nr. 15
AMENDEMENT VAN HET LID ANKER
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, wordt na onderdeel Ed een onderdeel ingevoegd, luidende:
Eda
Na artikel 121 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 121a
1. Indien partijen bij huwelijkse voorwaarden afwijken van de regels
der wettelijke gemeenschap kan de echtgenoot die arbeid heeft verricht in
het door de andere echtgenoot uitgeoefende beroep of bedrijf of in diens huishouding,
zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen, aanspraak maken
op een billijke vergoeding van de andere echtgenoot:
a. in geval van het eindigen van het huwelijk door overlijden: op
het tijdstip van overlijden;
b. in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding
door de rechter: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding;
c. in geval van scheiding van tafel en bed: op het tijdstip van indiening
van het verzoek tot scheiding van tafel en bed;
d. in geval van vermissing en een daarop gevolgd huwelijk: op het
tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 417, eerste lid, in kracht
van gewijsde is gegaan;
2. Op verzoek van de vergoedingsplichtige echtgenoot kan de rechter
wegens gewichtige redenen bepalen dat de billijke vergoeding, al dan niet
vermeerderd met een in de beschikking te bepalen rente, in termijnen of eerst
na verloop van zekere tijd, hetzij ineens, hetzij in termijnen behoeft te
worden voldaan. Hierbij let de rechter op de belangen van beide partijen.
De rechter kan de vergoedingsplichtige echtgenoot verplichten binnen een bepaalde
tijd zakelijke of persoonlijke zekerheid te stellen voor de voldoening van
de verschuldigde geldsom.
3. De mogelijkheid om aanspraak te maken op een billijke vergoeding
vervalt, indien de belanghebbende echtgenoot niet binnen een hem door de vergoedingsplichtige
echtgenoot gestelde redelijke termijn, en uiterlijk vijf jaren na de ontbinding
van het huwelijk, dan wel het eindigen van het huwelijk door overlijden,
heeft verklaard een billijke vergoeding te wensen.
4. Hetgeen in de vorige leden omtrent de echtgenoten is bepaald geldt
op overeenkomstige wijze na hun overlijden voor hun rechtverkrijgenden onder
algemene titel.
5. Van het eerste tot en met het derde lid kan niet worden afgeweken.
Toelichting
Door dit amendement worden de negatieve gevolgen van de «koude uitsluiting»
ondervangen. Hoewel de keuze voor 100% koude uitsluiting de laatste
decennia minder wordt gemaakt, en de Hoge Raad op 18 juni 2004 (LJN-nummer:
AP0963) een zogenoemde «correctietoets» heeft geïntroduceerd,
leidt dit systeem nog altijd tot onrechtvaardige situaties. Niet-beroepactieve
echtgenoten die niet in geld meebetalen, maar wel in fysieke (huishoudelijke)
arbeid, vallen binnen het huidige en voorgestelde huwelijksvermogensrecht
tussen wal en schip. De economisch zwakkere partij wordt soms toch nog onvoldoende
beschermd door de eis van tussenkomst van de notaris bij het maken van huwelijkse
voorwaarden.
Dit amendement regelt daarom het wettelijk recht op een billijke vergoeding
voor de echtgenoot die arbeid heeft verricht in de huishouding of in het door
de andere echtgenoot of de andere geregistreerd partner uitgeoefende beroep
of bedrijf, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen. Echtgenoten
kunnen alleen aanspraak maken op deze billijke vergoeding wanneer partijen
bij huwelijkse voorwaarden hebben afgeweken van de regels der wettelijke gemeenschap.
Er is gekozen voor de term «billijke vergoeding» om de volgende
redenen. Door de gekozen formulering kan rekening worden gehouden met de (financiële)
situatie van beide partijen. Zo kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden
met zaken als het profijt dat de niet-beroepsactieve heeft gehad van de opgedane
werkervaring of juist het ontbreken daarvan. Ook kan rekening worden gehouden
met het opgebouwde vermogen van de echtgenoot in wiens bedrijf, beroep of
huishouding de niet-beroepsactieve echtgenoot heeft gewerkt.
Voor het bepalen van de billijke vergoeding is dus niet alleen de uitsparing
van kosten voor arbeid relevant en kan dan ook niet alleen worden volstaan
met het bepalen van de financiële waarde van de verrichte arbeid of de
verzorging van de huishouding van de niet-beroepsactieve. Het is de bedoeling
dat ook een billijke vergoeding kan worden ontvangen voor eventueel gedurende
het huwelijk opgebouwd vermogen.
De bepaling van de «billijke vergoeding» wordt vastgesteld
op het moment dat een van de echtgenoten overlijdt of een verzoek tot scheiding
(van tafel en bed) wordt ingediend.
Het tweede lid regelt dat de betaling ineens of in termijnen kan geschieden
en dat de rechter kan verplichten zakelijk of persoonlijke zekerheid te stellen
voor de voldoening van de betalingsverplichting.
Het derde lid bepaalt dat het recht van de niet-beroepsactieve op een
billijke vergoeding vervalt wanneer de niet-beroepsactieve niet binnen een
door de vergoedingsplichtige echtgenoot gestelde redelijke termijn verklaard
een billijke vergoeding te wensen. Ook vervalt het recht van de niet-beroepsactieve
op een billijke vergoeding wanneer deze niet heeft verklaard een billijke
vergoeding te wensen binnen vijf jaren na de ontbinding van het huwelijk of
het eindigen van het huwelijk door overlijden.
Het vierde lid bepaalt dat het recht op een billijke vergoeding in stand
blijft ten opzichte van de erfgenamen, als een van de echtgenoten, dan wel
geregistreerde partners overlijdt.
In het vijfde lid wordt het principe neergelegd dat niet van deze bepaling
kan worden afgeweken. Dit neemt overigens niet weg dat bij de bepaling van
de billijke vergoeding rekening kan worden gehouden met een bij huwelijkse
voorwaarden afgesproken verrekenbeding.
Anker