28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

nr. 119
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2004

In een Algemeen Overleg op donderdag 29 april 2004 van de vaste commissie SZW van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd, met het oog op de nieuwe financieringssystematiek waar gemeenten met de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) mee te maken hebben, u dit jaar in juni en september te informeren over de actuele ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen. In vervolg op mijn schrijven van 2 juli 2004 informeer ik u nu over de ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen tot en met juli. Inmiddels is ook vast komen te staan wat de definitieve raming is van het volume waarmee volgens de geldende regelgeving rekening wordt gehouden voor het bepalen van het macrobudget 2004.

Snelstatistiek

Op basis van voorlopige gegevens tot en met juli 2004 uit de snelstatistiek bedraagt de stijging van het aantal bijstandsontvangers jonger dan 65 jaar in de eerste zeven maanden van 2004 ten opzichte van dezelfde maanden in 2003 4% procent. In onderstaande grafiek zijn de op basis van de snelstatistiek berekende realisatiecijfers per maand aangeduid als «realisaties SZW». Zoals uitgebreid aangegeven in de brief van 2 juli geven de snelstatistiekcijfers een beperkte, systematische afwijking van de cijfers zoals die definitief worden vastgesteld. Overigens is met name het eerste cijfer voor de maand juli met onzekerheid behept.

Volumeraming en definitief budget

Het gemiddeld aantal bijstandsuitkeringen zal in 2004 mede op basis van deze gegevens naar verwachting uitkomen op 345 000. Conform de systematiek van de WWB spelen de realisaties in het lopende begrotingsjaar geen rol in de bepaling van het budget voor dat jaar. Het voor het macrobudget 2004 relevante bijstandsvolume is vastgesteld op een jaargemiddelde van 362 000 uitkeringen. Ter vergelijking is dit volume in de grafiek opgenomen als de reeks «volumegrondslag budgetvaststelling 2004». Het verwachte aantal bijstandsuitkeringen komt dus aanzienlijk lager uit dan het aantal bijstandsuitkeringen waarmee voor het definitieve macrobudget 2004 wordt gerekend. Uitgedrukt in euro's houden gemeenten hierdoor circa € 200 miljoen over aan het macrobudget.

kst-28870-119-1.gif

De gemiddelde stand van 362 000 is conform de systematiek van de WWB als volgt bepaald (zie tabel). Het gerealiseerde jaargemiddelde over 2003 bedraagt 328 000 uitkeringen. Het effect van de conjunctuur (werkloze beroepsbevolking: wbb) volgens de rekenregel van het CPB op het bijstandsvolume is +39 000 uitkeringen. De meest recente inzichten in de effecten van rijksbeleid op het bijstandsvolume bedragen per saldo -5 000 uitkeringen. Deze drie elementen samen leveren het voor het macrobudget 2004 relevante bijstandsvolume van 362 000. De bijstelling «Uitvoering (lopend kalenderjaar)» (-17 000) is dus buiten beschouwing gebleven.

Bijstandvolume <65 jaar (x duizend uitkeringen)20042005
 CEP04MEV05MEV05
Realisatie t-1328328345*
Conjunctuur (wbb) – bijstandsmutatie cf. rekenregel433934
Uitvoering (lopend kalenderjaar)0– 170
Rijksbeleid– 2– 515
totale mutatie411749
    
Subtotaal bijstandsvolume368345394
    
Definitieve budgetvaststelling 2004   
Correctie uitvoering (lopend kalenderjaar) 17 
Volumegrondslag budgetvaststelling 362 

*: raming

Door tussentijdse afronding tellen de onderdelen niet overal op tot het totaal.

Het definitieve macrobudget 2004 komt op basis van deze volumeraming samen met de raming voor bijstandsverlening aan personen ouder dan 65 jaar uit op € 4,6 miljard (in prijzen 2004 en incl. toeslagen, personen in overige inrichtingen en langdurigheidstoeslag). Dat is € 0,4 miljard minder dan voorzien in de oorspronkelijke begroting voor 2004 (september 2003). De bijstelling komt overeen met de in het voorjaar aan uw Kamer en aan gemeenten gemelde verwachting. Voor 2005 bedraagt het voorlopige budget € 4,9 miljard. In de begroting voor 2004 en 2005 zijn hiertoe voldoende middelen gereserveerd.

In de procesbeschrijving die ik uw Kamer op 2 juli heb toegezonden is uiteengezet welke elementen van belang zijn bij de definitieve vaststelling van het macrobudget voor het lopende jaar: «Bij de definitieve vaststelling van de gemeentelijke budgetten in september t wordt voor de raming van het bijstandsvolume uitgegaan van:

1. het gerealiseerde gemiddelde bijstandsvolume van jaar t-1

2. (actualisatie van) de volumeontwikkeling jaar t uit hoofde van conjunctuur uit de MEV voor het jaar t+1 (uitgegeven in september t)

3. (actualisatie van) de volumeontwikkeling uit hoofde van effecten van rijksbeleid.»

Ten behoeve van de vaststelling van het bijstandsbudget 2004 corrigeert het Centraal Planbureau (CPB) het in maart in het Centraal Economisch Plan (CEP) geraamde bijstandsvolume alleen voor nieuwe inzichten in de conjuncturele ontwikkeling (zie: Hans Stegeman, Raming bijstandsvolume in MEV 2005, CPB Memorandum, gepubliceerd op www.cpb.nl). Uitgaande van een volume van 368 000 bij CEP komt het bijstandsvolume in de Macro-Economische Verkenning als gevolg van het verschil in raming van het effect van de conjunctuur (3 000) uit op een volume van 365 000. Bij de definitieve vaststelling van het budget houd ik – conform de wettelijke opdracht van de raming van een toereikend budget – daarenboven rekening met gewijzigde (inzichten in de) gevolgen van rijksbeleid na publicatie van het CEP. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is het met mij eens dat met de meest recente inzichten in de effecten van beleid rekening moet worden gehouden. Over de geactualiseerde gevolgen van rijksbeleid bestaat overeenstemming met het CPB.

Met de VNG is – in aanvulling op de procesbeschrijving die ik u bij genoemde brief van 2 juli toestuurde – voorts afgesproken dat de VNG in het vervolg vóór de zomer inzicht wordt gegeven welke beleidswijzigingen worden betrokken in de raming voor het macrobudget en dat kort voor Prinsjesdag uitleg wordt gegeven aan de VNG over de uitkomsten van de raming van deze beleidseffecten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Naar boven