nr. 130
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 maart 2005
Op 28 februari 2005 heb ik u geïnformeerd over de voortgang
van de onderzoeken naar verbeteringen van het objectief verdeelmodel voor
het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand (WWB) (I-deel) en een onderzoek
naar de plausibiliteit van het objectief verdeelmodel. Bijgaand treft u de
onderzoeksrapporten en een samenvatting van beide onderzoeken aan1.
Vorig jaar juli heeft uw Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
met mij overleg gevoerd over de verdeelsystematiek voor 2005. De discussie
betrof vooral de verklaarbaarheid van de omvang van de budgetten en de resterende
herverdeeleffecten.
Uw Kamer heeft mij bij die gelegenheid verzocht verder onderzoek te doen
naar de mogelijkheden tot verdere verbetering van het verdeelmodel en naar
de plausibiliteit van de herverdeeleffecten, zich realiserende dat –
netzomin als bij het gemeentefonds het geval is – een verdeelmodel nooit
de volledige garantie biedt dat de verschillen tussen budgetten en uitgaven
voor de volle honderd procent kunnen worden verklaard.
Een plan van aanpak is op 5 oktober 2004 aan uw Kamer voorgelegd,
nadat eerder een expertmeeting plaats vond, waarbij ook leden van uw Kamer
aanwezig waren. Tijdens die expertmeeting is geconstateerd dat de vorm van
het objectief verdeelmodel zoals dat thans wordt toegepast logisch past bij
de doelstelling van de Wet werk en bijstand en de bestuurlijke verhoudingen
die in die wet zijn neergelegd: een budgetsystematiek gebaseerd op een objectief
verdeelmodel, waarbij getracht wordt rekening te houden met het feit dat gemeenten
meer bijstandsgerechtigden hebben naarmate zij een zwakkere economische structuur
hebben en een hoger aandeel binnen hun bevolking van groepen met een zwakkere
arbeidsmarktpositie. Alternatieve systematieken om de budgetten te verdelen
werden niet toepasbaar geacht.
In de expertmeeting is vastgesteld dat de volgende criteria van belang
zijn om voorstellen voor een verdeelsystematiek aan te toetsen, maar dat niet
aan alle criteria tegelijk voldaan kan worden, omdat ze onderling strijdig
kunnen zijn:
– plausibiliteit van de verdeelkenmerken
– transparantie van het model
– stabiliteit van het model over de tijd
– omvang van de herverdeeleffecten
– actualiteit van de verdeelkenmerken
– herindelingsgevoeligheid
– plausibiliteit herverdeeleffecten
Toepassing van deze criteria betekent dat bij de vormgeving van het verdeelmodel
niet alleen statistische overwegingen een rol spelen, maar ook bestuurlijke
afwegingen ten aanzien van transparantie en herindelingsgevoeligheid.
Binnen de beperkingen die hierboven zijn geschetst (een volledig sluitende
systematiek is niet mogelijk en het verdeelmodel is qua systematiek correct)
zijn onderzoeken van start gegaan naar verdere verbetermogelijkheden van het
model en naar de plausibiliteit van de herverdeeleffecten.
Thans is het moment aangebroken om de besluitvorming voor het verdeelmodel
2006 voor te bereiden. Aangezien het hier om complexe materie gaat met aanzienlijke
financiële consequenties voor gemeenten, vergt dit een zorgvuldig proces.
Ik wil daarom mijn voorstellen zorgvuldig voorbereiden en betrokken partijen
gelegenheid geven zich een mening te vormen over de onderzoeksresultaten en
de toepasbaarheid daarvan voor de verdeling in 2006. Het feit dat ik de onderzoeksrapporten
nu twee maanden eerder aan u kan toesturen dan vorig jaar het geval was, biedt
daar naar mijn indruk voldoende mogelijkheden voor. Bestuurders van gemeenten
hebben in de komende periode gelegenheid om hun opvattingen met mij te delen.
Eind maart heeft bestuurlijk overleg plaats met de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten.
Als onderdeel van het besluitvormingsproces, geef ik de leden van uw Kamer
in overweging om voorafgaand aan het bekend maken van mijn concrete voornemens
een presentatie van de onderzoeksuitkomsten te verzorgen. Op deze manier kunnen
de leden van uw Kamer worden geïnformeerd over de wijze waarop het onderzoek
is uitgevoerd, welke mogelijkheden zijn verkend om het model te verbeteren
en welke verklaringsgronden voor afwijkingen tussen de uitkomsten van het
model en de gerealiseerde uitkeringslasten zijn gevonden.
Naar mijn mening kan deze presentatie bijdragen aan een goede oordeelsvorming
over de wijze waarop de middelen in 2006 over de gemeenten verdeeld dient
te worden. Daarbij is ook relevant om terug te kunnen blikken tot welke uitkomsten
de financieringssystematiek in 2004 heeft geleid. De eerste gegevens daarover
komen binnenkort beschikbaar en betrek ik graag bij de overwegingen die leiden
tot mijn voorstel voor het verdeelmodel 2006.
Naast onderzoek naar het verdeelmodel I-deel heb ik ook onderzoek laten
verrichten naar de wijze waarop het budget voor het Werkdeel WWB verdeeld
zou kunnen worden. De resultaten van dit onderzoek zal ik u eind maart doen
toekomen.
In het vervolg op de presentatie en nadat het overleg met de VNG op 24 maart
heeft plaatsgevonden, zal ik u mijn voornemens voor het verdeelmodel
2006 voor het Inkomensdeel en het Werkdeel van de WWB doen toekomen, zodat
er voldoende gelegenheid is om met u hierover van gedachten te wisselen. Het
voorstel zal ik ook voor advies zenden aan de Raad voor de Financiële
Verhoudingen.
Te uwer informatie treft u bij deze brief een afschrift aan van de brief
aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van de Eerste Kamer die ik een vergelijkbaar aanbod doe.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof