gemeenten veel belang hechten aan een goede budgetverdeling.

Ik heb hetzelfde belang: de WWB-prikkel werkt alleen bij een goede verdeling van de middelen. Aan de totstandkoming van (de aanpassing van) het verdeelmodel is daarom een zorgvuldig besluitvormingsproces vooraf gegaan. Essentie daarvan is dat de expertise van alle relevante partijen (VNG, Divosa, RFV, individuele gemeenten, wetenschappers, consultants, experts op het terrein van het gemeentefonds) in elke stap is benut.

Gestart is met een expertmeeting, waarbij ook diverse leden van de TK aanwezig waren. Conclusie daarvan was dat met de wijze van verdelen een goede benadering is gekozen; er is geen goed alternatief voor objectief verdelen. Vervolgens zijn twee onderzoeken uitgevoerd waarbij bovengenoemde partijen door deelname in begeleidingscommissies en klankbordgroepen betrokken waren. Over de uitkomsten van de onderzoeken heb ik uitvoerig contact gehad met verschillende gemeentebestuurders. Over (de uitgangspunten voor) mijn voorstellen heb ik twee keer bestuurlijk met de VNG gevoerd, alvorens ze aan u aan te bieden. Ook uw Kamer werd en wordt volop betrokken bij de vormgeving van de verdeelmodellen.

Er wordt serieuze aandacht besteed aan suggesties die kunnen bijdragen aan een betere verdeelsystematiek. Het is daarom jammer dat pas op zo'n laat moment in het besluitvormingsproces blijkt dat een aantal gemeenten zich niet kan vinden in de onderzoeken die ten grondslag liggen aan mijn voorstellen. Deze gemeenten weten zich gesteund door een rapportage die is opgesteld door de Universiteit Twente. Zeker gezien de aard van de kritiek betreur ik het dat deze gemeenten niet eerder van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om met mij of mijn ambtenaren overleg te voeren over dit onderwerp.

Voor een goede afronding van het besluitvormingsproces is het niettemin van belang de zaken die naar voren worden gebracht te beoordelen op hun bruikbaarheid of toepasbaarheid voor de verdeelsystematiek. Ik loop de punten hierna één voor één af.

Rapportage UT

Op verzoek van de gemeente Enschede en 14 andere gemeenten heeft de UT «een beknopte kritische verkenning uitgevoerd» naar de onderzoeken van SEOR (verbetermogelijkheden objectief verdeelmodel) en APE (plausibiliteitsonderzoek). Daarbij is als centrale vraag gesteld:

«In hoeverre zijn de gepresenteerde studies en de daaruit verkregen resultaten bij een eerste beschouwing overtuigend? (_) Waarbij het nadrukkelijk gaat om de indrukken die wij in beperkte tijd op basis van het beschikbare materiaal hebben opgedaan»(UT-nota, p. 1).

De UT doet een aantal zeer stellige uitspraken over de kwaliteit en bruikbaarheid van de onderzoeken. De UT heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij SZW en/of de onderzoeksbureaus aanvullende informatie op te vragen. Dat is des te meer jammer omdat de UT zelf aangeeft dat zij aanvullende informatie node heeft gemist. Ook blijkt nergens dat de UT kennis heeft genomen van de contra-expertise naar het plausibiliteitsonderzoek, die vorig jaar op verzoek van gemeenten is uitgevoerd door PWC. Deze contra-expertise richtte zich met name op de methode. PWC concludeerde dat de gekozen aanpak goed was. Ik had deze en andere informatie graag ter beschikking gesteld. Ik denk dat dan de nodige onduidelijkheden hadden kunnen worden weggenomen, en de toon van het rapport wellicht een andere was geweest.

Achtereenvolgens wordt door de UT ingegaan op het onderzoek naar de verbetering van het objectief verdeelmodel, de wijze waarop het plausibiliteitsonderzoek is uitgevoerd en de centrale aanname van het plausibiliteitsonderzoek.

Verbetering objectief verdeelmodel

Ten aanzien van dit aspect komt de UT op pagina 4 van haar notitie tot de conclusie:

«Samenvattend kan worden gesteld dat het voorliggende documentatiemateriaal en ook de bereikte verklaringsniveaus erop duiden dat serieus werk is gemaakt van de modelvorming. Wat betreft de realiteitswaarde van de verkregen modellen zelf, bestaat echter onzekerheid. (...) gegevens over de exacte herverdeeleffecten van de alternatieve modellen [worden] node gemist.»

De genoemde onzekerheid over de precieze objectieve oorzaken van de bijstandsuitgaven per gemeente is gebaseerd op het gegeven dat er verschillende varianten van het objectieve verdeelmodel voorhanden zijn die tot verschillende herverdeeleffecten op het microniveau van de gemeente kunnen leiden (p. 3 UT-nota). Indien dit het geval is, dan impliceert dit volgens de UT dat er sprake kan zijn van «een willekeurige selectie van een van de drie modellen, wat leidt tot een willekeurige toekenning van herverdelingseffecten aan verschillende gemeenten, hetgeen geïnterpreteerd kan worden als bestuurlijke willekeur» (p. 3/4 UT-nota). Volgens gemeenten zou er sprake zijn van een tombola; elke nieuwe onderzoeksronde genereert andere herverdeeleffecten.

Dit is echter niet het geval. Integendeel. Zowel naar samenstelling (de variabelen) als in uitkomsten (de herverdeeleffecten) lijken de modellen erg op elkaar. De modellen bevatten telkens arbeidsmarktvariabelen, demografische variabelen en variabelen die de centrumfunctie van een gemeente beschrijven.

De herverdeeleffecten van de drie beschikbare varianten (geactualiseerde versie van het huidige model, SEOR en APE-plus) komen qua richting en omvang in belangrijke mate met elkaar overeen. In het APE-plus model zijn de gemiddelde herverdeeleffecten het kleinst. Dit was een van de beoordelingscriteria op basis waarvan de modellen systematisch zijn vergeleken (zie de brief van 9 mei).

Naast het bovenstaande plaatst de UT een aantal meer technische kanttekeningen bij het objectief verdeelmodel, zoals multi-collineariteit, het bepalen van het gewicht van variabelen en het gebruik van COROP-gegevens (zie p. 2 en 3 van de UT-notitie).

Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar bijlage 5.

Conclusie: Er is geen sprake van willekeurige modellen die willekeurige uitkomsten opleveren. De modellen zijn gefundeerd op een degelijk, meerjarig onderzoekstraject. De keuze tussen de modelvarianten heeft plaatsgehad op basis van transparante beoordelingscriteria. Er is dus geen reden om het model ter discussie te stellen.

De wijze waarop het plausibiliteitsonderzoek is uitgevoerd

De UT uit drie punten van kritiek op het onderzoek:

– Het aantal gemeenten dat in het onderzoek is betrokken is beperkt.

– APE kiest voor een statistische analyse zonder voorafgaande formulering van hypothesen.

– Bij de gevonden statistische verbanden worden plausibele verklaringen gezocht. «Dit blijkt in de wetenschap steevast een bedenkelijke benadering» (UT-notitie, p. 5).

Dit is ernstige kritiek. Ik vind het van belang vast te stellen dat het onderzoek niet op de wijze die de UT suggereert is uitgevoerd en dat de door APE gehanteerde methode in eerdergenoemde contra-expertise van PWC positief is beoordeeld. Ik licht dit toe.

Alle honderd gemeenten die met het objectief verdeelmodel te maken hadden in 2005 zijn gevraagd om mee te doen aan het onderzoek; hiervan heeft meer dan helft (54) meegedaan! De andere gemeenten konden de gegevens niet leveren of hebben om andere redenen geen medewerking verleend aan het onderzoek, waaronder overigens ook drie van de ondertekenaars van de brief: Emmen, Hengelo en Maastricht.

Onderzoeksbureau APE verantwoordt zich over de representativiteit uitgebreid in zijn rapport (p. 13–14). Conclusie is dat er sprake is van een representatief onderzoek, zowel qua aantal deelnemende gemeenten als qua samenstelling (voor-/nadeelgemeenten, grootteklasse, regionale spreiding).

Bij het opstellen van de vragenlijst voor de deelnemende gemeenten is vooraf beoordeeld welke kenmerken van beleid en uitvoering een mogelijke invloed op de uitgaven hebben. De vragenlijst bouwt voort op het onderzoek dat in 2004 is uitgevoerd en dat is onderworpen aan een grondige contra-expertise door bureau PWC. PWC heeft daarbij enige aanbevelingen gedaan ten aanzien van de vragenlijst en de aanbeveling om meer gemeenten in het onderzoek betrekken. Die aanbevelingen zijn overgenomen.

Bij het opstellen van de vragenlijst is opnieuw aansluiting gezocht bij de benchmark van Stimulansz en is gebruik gemaakt van de expertise uit het veld. Zaken waarbij de invloed op de bijstandsuitgaven niet aannemelijk was zijn niet in de vragenlijst opgenomen. Voor alle kenmerken in het plausibiliteitsonderzoek geldt in principe dat de gemeente daar invloed op uit kan oefenen. Het is dus géén willekeurige lijst van variabelen die is samengesteld op basis van statistische gronden.

Bij de selectie van uitvoeringskenmerken en het bepalen van de gewichten die deze in de verdere analyse hebben gekregen is vervolgens gebruik gemaakt van een gangbare statistische benadering. De statistiek volgt hier dus de inhoud.

Het gehele onderzoeksproces is zorgvuldig begeleid door een klankbordgroep en een begeleidingscommissie, waarin medewerkers (controllers, managers) van gemeenten (waaronder 3 uit de 15 ondertekenende gemeenten), VNG, Divosa, ATOS en StimulanSZ zitting hadden. Hier is in elke fase van het onderzoek de inhoudelijke interpretatie getoetst aan de deskundige opvattingen. Op deze manier is op een verantwoorde en gedegen wijze een eindrapport tot stand gekomen.

Conclusie: De kritiek van de UT is niet gefundeerd. In het plausibiliteitsonderzoek is op zorgvuldige en wetenschappelijk verantwoorde wijze bepaald welke kenmerken van beleid en uitvoering relevant zijn voor het verklaren van de herverdeeleffecten bij toepassing van het objectief verdeelmodel. Er is niet betoogd dat er een sluitend oordeel over het functioneren van afzonderlijke sociale diensten kon worden gegeven. In mijn eerdere brief heb ik immers ook gesteld dat we de ideale sociale dienst ook (nog) niet kennen. Het gaat om een oordeel over de aannemelijkheid van het model. Dat is positief.

De centrale aanname die ten grondslag ligt aan toepassing van het objectief verdeelmodel

De centrale aanname die APE heeft onderzocht is dat de plausibiliteit van de verdelende werking van het objectief verdeelmodel kan worden beoordeeld aan de mate waarin de herverdeeleffecten kunnen worden verklaard door het gemeentelijk beleid en de gemeentelijke uitvoeringspraktijk. Die aanname is volgens de UT onjuist:

«(...) de centrale aanname die aan de plausibiliteitsstudie ten grondslag ligt [is] fundamenteel onjuist. Dat verdelingseffecten statistisch uit beleidsverschillen te verklaren zijn, wil geenszins zeggen dat ze niet uit objectieve kenmerken voortvloeien. In tegendeel. Omdat van gemeentelijk beleid juist mag worden aangenomen dat het is toegesneden op de specifieke omstandigheden van een gemeente, dient ook in die specifieke omstandigheden naar de werkelijke causale verklaring te worden gezocht.» (notitie UT, p. 5).

Inderdaad worden de gemeentelijke bijstandsuitgaven niet alleen beïnvloed door objectieve factoren en de gemeentelijke uitvoeringspraktijk en beleid. In mijn brief en in het rapport van APE (p. 11) wordt dat ook erkend. Er kunnen objectieve specifieke factoren zijn die niet in het model zijn opgenomen. De vraag is of het aannemelijk is dat deze onbekende factoren in belangrijke mate bijdragen aan de herverdeeleffecten.

Nu de verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat circa 96% van de verschillen in uitgaven verklaard kunnen worden door objectieve factoren en van de resterende verschillen nog eens circa 75% door uitvoeringskenmerken is naar mijn mening overtuigend aangetoond dat het objectief verdeelmodel in zijn algemeenheid goed toepasbaar is. Met een willekeurige set objectieve variabelen en een willekeurige set uitvoeringskenmerken zou een dergelijke hoge verklaringsgraad niet tot stand kunnen zijn gekomen.

In individuele gevallen kan er sprake van zijn dat het volgens objectieve variabelen bepaalde budget c.q. uitgavenniveau niet in overeenstemming is met de kenmerken van de uitvoeringspraktijk. Zoals u weet, ken ik de individuele scores op deze kenmerken van de gemeenten die hebben deelgenomen aan het plausibiliteitsonderzoek niet, maar desgevraagd heeft APE mij verzekerd dat geen van de gemeenten die opdracht hebben verleend aan de UT behoren tot deze gemeenten. Dit geldt voor elk van de drie varianten van het objectief verdeelmodel waarvan de plausibiliteit is onderzocht (zie het APE-rapport, tabel 4.3, p. 39).

Conclusie: Het door APE uitgevoerde onderzoek vormt een goede basis voor een oordeel over de plausibiliteit van het objectief verdeelmodel.

Brief Enschede c.s.

In haar brief van 23 mei uit de gemeente Enschede mede namens 14 andere gemeenten kritiek op de voorstellen voor de verdeelmodellen en doet zij een aantal voorstellen voor de verdeling van de middelen in 2006. Voor zover de onderwerpen overeenkomen met de eerder besproken aspecten uit het onderzoek van de UT herhaal ik ze niet. Achtereenvolgens ga ik in op de aanvullende kritiekpunten, die met name het functioneren van gemeenten betreffen, en de voorstellen van Enschede c.s.

Andere gegevens over het functioneren van gemeenten

In haar brief van 23 mei brengt de gemeente Enschede c.s. naar voren dat de stelling dat nadeelgemeenten hun uitvoering niet op orde hebben niet in overeenstemming is met verschillende landelijke onderzoeken (Stimulansz-benchmark, IWI-gemeentebarometer, IWI-onderzoek witte fraude, SZW-Agenda voor de Toekomst en CBS-gegevens).

Het op verzoek van uw Kamer door APE uitgevoerde plausibiliteitsonderzoek is het enige landelijke onderzoek dat systematisch inzicht geeft in de relatie tussen de gemeentelijke uitvoering in den brede en de herverdeeleffecten van gemeenten. De voorbeelden die door Enschede c.s. gegeven worden zeggen op zijn best iets over het gemeentelijk presteren op deelaspecten van de uitvoering van een beperkte groep gemeenten en kunnen dus niet gebruikt worden om een oordeel te vellen over de plausibiliteit van de herverdeeleffecten.

De onderzoeken naar witte fraude (dossieronderzoek door IWI over de afhandeling van belastingsignalen uit de periode 1999–2000 bij 30 gemeenten) en voor de Agenda van de Toekomst (afspraken met 31 gemeenten over inzet van trajecten) gaan over deelaspecten van de uitvoering van de WWB, dus kunnen alleen op die onderdelen vergeleken worden.

De gemeentebarometer is een onderzoek van IWI waarbij diverse CBS-cijfers uit 2001–2003 vergeleken worden. Hiervan is echter geen landelijke rapportage beschikbaar, gemeenten hebben alleen een individuele terugkoppeling ontvangen zonder oordeel van de IWI. De gemeentebarometer is dan ook niet te beschouwen als een adequate bron voor het vaststellen van het functioneren van sociale diensten.

Conclusie: de door Enschede c.s. genoemde onderzoeken vormen voor mij geen reden om mijn oordeel over de uitkomsten van het plausibiliteitsonderzoek te wijzigen.

Voorstellen Enschede c.s.

De gemeente Enschede c.s. stelt in haar brief van 23 mei jl. dat de herverdeeleffecten van het voorgestelde verdeelmodel te groot zijn. Voorgesteld wordt de herverdeeleffecten te bevriezen voor een periode van vier jaar op een aanzienlijk lager niveau van ten hoogste 5%. Daarbij moet bovendien worden voorkomen dat cumulatie van herverdeeleffecten op het I- en W-deel ontstaan. Om de prikkelwerking tussen vergelijkbare gemeenten te bevorderen pleiten de ondertekenende gemeenten voor aparte budgetten binnen het macrobudget voor de G4, de G27 en de resterende gemeenten. Tevens wordt voorgesteld na vier jaar te onderzoeken of de prikkelwerking heeft geleid tot een smallere bandbreedte van de herverdeeleffecten.

Ik vind in de eerste plaats van belang te constateren dat er niet wordt voorgesteld terug te keren naar de declaratiesystematiek. Ook bij de leden van uw Kamer bestaat hier geen behoefte aan, omdat dit, zoals een van de leden vorig jaar opmerkte, alleen maar zou leiden tot punaises poetsen.

Dat stelt ons voor de opgave om budgetten toe te kennen die bepaald moeten worden aan de hand van factoren die de onvermijdelijke bijstandsuitgaven zo goed mogelijk voorspellen. Met die opgave zijn we – aan de hand van een aantal vorig jaar door de Kamer gestelde hoofdvragen – intensief bezig geweest. Dat heeft geleid tot een voorstel om enige aanpassingen in het model aan te brengen. De UT noch de gemeenten leveren een alternatief aan.

Uw Kamer heeft uitgesproken bij de verdeling niet verkeerd beleid uit het verleden te willen belonen, hetgeen gebeurt bij de toepassing van historische elementen in de verdeling. Ook Enschede c.s. bestrijdt dit uitgangspunt niet. Ik wil uiteraard ook een verdeling op objectieve gronden, omdat daarmee de stimulans die van de financieringssystematiek uitgaat om het bijstandsvolume te beheersen zo optimaal mogelijk is. Om die reden blijf ik hechten aan mijn voorstel om voor 2006 over te gaan tot een volledig op objectieve factoren gebaseerde verdeling.

Voor de resterende herverdeeleffecten is een voorziening getroffen in de vorm van de ex-ante inperking van de herverdeeleffecten. Vorig jaar heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd dat er vanaf 2006 zou worden begonnen met een afbouw van deze inperking. In mijn voorstel van 9 mei jl. heb ik aangegeven die ex-ante inperking voor 2006 nog te willen handhaven op 10 procent. De aftopping verlagen naar 5% is niet gewenst, uit oogpunt van prikkelwerking, maar ook omdat dat ten koste gaat van de plausibiliteit.

De positie van de G4 in het verdeelmodel is door de onderzoekers bekeken. Er is geen rechtvaardiging gevonden om hen via een andere wijze dan de rest van de gemeente te financieren of om hen niet in het voor alle grote gemeenten geldende objectief verdeelmodel te betrekken. Dit blijkt ook uit de simulatie van de herverdeeleffecten van mijn voorstel voor de G4 op 2003: Amsterdam (4,4%), Rotterdam (– 10%), Den Haag (7,8%), Utrecht (1,9%). Het klopt dat de G4 in 2004 meer dan evenredig hebben overgehouden aan hun budget. Dat komt mede doordat die budgetten in aanzienlijke mate waren gebaseerd op historische uitgaven. SEOR constateert in haar rapport «Inventarisatie verbetermogelijkheden objectief verdeelmodel WWB» dat het niet zo is dat de G4 een grote invloed hebben op de gemiddelde omvang van de herverdeeleffecten voor de overige grootteklassen (p. 33).

Het aantal gemeenten waarbij cumulatie van herverdeeleffecten tussen I- en W-deel optreedt is beperkt, omdat ik rekening houd met een overgangstermijn. Het voorstel om in het geheel geen cumulatie van herverdeeleffecten toe te staan, betekent dat de huidige verdeling gehandhaafd zou moeten blijven. Dit is niet wenselijk, omdat de bedoeling juist is dat de verdeling van het W-deel de behoefte aan reïntegratiemiddelen beter weerspiegelt. Dat stelt gemeenten immers in staat om hun eventuele achterstand op andere vergelijkbare gemeenten weer in te lopen. Ook als gemeenten er in budget nu op achteruit gaan, betekent deze nieuwe verdeling dat gemeenten met relatief veel bijstandsgerechtigden (en dus een nadeel op het I-deel) relatief meer W-middelen krijgen dan gemeenten die overigens in vergelijkbare omstandigheden verkeren.

Conclusie: De genoemde voorstellen acht ik nodig noch wenselijk. Verregaande ex-ante inperking gaat ten koste van de plausibiliteit en de prikkelwerking. De positie van de G4 noopt niet tot een aparte positionering in de verdeelsystematiek. Een aanpassing van de huidige, historisch gegroeide, verdeling van de W-middelen is juist noodzakelijk om te zorgen dat gemeenten met een achterstand in staat worden gesteld die in te lopen.

Afsluiting

Samenvattend kom ik tot de conclusie dat de brief van Enschede c.s. en de rapportage van de UT geen aanknopingspunten bieden voor een heroverweging van mijn voorstellen. Er wordt al sinds circa 10 jaar onderzoek verricht naar (de verbetering van) het objectief verdeelmodel. Hierbij is een keur van gerenommeerde onderzoeksbureaus betrokken geweest. Naast APE waren dat SEO (prof. Hugo Keuzenkamp), EIT (prof. Arie Kapteijn), SEOR (prof. Jaap de Koning), PWC en NEI. Naar mijn indruk is nu een situatie bereikt waarin verdere wezenlijke verbeteringen van het verdeelmodel naar huidig inzicht niet meer mogelijk lijken. De aannemelijkheid van de uitkomsten van het model is in belangrijke mate onderbouwd. Dat ontslaat ons niet van de verplichting om via voortdurend onderhoud zorg te dragen voor een ook op termijn houdbare verdeelsystematiek waarbij op een evenwichtige wijze aandacht wordt besteed aan kritische opmerkingen. In bijlage 6 bij mijn brief van 9 mei heb ik uiteengezet hoe dit onderhoud is ingericht.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

BIJLAGE 1

Herverdeeleffecten Inkomensdeel

Deze bijlage bevat de herverdeeleffecten van de voor 2006 voorgestelde systematiek voor het Inkomensdeel WWB. De hier gepresenteerde herverdeeleffecten komen overeen met de in bijlage 4a bij de brief met kenmerk W&B/SFI/05/31104 genoemde herverdeeleffecten. Ze worden echter niet uitgedrukt als percentage van de uitgaven in 2003, maar als bedrag per inwoner. Aangezien het model geschat is op cijfers over 2003 is gebruik gemaakt van de bevolkingscijfers per 1-1-2003. De lijst is overeenkomstig de eerder aan de Kamer verzonden informatie gesorteerd op (afnemend) inwonertal op 1-1-2004.

Gemeenten met meer dan 60 000 inwoners

 InwonersHerverdeeleffect
 1-1-2003(€ per inwoner)
Amsterdam736 56229,65
Rotterdam599 651– 82,19
Den Haag463 82641,46
Utrecht265 1517,12
Eindhoven206 11831,59
Tilburg197 91722,39
Groningen177 172– 31,19
Almere165 10625,72
Breda164 397– 23,94
Nijmegen156 198– 18,45
Apeldoorn155 74119,60
Enschede152 321– 40,51
Haarlem147 09725,43
Arnhem141 528– 53,00
Zaanstad139 46421,73
's-Hertogenbosch132 50110,16
Amersfoort131 2214,70
Haarlemmermeer122 9021,63
Maastricht121 982– 3,66
Dordrecht120 043– 41,70
Leiden117 689– 30,25
Zoetermeer112 59423,04
RSD Alblasserwaard-Oost/Vijfheerenlanden111 00210,80
Zwolle109 95523,85
Emmen108 1980,01
Ede104 771– 10,82
Sittard-Geleen97 806– 32,34
Westland96 385– 1,23
Delft96 588– 5,50
Deventer92 80623,60
Alkmaar93 39022,03
Heerlen93 969– 52,42
Venlo91 78010,11
Leeuwarden91 284– 24,04
DSZW Noardwest Fryslân86 70217,47
Helmond84 233– 12,38
RSD Hoeksche Waard84 367– 2,87
Hilversum83 30618,00
Hengelo (O.)80 9623,51
Amstelveen78 09512,46
Roosendaal78 110– 3,83
ISD Bollenstreek77 6355,99
Oss76 184– 5,86
Purmerend74 92114,87
Schiedam75 8020,38
Spijkenisse75 354– 1,86
Vlaardingen74 322– 30,19
Leidschendam-Voorburg73 7472,81
Almelo71 729– 39,29
Gouda71 641– 28,44
Alphen aan den Rijn70 70613,39
Lelystad68 555– 19,57
Hoorn67 51521,18
IS Werk en Inkomen167 98610,28
Velsen67 527– 0,90
ISD Zuidwest-Fryslân66 62812,35
Bergen op Zoom66 02413,38
Capelle aan den IJssel65 318– 3,19
ISD Noordenkwartier61 56512,88
Assen61 57726,49
Nieuwegein62 124– 19,00
Veenendaal60 953– 18,16
Zeist59 7999,14

1 Bij het Inkomensdeel zijn de gemeenten Oude IJsselstreek en Aalten samen opgenomen als IS Werk en Inkomen. Opname van de afzonderlijke gemeenten kan leiden tot een kleine verandering van de herverdeeleffecten voor andere gemeenten.

Gemeenten met 30 000–60 000 inwoners

 InwonersHerverdeeleffect
  (€ per inwoner)
Den Helder60 026– 10,89
Hardenberg57 731– 9,95
Doetinchem55 87017,02
Terneuzen55 5208,61
Smallingerland53 740– 6,90
Hoogeveen53 312– 8,57
Oosterhout53 13610,97
Kerkrade50 29515,75
Barneveld49 423– 1,59
Kampen48 91912,06
Weert48 7858,52
Woerden47 7623,77
Rijswijk48 0940,86
Heerhugowaard46 8989,47
Berkelland46 8202,70
Middelburg46 21426,14
Zutphen45 96119,38
Waalwijk45 58420,31
Noordoostpolder44 7410,99
Ridderkerk45 8735,39
Zwijndrecht45 0713,39
Vlissingen45 19914,84
Roermond45 34443,45
Soest44 792– 0,66
Rheden45 012– 12,50
Heusden43 161– 7,00
Lingewaard42 467– 4,00
Steenwijkerland42 35810,08
Heerenveen42 190– 4,89
Veldhoven42 7956,24
Houten41 254– 5,70
De Bilt42 308– 2,65
Huizen42 125– 6,90
Katwijk41 535– 2,52
ISD Voorne-Putten-Rozenburg41 95210,42
Overbetuwe40 604– 8,24
Tiel40 51513,30
Harderwijk40 6030,78
ISD Kompas40 906– 9,09
Hellevoetsluis39 69218,92
Uden40 11315,66
Wijchen39 5643,82
ISD Oldambt39 93410,54
Maarssen40 015– 0,18
Landgraaf40 055– 18,63
Etten-Leur39 35211,61
Venray39 122– 3,06
Nijkerk37 6312,06
Dronten37 132– 5,58
Bronckhorst37 777– 3,37
Pijnacker-Nootdorp35 855– 7,04
Geldrop-Mierlo38 112– 5,56
ISD de Rijnstreek37 497– 3,18
Barendrecht35 8801,29
Raalte36 956– 2,40
Beverwijk36 40926,63
Veghel36 4670,21
Moerdijk36 5534,45
Goes36 2517,89
Heemskerk36 4216,43
Coevorden36 0083,82
Rijssen-Holten35 885– 0,34
Hellendoorn36 146– 0,05
Montferland35 200– 6,32
Castricum35 327– 4,77
Wageningen34 841– 0,46
Hof van Twente35 038– 0,94
De Ronde Venen34 499– 4,83
Schouwen-Duiveland34 48414,76
Hoogezand-Sappemeer33 63921,52
Stadskanaal33 69513,98
IJsselstein33 269– 8,57
Twenterand33 427– 0,72
Epe33 2334,29
Maassluis32 915– 7,41
Sneek32 86251,71
Midden-Drenthe32 8261,55
Lochem32 735– 1,24
Tynaarlo31 9987,64
Echt-Susteren32 1077,96
Deurne32 1306,04
Tytsjerksteradiel31 69611,35
Renkum32 098– 4,72
Bergen (NH.)31 7429,37
Oldenzaal31 37411,38
Bussum31 2679,64
Zevenaar30 9591,76
Valkenswaard31 111– 14,89
Papendrecht30 5101,57
Meppel30 5883,35

BIJLAGE 2

Herverdeeleffecten Werkdeel

Deze bijlage bevat de herverdeeleffecten van de voor 2006 voorgestelde systematiek voor het werkdeel WWB (dus inclusief overgangsregime). De hier gepresenteerde herverdeeleffecten komen overeen met de in bijlage 5 bij de brief met kenmerk W&B/SFI/05/37624 genoemde herverdeeleffecten van variant 2a. Ze worden echter niet uitgedrukt als percentage van het budget volgens de huidige systematiek, maar als bedrag per inwoner. Bij de berekening van deze herverdeeleffecten is uitgegaan van een macrobudget gelijk aan dat in 2005 (ruim 1,6 miljard) en het inwonertal op 1-1-2005. De lijst is overeenkomstig de eerder aan de Kamer verzonden informatie gesorteerd op (afnemend) inwonertal op 1-1-2004.

 InwonersHerverdeeleffect
 1-1-2005(euro's per inwoner)
Amsterdam739 295– 2,79
Rotterdam596 068– 5,41
Den Haag468 421– 4,60
Utrecht275 797– 8,71
Eindhoven208 5730,98
Tilburg198 772– 3,57
Groningen180 848– 4,26
Almere174 8225,95
Breda167 9080,49
Nijmegen157 905– 7,25
Apeldoorn155 945– 1,06
Enschede153 640– 6,76
Haarlem147 0221,32
Arnhem141 320– 1,58
Zaanstad139 6832,62
's-Hertogenbosch134 009– 6,42
Amersfoort134 7681,67
Haarlemmermeer131 8821,95
Maastricht121 573– 0,29
Dordrecht119 1831,43
Leiden118 4233,36
Zoetermeer115 6086,36
RSD Alblasserwaard-Oost/Vijfheerenlanden110 8641,35
Zwolle111 806– 2,77
Emmen108 592– 0,26
Ede106 5041,17
Sittard-Geleen97 0071,90
Westland97 841– 0,46
Delft94 5864,84
Deventer95 614– 9,75
Alkmaar94 1581,81
Heerlen92 4799,71
Venlo92 1981,63
Leeuwarden91 693– 0,96
DSZW Noardwest Fryslân87 216– 4,28
Helmond85 6752,22
RSD Hoeksche Waard85 4871,51
Hilversum83 6262,10
Hengelo (Ov)81 179– 7,25
Amstelveen79 1900,56
Roosendaal77 6037,24
ISD Bollenstreek77 2964,92
Oss76 379– 1,12
Purmerend76 8971,75
Schiedam75 1205,53
Spijkenisse74 63211,93
Vlaardingen73 22711,39
Leidschendam-Voorburg73 8969,23
Almelo72 273– 6,56
Gouda71 6452,60
Alphen aan den Rijn70 3890,55
Lelystad70 6984,03
Hoorn68 141– 2,14
Velsen67 3685,14
ISD Zuidwest-Fryslân66 700– 0,90
Bergen op Zoom66 3252,40
Capelle aan den IJssel65 5887,61
ISD Noordenkwartier61 3040,68
Assen62 6450,95
Nieuwegein61 3753,80
Veenendaal61 3575,26
Zeist60 249– 1,56
Den Helder59 4203,44
Hardenberg57 824– 0,94
Doetinchem56 380– 0,88
Terneuzen55 3712,75
Smallingerland54 437– 8,63
Hoogeveen53 8962,71
Oosterhout52 8702,76
Kerkrade49 3166,21
Barneveld50 0982,70
Kampen48 9641,58
Weert48 7240,52
Woerden47 925– 1,22
Rijswijk47 4583,12
Heerhugowaard48 3221,51
Berkelland45 6771,62
Middelburg46 554– 0,47
Zutphen46 1640,47
Waalwijk45 737– 1,09
Noordoostpolder45 5023,22
Ridderkerk45 0746,63
Zwijndrecht45 2772,66
Vlissingen45 3572,92
Roermond45 1560,29
Soest45 1152,20
Rheden44 7761,88
Heusden43 0342,12
Lingewaard43 1842,77
Steenwijkerland42 825– 0,12
Heerenveen42 811– 2,92
Veldhoven42 7580,63
Houten43 6030,82
De Bilt42 2540,88
Huizen42 0921,60
Katwijk42 0072,83
ISD Voorne-Putten-Rozenburg41 7823,28
Overbetuwe42 2342,36
Tiel40 5581,61
Harderwijk40 9572,04
ISD Kompas40 4482,48
Oude IJsselstreek40 356– 2,68
Hellevoetsluis40 1615,32
Uden40 1161,88
Wijchen39 8850,88
ISD Oldambt39 539– 7,86
Maarssen39 7681,49
Landgraaf39 4654,33
Etten-Leur39 9122,20
Venray39 0455,23
Nijkerk38 376– 0,09
Dronten37 9283,46
Bronckhorst37 884– 1,52
Pijnacker-Nootdorp39 722– 1,05
Geldrop-Mierlo37 7714,31
ISD de Rijnstreek37 614– 1,11
Barendrecht39 340– 0,43
Raalte37 2310,21
Beverwijk36 8547,00
Veghel36 881– 0,23
Moerdijk36 7932,17
Goes36 7920,24
Heemskerk36 4406,13
Coevorden36 1031,79
Rijssen-Holten36 3630,27
Hellendoorn36 181– 1,54
Montferland35 3040,57
Castricum35 0600,20
Wageningen34 855– 4,62
Hof van Twente34 9080,79
De Ronde Venen34 4021,82
Schouwen-Duiveland34 5051,46
Hoogezand-Sappemeer34 409– 1,24
Stadskanaal33 739– 3,35
IJsselstein33 6432,68
Twenterand33 5691,75
Epe33 102– 0,35
Maassluis32 3925,59
Sneek32 932– 6,44
Midden-Drenthe33 0082,10
Lochem32 823– 0,73
Tynaarlo32 3212,19
Echt-Susteren32 3010,97
Deurne32 0080,53
Tytsjerksteradiel32 027– 3,38
Renkum31 9442,51
Bergen (NH.)31 703– 2,96
Oldenzaal31 377– 1,94
Bussum31 1560,73
Zevenaar31 4192,16
Valkenswaard31 0324,60
Papendrecht31 0432,56
Meppel30 4151,11
Halderberge29 5242,64
Brunssum29 7880,04
Boxtel29 4880,01
Opsterland29 461– 3,18
Boxmeer29 111– 1,54
Winterswijk29 294– 1,02
Leusden28 976– 1,37
Krimpen aan den IJssel28 9723,72
Groenlo29 811– 1,12
Bernheze29 256– 0,39
Horst aan de Maas28 702– 0,11
Delfzijl28 379– 1,15
Best28 9551,40
Veendam28 214– 4,25
Edam-Volendam28 3291,84
Achtkarspelen28 149– 1,62
Sint-Michielsgestel27 8960,32
Hulst27 919– 1,05
Gemert-Bakel27 8540,61
Aalten27 4900,33
Skarsterlân27 095– 0,77
Uithoorn26 9822,93
Ooststellingwerf26 4840,25
Drimmelen26 6581,20
Nunspeet26 6290,28
Stein26 7223,48
Culemborg27 1781,70
Ermelo26 4171,60
Dalfsen26 462– 1,43
Werkendam26 5321,01
Borger-Odoorn26 3431,92
Waddinxveen26 2070,76
Zaltbommel26 1370,88
Leiderdorp26 134– 1,09
Dinkelland26 064– 1,06
Weststellingwerf25 992– 4,40
Duiven25 7152,42
Oisterwijk25 923– 1,12
Buren25 6410,39
Geldermalsen26 189– 0,42
Heemstede25 6780,00
Wassenaar25 4453,34
Beuningen25 2151,18
Dongen25 5670,59
Langedijk25 9721,46
Aa en Hunze25 212– 2,30
Vught25 266– 0,10
Gilze en Rijen25 2262,28
Dongeradeel25 0850,94
Sluis24 5632,59
Baarn24 428– 0,35
Noordwijk24 5731,38
Tholen24 6562,65
Cuijk24 233– 0,60
Haaksbergen24 273– 0,75
Diemen23 8515,51
De Wolden23 7870,62
Sliedrecht23 877– 1,47
Voorst23 5630,27
Maasdriel23 5460,20
Wijk bij Duurstede23 5740,54
Steenbergen23 4511,21
Nuenen c.a.23 2081,82
Wierden23 5170,47
Wijdemeren23 319– 0,23
Schijndel23 005– 0,26
Putten23 1122,37
Loon op Zand22 925– 0,52
Hendrik-Ido-Ambacht23 5791,40
Oldebroek22 972– 0,90
Aalsmeer23 3421,77
Rucphen22 5333,47
Goirle22 4100,54
Losser22 496– 2,40
Voorschoten22 7143,17
Nieuwerkerk aan den IJssel22 2042,61
Borsele22 3950,36
Neder-Betuwe22 327– 0,05
Veere22 0060,02
Heiloo22 1531,75
Zwartewaterland21 856– 1,65
Elburg22 022– 0,54
Laarbeek21 6420,53
Brummen21 400– 1,49
Woensdrecht21 2082,79
Stede Broec21 5090,04
Oegstgeest21 3090,52
Reimerswaal21 0073,69
Geertruidenberg20 8540,51
Borne20 511– 1,72
Zundert20 5560,74
Tubbergen20 515– 2,40
Cranendonck20 0351,03
Meerssen19 8621,91
Vianen19 7715,01
Dantumadeel19 677– 0,71
Albrandswaard20 5652,43
Helden19 617– 2,11
Bodegraven19 3661,15
Bunschoten19 4810,99
Zeewolde19 0824,67
Bladel19 1410,55
Boarnsterhim19 233– 0,06
Haren19 178– 0,88
Westerveld19 176– 1,73
Rijnwoude18 9100,68
Groesbeek18 780– 12,32
Driebergen-Rijsenburg18 5700,27
Alblasserdam18 3802,46
Heerde18 244– 3,75
Eersel18 3141,62
West Maas en Waal18 323– 0,33
Someren18 0970,93
Schagen18 6011,37
Zuidhorn18 301– 0,74
Bergeijk18 0631,83
Rhenen17 9720,40
Weesp17 640– 3,06
Oirschot17 904– 0,54
Druten17 882– 5,64
Valkenburg aan de Geul17 5262,34
Berkel en Rodenrijs18 0683,38
Middelharnis17 4920,60
Waterland17 3190,83
Enkhuizen17 3131,78
Beek17 0332,05
Midden-Delfland17 0730,65
Urk17 2691,63
Olst-Wijhe17 065– 0,49
Naarden17 091– 1,98
Sint-Oedenrode16 9262,61
Vlagtwedde16 514– 10,68
Ommen17 023– 1,85
Eemsmond16 7361,77
Bloemendaal16 9641,29
Zandvoort16 6146,05
Gennep16 816– 0,28
Heumen16 8331,27
Waalre16 4692,81
Wymbritseradiel16 363– 0,43
Asten16 2460,77
Nederweert16 2680,34
Westervoort15 9596,21
Bergschenhoek16 1663,02
Harenkarspel15 756– 1,89
Wormerland15 8482,50
Staphorst15 714– 0,54
Heeze-Leende15 215– 0,94
Boskoop15 3011,78
Gulpen-Wittem15 0452,45
Son en Breugel15 1181,13
Hilvarenbeek15 0810,19
Rijnsburg14 8520,65
Slochteren14 932– 2,12
Nederlek14 7672,67
Landerd14 7970,34
Voorhout14 9180,32
Alkemade14 5050,48
Breukelen14 4110,71
Woudrichem14 3770,59
Westvoorne14 2322,13
Winsum14 363– 1,26
Bunnik14 140– 0,53
Haaren13 936– 0,55
Anna Paulowna13 980– 0,41
Wester-Koggenland14 060– 0,31
Lopik13 9721,10
Texel13 7410,09
Maasbracht13 6661,08
Schinnen13 5384,36
Margraten13 5041,34
Pekela13 393– 4,56
Bergen (L.)13 6021,36
Montfoort13 4490,30
Beesel13 4161,29
Kollumerland c.a.13 128– 2,59
Ouder-Amstel13 1922,84
Grave12 786– 1,85
Reeuwijk12 8120,81
Maasbree12 8251,12
Menterwolde12 574– 3,47
Wieringermeer12 5161,48
Appingedam12 451– 2,24
Reusel-De Mierden12 2881,15
Schoonhoven12 2711,34
Heythuysen12 256– 0,53
Aalburg12 1720,94
Grootegast12 060– 1,75
Eijsden11 7362,16
Sint Anthonis11 674– 2,90
Uitgeest11 7654,18
Hattem11 751– 0,85
Kapelle11 6131,84
Niedorp11 7580,40
Laren11 5050,19
Goedereede11 5943,73
Neerijnen11 6380,98
Doesburg11 4062,16
Zijpe11 4761,17
Maasdonk11 3400,25
Woudenberg11 2320,01
De Marne11 2970,36
Opmeer11 2210,50
Rijnwaarden11 1000,91
Loppersum11 0362,09
Mill en Sint Hubert11 043– 0,80
Ambt Montfort10 9332,25
Bedum10 738– 0,40
Lingewaal10 7981,46
Noorder-Koggenland10 4840,69
Bleiswijk10 3263,57
Vaals10 1439,22
Roerdalen10 3123,15
Drechterland10 486– 1,42
Landsmeer10 2740,62
Doorn10 248– 0,64
Zevenhuizen-Moerkapelle10 2700,37
Oostflakkee10 1334,28
Haelen9 967– 2,26
Vlist9 798– 1,55
Oudewater9 963– 0,77
Bellingwedde9 698– 7,28
Graafstroom9 6970,34
Nieuw-Lekkerland9 5880,55
Alphen-Chaam9 5180,82
Boekel9 3981,41
Ubbergen9 477– 7,59
Bergambacht9 274– 2,06
Blaricum9 195– 0,80
Oostzaan9 1910,83
Scherpenzeel8 974– 0,15
Arcen en Velden8 906– 0,60
Swalmen8 8071,36
Eemnes8 8060,09
Abcoude8 616– 0,37
Beemster8 534– 2,96
Zoeterwoude8 494– 1,69
Wervershoof8 5650,58
Wieringen8 560– 0,61
Onderbanken8 3613,19
Roggel en Neer8 405– 1,83
Loenen8 3141,10
Heel8 347– 8,02
Dirksland8 3032,05
Moordrecht8 0630,92
Ouderkerk8 0681,26
Wognum8 141– 8,08
Medemblik8 0330,95
Mook en Middelaar8 0190,52
Venhuizen7 7971,86
Meerlo-Wanssum7 752– 0,84
Leersum7 6691,42
Sevenum7 4740,53
Amerongen7 2632,23
Ten Boer7 206– 0,68
Noord-Beveland7 2101,83
Obdam6 773– 0,31
Lith6 725– 0,24
Muiden6 6781,32
Baarle-Nassau6 5491,13
Graft-De Rijp6 5150,62
Andijk6 4130,19
Zeevang6 2650,81
Hunsel6 2310,81
Millingen aan de Rijn5 888– 2,16
Maarn5 958– 1,36
Meijel5 8480,18
Haarlemmerliede c.a.5 5632,24
Bennebroek5 1510,89
Schermer4 8721,08
Renswoude4 2870,68
Kessel4 2180,29
Valkenburg3 879– 1,36
Ameland3 513– 2,76
Thorn2 605– 3,05
Rozendaal1 5040,55
Schiermonnikoog1 002– 2,19

BIJLAGE 3

Modeluitkomsten Inkomensdeel en werkelijke uitgaven 2004

In deze bijlage wordt een vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van de voorgestelde verdeelsystematiek en de werkelijke uitgaven in 20041. Toepassing van de voorgestelde systematiek leidt voor elke gemeente tot een bepaald budget per huishouden van 15–64 jaar. Vermenigvuldiging van dit budget met het aantal huishoudens van 15–64 jaar op 1-1-2004 resulteert in fictieve gemeentelijke budgetten 2004. Deze worden tot slot geschaald zodat de som van de budgetten overeenkomt met de totale uitgaven van deze gemeenten in 20042.

De onderstaande «herverdeeleffecten» zijn berekend door vergelijking van de fictieve budgetten 2004 met de werkelijke uitgaven van gemeenten in 2004. Het verschil tussen beide waarden is uitgedrukt als percentage van de uitgaven in 2004 en in euro's per inwoner (peildatum 1-1-2004). Overeenkomstig de eerder aan de Kamer verzonden informatie is de lijst gesorteerd op (afnemend) inwonertal op 1-1-2004.

Gemeenten met meer dan 60 000 inwoners

 HerverdeeleffectHerverdeeleffect
 (% van de uitgaven 2004)(euro's per inwoner
Amsterdam7,449,76
Rotterdam– 7,3– 60,71
Den Haag8,345,44
Utrecht3,011,53
Eindhoven12,941,23
Tilburg– – 
Groningen– 2,6– 16,17
Almere– 0,1– 0,36
Breda– 4,6– 14,41
Nijmegen– 3,6– 18,73
Apeldoorn8,818,10
Enschede– 10,5– 44,42
Haarlem3,18,73
Arnhem– 8,3– 48,17
Zaanstad5,111,82
's-Hertogenbosch4,112,50
Amersfoort– 0,9– 2,28
Haarlemmermeer– 0,6– 0,54
Maastricht0,72,45
Dordrecht– 9,2– 40,48
Leiden– 9,4– 32,73
Zoetermeer6,315,67
RSD Alblasserwaard-Oost/Vijfheerenlanden2,63,08
Zwolle6,017,63
Emmen– 4,3– 12,22
Ede– 5,3– 8,32
Sittard-Geleen– 12,8– 44,29
Westland– 5,8– 4,38
Delft– 1,9– 7,26
Deventer9,824,14
Alkmaar10,230,14
Heerlen– 8,1– 43,14
Venlo3,39,57
Leeuwarden– 7,6– 40,52
DSZW Noardwest Fryslân21,334,96
Helmond– 2,3– 7,56
RSD Hoeksche Waard– 2,4– 1,80
Hilversum7,716,13
Hengelo (O.)– 2,6– 7,20
Amstelveen7,710,07
Roosendaal– 1,6– 3,79
ISD Bollenstreek4,93,17
Oss– – 
Purmerend2,04,01
Schiedam– 7,4– 33,60
Spijkenisse3,19,41
Vlaardingen– 8,9– 33,49
Leidschendam-Voorburg– 0,6– 1,54
Almelo– 13,1– 55,02
Gouda– 11,7– 34,78
Alphen aan den Rijn15,219,97
Lelystad– 6,7– 22,30
Hoorn8,218,22
IS Werk en Inkomen141,134,06
Velsen– 6,0– 9,89
ISD Zuidwest– Fryslân8,410,75
Bergen op Zoom– – 
Capelle aan den IJssel– 10,7– 36,06
ISD Noordenkwartier9,112,14
Assen7,019,81
Nieuwegein– 10,1– 19,83
Veenendaal– 16,0– 31,99
Zeist5,310,45

1 Bij het Inkomensdeel zijn de gemeenten Oude IJsselstreek en Aalten samen opgenomen als IS Werk en Inkomen. Opname van de afzonderlijke gemeenten kan leiden tot een kleine verandering van de herverdeeleffecten voor andere gemeenten.

Gemeenten met 30 000–60 000 inwoners

 HerverdeeleffectHerverdeeleffect
 (% van de uitgaven 2004)(euro's per inwoner)
Den Helder– 2,6– 9,56
Hardenberg– 13,8– 15,59
Doetinchem6,212,20
Terneuzen3,47,09
Smallingerland– 4,5– 14,00
Hoogeveen– 5,8– 12,32
Oosterhout8,112,46
Kerkrade5,219,15
Barneveld– 8,7– 6,95
Kampen– 1,9– 2,87
Weert5,310,12
Woerden4,83,61
Rijswijk– 5,1– 14,56
Heerhugowaard8,210,71
Berkelland– 5,0– 4,27
Middelburg7,919,61
Zutphen6,719,08
Waalwijk9,814,71
Noordoostpolder4,26,25
Ridderkerk4,66,79
Zwijndrecht– 0,2– 0,42
Vlissingen2,38,60
Roermond11,341,79
Soest– 3,8– 5,09
Rheden– 9,8– 20,22
Heusden– 2,7– 3,41
Lingewaard– 5,6– 6,88
Steenwijkerland4,77,86
Heerenveen– 10,1– 22,60
Veldhoven5,87,31
Houten– 8,3– 7,37
De Bilt– 3,3– 3,70
Huizen– 8,2– 14,14
Katwijk– 2,9– 2,57
ISD Voorne-Putten– Rozenburg8,59,14
Overbetuwe– 12,0– 15,72
Tiel– 2,5– 6,36
Harderwijk1,92,73
ISD Kompas– 11,1– 13,51
Hellevoetsluis8,418,32
Uden7,912,18
Wijchen0,91,06
ISD Oldambt– 1,8– 5,39
Maarssen2,73,46
Landgraaf– 7,4– 22,10
Etten-Leur2,03,08
Venray0,30,56
Nijkerk15,09,44
Dronten– 10,6– 15,84
Bronckhorst– 15,2– 6,82
Pijnacker-Nootdorp– 5,8– 4,04
Geldrop-Mierlo– 7,9– 14,79
ISD de Rijnstreek– 5,7– 2,89
Barendrecht9,84,43
Raalte– 3,4– 2,64
Beverwijk17,435,25
Veghel5,34,64
Moerdijk8,47,76
Goes1,32,52
Heemskerk2,04,03
Coevorden– 3,3– 6,11
Rijssen-Holten– 1,6– 1,13
Hellendoorn– 7,4– 5,83
Montferland– 4,2– 5,87
Castricum– 8,3– 5,60
Wageningen– 0,3– 0,82
Hof van Twente– 17,3– 14,98
De Ronde Venen– 6,4– 5,43
Schouwen-Duiveland4,14,17
Hoogezand-Sappemeer– 0,6– 2,25
Stadskanaal– 4,4– 11,72
IJsselstein– 9,0– 13,73
Twenterand– 8,2– 9,44
Epe0,60,53
Maassluis– 2,4– 6,12
Sneek17,152,05
Midden-Drenthe– 1,2– 1,31
Lochem– 9,2– 7,95
Tynaarlo0,30,23
Echt-Susteren10,314,32
Deurne7,88,67
Tytsjerksteradiel8,69,73
Renkum– 6,4– 10,34
Bergen (NH.)13,413,33
Oldenzaal3,55,95
Bussum6,38,87
Zevenaar– – 
Valkenswaard– 13,8– 26,19
Papendrecht2,73,82
Meppel– 0,6– 1,12

BIJLAGE 4

Modeluitkomsten Werkdeel en werkelijke uitgaven 2004

In deze bijlage wordt een vergelijking gemaakt tussen de volgens de voorgestelde systematiek voor het werkdeel WWB (dus inclusief overgangsregime) berekende budgetten voor 2006 en de werkelijke uitgaven in 20041. De hier gepresenteerde «herverdeeleffecten» zijn berekend door de budgetten (op basis van een macrobudget gelijk aan het macrobudget 2005: ruim 1,6 miljard) te vergelijken met de werkelijke uitgaven in 2004. Ze zijn uitgedrukt als percentage van deze uitgaven in 2004 en als bedrag per inwoner (peildatum 1-1-2005). De lijst is overeenkomstig de eerder aan de Kamer verzonden informatie gesorteerd op (afnemend) inwonertal op 1-1-2004. Waar in die eerder toegezonden lijst de vergelijking is gemaakt tussen het huidige budget en het budget dat men krijgt volgens de nieuwe verdeling is hier dus de vergelijking gemaakt tussen de huidige uitgaven en het budget dat men krijgt volgens de nieuwe verdeling.

De uitkomsten van deze vergelijking zijn van beperkte waarde. Een aantal grote positieve herverdeeleffecten vloeit voort uit het feit dat deze gemeenten in het verleden weinig konden uitgeven, omdat men weinig budget kreeg. Een aantal negatieve herverdeeleffecten vloeit voort uit het feit dat men (op grond van de meeneemregel) nog budget uit voorgaande jaren heeft kunnen inzetten ten behoeve van de uitgaven in 2004. Deze gemeenten hebben daardoor meer uitgegeven dan hun budget 2004. De vergelijking tussen de feitelijke uitgaven 2004 en het budget 2006 wordt daardoor fors vertekend. Het budgeteffect (bijlage 5 bij mijn brief van 26 mei) is bij die gemeenten in de regel kleiner dan het hier gepresenteerde herverdeeleffect. De gemeente Almere, bijvoorbeeld, zou (als het budget in 2004 al was verdeeld conform de voorgestelde verdeling voor 2006) in onderstaand overzicht een budgetoverschot hebben van 48%. De gemeente krijgt er volgens bijlage 5 bij mijn brief van 26 mei echter maar 9% meer budget. De gemeente Amersfoort die volgens onderstaand overzicht 19% meer uitgaven had dan het budget volgens de nieuwe verdeling, ondervind in feite een voordeel van de voorgestelde nieuwe systematiek (het budget neemt 2,2% toe).

 HerverdeeleffectHerverdeeleffect
 (% van de uitgaven 2004)(euro's per inwoner)
Amsterdam6,316,13
Rotterdam– 7,4– 29,44
Den Haag7,015,94
Utrecht23,333,45
Eindhoven8,49,63
Tilburg– – 
Groningen– 10,9– 33,67
Almere48,422,97
Breda32,228,13
Nijmegen18,636,73
Apeldoorn8,35,96
Enschede– 17,1– 40,86
Haarlem38,628,21
Arnhem10,321,74
Zaanstad14,28,41
's-Hertogenbosch0,30,35
Amersfoort– 19,0– 17,94
Haarlemmermeer– 9,4– 2,38
Maastricht– 4,2– 6,88
Dordrecht4,98,35
Leiden15,314,36
Zoetermeer13,56,60
RSD Alblasserwaard-Oost/Vijfheeren-landen16,95,39
Zwolle– 0,3– 0,38
Emmen8,69,70
Ede36,613,72
Sittard-Geleen25,425,26
Westland89,411,87
Delft80,347,92
Deventer– – 
Alkmaar6,76,70
Heerlen12,219,52
Venlo– 0,1– 0,07
Leeuwarden19,135,87
DSZW Noardwest Fryslân– – 
Helmond15,315,13
RSD Hoeksche Waard85,712,91
Hilversum53,319,59
Hengelo (Ov)– 9,5– 14,80
Amstelveen– – 
Roosendaal14,87,44
ISD Bollenstreek– – 
Oss– – 
Purmerend52,922,63
Schiedam20,225,32
Spijkenisse48,629,18
Vlaardingen54,833,17
Leidschendam-Voorburg– – 
Almelo22,133,68
Gouda27,020,84
Alphen aan den Rijn42,112,95
Lelystad– 1,0– 1,30
Hoorn0,0– 0,03
Velsen56,013,22
ISD Zuidwest-Fryslân5,32,63
Bergen op Zoom– – 
Capelle aan den IJssel21,914,82
ISD Noordenkwartier5,92,84
Assen14,213,84
Nieuwegein– – 
Veenendaal16,25,86
Zeist17,410,71
Den Helder24,324,78
Hardenberg6,92,93
Doetinchem15,110,08
Terneuzen20,712,03
Smallingerland0,0– 0,02
Hoogeveen– 7,1– 5,37
Oosterhout22,08,84
Kerkrade– – 
Barneveld13,62,33
Kampen– 5,2– 2,73
Weert3,82,68
Woerden– 12,5– 3,69
Rijswijk37,123,72
Heerhugowaard14,04,64
Berkelland– 0,8– 0,19
Middelburg60,534,91
Zutphen– 5,4– 5,96
Waalwijk– – 
Noordoostpolder23,79,90
Ridderkerk9,23,98
Zwijndrecht27,813,94
Vlissingen0,10,21
Roermond8,411,25
Soest45,010,27
Rheden37,518,47
Heusden– – 
Lingewaard29,47,77
Steenwijkerland– – 
Heerenveen– 5,8– 6,40
Veldhoven29,19,30
Houten7,00,77
De Bilt16,73,33
Huizen4,41,63
Katwijk62,87,91
ISD Voorne-Putten-Rozenburg– – 
Overbetuwe– – 
Tiel39,323,19
Harderwijk– 1,2– 0,50
ISD Kompas22,36,44
Oude IJsselstreek6,83,92
Hellevoetsluis16,19,63
Uden50,716,07
Wijchen– – 
ISD Oldambt– – 
Maarssen44,910,16
Landgraaf33,023,24
Etten-Leur23,38,63
Venray– – 
Nijkerk47,66,64
Dronten15,45,37
Bronckhorst2,30,56
Pijnacker-Nootdorp– – 
Geldrop-Mierlo60,818,47
ISD de Rijnstreek37,74,22
Barendrecht16,62,78
Raalte2,70,81
Beverwijk56,220,48
Veghel20,85,41
Moerdijk29,25,42
Goes– – 
Heemskerk26,212,56
Coevorden– 4,5– 3,30
Rijssen-Holten24,25,54
Hellendoorn28,39,33
Montferland– – 
Castricum– – 
Wageningen12,112,53
Hof van Twente22,96,24
De Ronde Venen26,12,68
Schouwen-Duiveland– – 
Hoogezand-Sappemeer– – 
Stadskanaal7,69,34
IJsselstein65,110,36
Twenterand43,710,66
Epe– – 
Maassluis34,520,09
Sneek6,49,34
Midden-Drenthe17,55,17
Lochem8,62,32
Tynaarlo98,215,75
Echt-Susteren11,24,91
Deurne– – 
Tytsjerksteradiel14,47,88
Renkum34,414,84
Bergen (NH.)– 9,2– 5,10
Oldenzaal26,014,66
Bussum12,33,82
Zevenaar– – 
Valkenswaard27,29,08
Papendrecht19,26,23
Meppel– 5,8– 4,35
Halderberge71,714,87
Brunssum16,216,65
Boxtel70,916,73
Opsterland– 30,2– 30,47
Boxmeer42,510,91
Winterswijk1,10,54
Leusden– 5,8– 1,44
Krimpen aan den IJssel15,34,75
Groenlo– – 
Bernheze36,86,61
Horst aan de Maas10,02,39
Delfzijl1,62,74
Best6,72,07
Veendam0,30,40
Edam-Volendam51,24,38
Achtkarspelen9,07,40
Sint-Michielsgestel– – 
Hulst48,714,34
Gemert-Bakel20,45,69
Aalten– 10,5– 1,96
Skarsterlân41,713,63
Uithoorn68,56,57
Ooststellingwerf18,211,23
Drimmelen– – 
Nunspeet2,30,53
Stein37,88,77
Culemborg12,05,01
Ermelo– – 
Dalfsen2,10,45
Werkendam– 18,9– 3,59
Borger-Odoorn3,91,78
Waddinxveen27,75,90
Zaltbommel15,73,05
Leiderdorp– – 
Dinkelland14,32,41
Weststellingwerf8,16,67
Duiven46,59,79
Oisterwijk111,617,83
Buren– – 
Geldermalsen26,45,05
Heemstede– – 
Wassenaar44,46,77
Beuningen39,011,83
Dongen– – 
Langedijk17,62,92
Aa en Hunze– 2,9– 1,41
Vught29,48,20
Gilze en Rijen38,85,72
Dongeradeel21,813,38
Sluis– – 
Baarn– 8,7– 4,39
Noordwijk84,48,89
Tholen– – 
Cuijk45,416,90
Haaksbergen– 8,5– 3,42
Diemen32,710,15
De Wolden– 14,3– 3,38
Sliedrecht61,322,85
Voorst47,77,38
Maasdriel22,44,30
Wijk bij Duurstede14,32,65
Steenbergen43,710,81
Nuenen c.a. 14,93,61  
Wierden73,07,77
Wijdemeren10,71,73
Schijndel30,06,30
Putten23,82,63
Loon op Zand– – 
Hendrik-Ido- Ambacht– – 
Oldebroek– 6,6– 1,69
Aalsmeer85,47,12
Rucphen28,88,88
Goirle47,710,01
Losser7,33,02
Voorschoten55,67,64
Nieuwerkerk aan den IJssel150,719,38
Borsele– – 
Neder-Betuwe55,58,19
Veere– – 
Heiloo– 13,8– 3,86
Zwartewaterland5,91,55
Elburg– 8,2– 2,18
Laarbeek– – 
Brummen21,76,44
Woensdrecht– – 
Stede Broec64,915,67
Oegstgeest9,72,17
Reimerswaal3,80,93
Geertruidenberg30,38,25
Borne– 0,1– 0,06
Zundert13,82,59
Tubbergen– 2,4– 0,54
Cranendonck89,114,57
Meerssen19,05,68
Vianen43,27,84
Dantumadeel– 12,1– 11,53
Albrandswaard33,710,55
Helden15,93,93
Bodegraven47,86,72
Bunschoten– – 
Zeewolde50,35,51
Bladel68,67,97
Boarnsterhim24,610,13
Haren0,40,16
Westerveld17,45,92
Rijnwoude26,32,86
Groesbeek0,10,15
Driebergen-Rijsenburg6,82,14
Alblasserdam– 9,2– 4,57
Heerde– 1,7– 0,65
Eersel– – 
West Maas en Waal122,120,25
Someren62,29,35
Schagen30,28,76
Zuidhorn23,19,91
Bergeijk144,911,77
Rhenen– – 
Weesp– 3,8– 2,09
Oirschot42,47,25
Druten7,14,50
Valkenburg aan de Geul11,06,47
Berkel en Rodenrijs– – 
Middelharnis1,80,62
Waterland– 3,8– 0,59
Enkhuizen55,713,89
Beek52,314,10
Midden-Delfland68,95,06
Urk39,25,83
Olst-Wijhe– – 
Naarden– – 
Sint-Oedenrode81,78,55
Vlagtwedde16,014,57
Ommen– 8,0– 2,93
Eemsmond15,712,70
Bloemendaal134,412,48
Zandvoort– – 
Gennep27,69,29
Heumen– – 
Waalre– – 
Wymbritseradiel42,28,26
Asten30,05,23
Nederweert13,52,25
WestervoortN.B.49,94
Bergschenhoek38,43,56
Harenkarspel16,84,70
Wormerland52,67,55
Staphorst3,10,36
Heeze-Leende30,26,03
Boskoop81,710,77
Gulpen-Wittem– 7,8– 2,33
Son en Breugel22,65,61
Hilvarenbeek72,27,24
Rijnsburg68,86,26
Slochteren– – 
Nederlek32,56,95
Landerd46,35,99
Voorhout46,12,80
Alkemade101,27,48
Breukelen81,64,64
Woudrichem– 14,3– 2,60
Westvoorne– 7,6– 2,03
Winsum8,15,63
Bunnik4,20,56
Haaren13,31,95
Anna Paulowna7,42,12
Wester-Koggenland30,33,65
Lopik72,44,22
Texel– – 
Maasbracht– 8,8– 3,19
Schinnen25,46,26
Margraten8,62,15
Pekela10,412,62
Bergen (L.)8,21,51
Montfoort109,26,27
Beesel26,86,10
Kollumerland c.a. – –  
Ouder-Amstel111,610,95
Grave28,59,76
Reeuwijk117,87,04
Maasbree68,66,52
Menterwolde– 7,9– 8,93
Wieringermeer– 5,5– 1,28
Appingedam– – 
Reusel-De Mierden191,99,72
Schoonhoven– – 
Heythuysen– 0,4– 0,13
Aalburg10,31,15
Grootegast76,128,15
Eijsden11,52,96
Sint Anthonis11,33,65
Uitgeest109,97,78
Hattem– – 
Kapelle29,44,54
Niedorp27,14,88
Laren34,74,16
Goedereede– – 
Neerijnen38,05,37
Doesburg– – 
Zijpe– 3,7– 0,95
Maasdonk– – 
Woudenberg– 13,3– 2,59
De Marne50,828,88
Opmeer20,53,11
Rijnwaarden13,95,62
Loppersum68,128,19
Mill en Sint Hubert38,06,69
Ambt Montfort14,13,43
Bedum53,918,96
Lingewaal– – 
Noorder-Koggenland40,55,32
Bleiswijk146,110,46
Vaals16,110,35
Roerdalen29,58,04
Drechterland38,27,42
Landsmeer31,05,18
Doorn25,85,42
Zevenhuizen-Moerkapelle143,310,79
Oostflakkee27,96,40
Haelen31,410,85
Vlist241,417,35
Oudewater14,22,46
Bellingwedde– 2,2– 2,37
Graafstroom151,17,44
Nieuw-Lekkerland27,74,62
Alphen-Chaam0,90,11
Boekel61,65,34
Ubbergen1,41,26
Bergambacht21,14,36
Blaricum84,99,68
Oostzaan120,08,52
Scherpenzeel97,68,17
Arcen en Velden9,41,94
Swalmen37,912,82
Eemnes17,53,23
Abcoude34,74,93
Beemster80,716,28
Zoeterwoude9,72,23
Wervershoof19,03,40
Wieringen– 7,4– 2,74
Onderbanken15,25,50
Roggel en Neer25,35,49
Loenen– 28,4– 7,34
Heel– 3,9– 2,48
Dirksland– 4,6– 1,06
Moordrecht34,48,74
Ouderkerk112,88,94
Wognum7,74,33
Medemblik– – 
Mook en Middelaar– – 
Venhuizen15,72,35
Meerlo-Wanssum127,910,40
Leersum4,70,69
Sevenum21,82,61
Amerongen5,10,82
Ten Boer29,19,69
Noord-Beveland1,20,27
Obdam– – 
Lith– – 
Muiden190,310,69
Baarle-Nassau23,25,13
Graft-De Rijp64,08,00
Andijk118,413,66
Zeevang99,45,71
Hunsel– – 
Millingen aan de Rijn4,52,50
Maarn– – 
Meijel357,012,43
Haarlemmerliede c.a. 20,73,36 
Bennebroek193,225,59
Schermer– – 
Renswoude614,611,78
Kessel188,110,77
Valkenburg14,81,92
Ameland– 11,3– 4,65
Thorn6,32,68
Rozendaal8 018,617,75
Schiermonnikoog307,529,14

BIJLAGE 5

Technische opmerkingen ten aanzien van het verdeelmodel

De UT heeft een «beknopte verkenning» uitgevoerd; alleen de recente onderzoeksrapporten en de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer zijn in de beschouwing betrokken. De rapporteurs constateren: «Helaas bieden de beschikbare documenten onvoldoende houvast om deze verschillen in herverdeeleffecten voor het I-deel goed te kunnen beoordelen.» (p. 3). Niettemin doen de UT en Enschede c.s. enige constateringen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het verdeelmodel waar ik graag op in ga.

Het betreft:

– het causale verband van de gekozen indicatoren met de bijstandsuitgaven

– de onderlinge samenhang van de gebruikte indicatoren (mulit-collineariteit)

– het gewicht van (regionale) economische indicatoren

– de gebruikte COROP-indeling

De UT werpt de vraag op of de gebruikte indicatoren eencausale relatie hebben met de bijstandsuitgaven. Sinds circa 10 jaar wordt er onderzoek verricht naar het objectief verdeelmodel. Daarbij keren telkens drie typen variabelen terug: arbeidsmarktvariabelen, demografische variabelen en variabelen die de centrumfunctie van een gemeente beschrijven. Een van de toetsen die wordt toegepast bij de keuze van het model (zoals ook aangegeven in mijn brief van 9 mei) is dat de variabelen een logische, inhoudelijke, samenhang moeten hebben met de bijstandsuitgaven (toets op de plausibiliteit van de kenmerken).

De gebruikte indicatoren zijn het resultaat van een gerichte zoektocht naar variabelen die een bijdrage kunnen leveren aan de verklaring van onvermijdelijke bijstandsuitgaven. Daardoor (en niet door toevallige omstandigheden) is de verklaringskracht van het objectief verdeelmodel zeer hoog: het verklaart de verschillen tussen gemeenten in uitgavenniveaus voor circa 96%.

Kenmerk van onderlinge samenhang van de gebruikte indicatoren (multi-collineariteit) is, dat gewichten van variabelen bij een kleine wijziging in de gegevensset sterk kunnen schuiven. Het gevolg hiervan zou zijn dat ook de uitkomsten voor individuele gemeenten wijzigen. Dit kan inderdaad ongewenste uitkomsten opleveren. Het vraagstuk van multi-collineariteit is zowel door SEOR en APE onderkend en op adequate wijze ondervangen. In het voorgestelde model is het effect van die multi-collineariteit juist laag. De correlatie tussen de verdeelkenmerken is veel geringer dan de UT suggereert. Zo is de correlatie tussen lage inkomens en laag-opgeleiden slechts 0,06 op een schaal van 0 tot 1. De gegevensset zoals die nu gebruikt wordt is dan ook robuust. De gewichten van het verdeelmodel zijn in de tijd stabiel. Hierop wordt het model ook telkens getoetst.

De gemeenten schrijven in hun brief dat in het verdeelmodel meer met de lokaleeconomische situatie rekening zou moeten worden gehouden. De ene gemeente zou voordeel «wegzuigen» van de andere. De UT schrijft dat de bijstandsproblematiek ook in belangrijke mate wordt beïnvloed door de uitstroommogelijkheden buiten het eigen COROP-gebied, maar geeft niet duidelijk aan of dat betekent dat dus met een hoger schaalniveau rekening zou moeten worden gehouden.

De UT uit voorts kritiek op de gebruikte COROP-indeling. Dit is een bestaande indeling in zo homogeen mogelijke economische regio's. Het is een bruikbare indeling voor het objectief verdeelmodel gebleken. Op lager schaalniveau zijn gegevens onbetrouwbaar, m.n. bij kleinere gemeenten.

Voor kleine gemeenten is het COROP-niveau juist relevant omdat de uitstroomkansen voor deze gemeenten juist bepaald worden door arbeidskansen in regio.

Niettemin kunnen voor gemeenten die op de grens van een COROP-regio liggen inderdaad verschillen ontstaan door een andere regio-indeling te kiezen. In het toekomstig onderhoudstraject kan nog worden nagegaan of er mogelijk bruikbare en alternatieven zijn. Op dit moment zie ik overigens geen alternatief dat een betere verdeling op zou kunnen leveren.

Bij de door de UT gemaakte analyse in de bijlage valt een aantal technische kanttekeningen te plaatsen. Door de manier van definiëren is het herverdeeleffect van de COROP-regio vrijwel per definitie gelijk aan het herverdeeleffect van de grootste gemeente. Het is onduidelijk welke conclusie er uit de analyse getrokken zou moeten worden: is er te weinig rekening gehouden met (regionale) economische factoren? De analyses van SEOR en APE tonen dit niet aan. Dan zou er immers een (nog) zwaarder gewicht bepaald zijn in de analyse. De economische variabelen hebben in de voorstellen gewichten die er toe doen.

Inderdaad klopt het dat er mensen over de grenzen van de regio werken. Dat geldt in principe voor iedere regio-indeling, maar nog veel sterker als men alleen naar gegevens op gemeenteniveau zou kijken. Enerzijds zou er dus sprake zijn van een overschatting van de arbeidsmobiliteit als economische gegevens op een groot schaalniveau (bijv. provincie) worden gebruikt. Anderzijds wordt deze onderschat door het gebruik van gemeentelijke gegevens.

De UT suggereert dat (gemeenten in) regio's aan de Oostgrens benadeeld worden door het verdeelmodel en trekt daaruit de conclusie dat het verdeelmodel onvoldoende rekening houdt met de positie van die gemeenten. Dat is op basis van het overzicht op pagina 10 van het UT-rapport zelf mijns inziens niet juist. Het aantal Oostelijke grensregio's met een positief herverdeeleffect is groter dan het aantal Oostelijke grensregio's met een negatief herverdeeleffect.

Overigens heeft de UT over het hoofd gezien dat het KAN-gebied eveneens aan de Oostgrens is gelegen. In onderstaand overzicht (gebaseerd op de UT-notitie) is deze wel betrokken.

Oostelijke grensregio's met negatief herverdeeleffectOostelijke grensregio's met positief herverdeeleffect
TwenteAchterhoek
Zuid LimburgMidden Limburg
Oost-GroningenNoord Overijssel
KAN-gebiedZuid Oost Drente (0–5%)
 Noord Limburg (0–5%)
 Delfzijl (0–5%) (1 gemeente)

XNoot
1

Deze uitgaven zijn afkomstig uit de voorlopige verslagen over de uitvoering 2004. Omdat die niet van alle gemeenten (juist ingevuld) zijn ontvangen, kan het herverdeeleffect niet voor alle gemeenten worden berekend.

XNoot
2

En niet met het totale budget zoals dat in 2004 in werkelijkheid verdeeld is. Er wordt met nadruk op gewezen dat er op deze wijze wel rekening gehouden wordt met het feit dat de totale uitgaven in 2004 hoger zijn dan die in 2003, maar niet met het overschot dat deze gemeenten in 2004 gezamenlijk hebben behaald.

XNoot
1

Deze uitgaven zijn afkomstig uit de voorlopige verslagen over de uitvoering 2004. Omdat die niet van alle gemeenten (juist ingevuld) zijn ontvangen, kan het herverdeeleffect niet voor alle gemeenten worden berekend. Er is gebruikgemaakt van de feitelijke uitgaven in 2004 en geen correctie toegepast voor de zogenaamde meeneemregeling.

Naar boven