28 867
Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2007

In het wetsvoorstel tot aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen (28 867) zijn in het najaar van 2005 – na positieve advisering door de Raad van State – belangrijke wijzigingen aangebracht (Kamerstukken II 2005–2006, 28 867, nr. 9). Gelet op het feit dat sedertdien geruime tijd is verstreken, acht ik het met het oog op de mondelinge behandeling in uw Kamer nuttig, de hoofdlijnen van het wetsvoorstel nog eens beknopt uiteen te zetten.

In het wetsvoorstel staat de wettelijke gemeenschap van goederen centraal. Het wetsvoorstel handhaaft de gemeenschap van goederen als het basisstelsel van huwelijksvermogensrecht. Wel worden aanpassingen voorgesteld om aan te sluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de emancipatie van de vrouw, het feit dat veel vrouwen tijdens het huwelijk blijven werken en het gestegen aantal echtscheidingen. Ook wordt rekening gehouden met juridische ontwikkelingen, zoals het nieuwe erfrecht.

1. De gemeenschap van goederen omvat niet erfenissen en schenkingen

De wettelijke gemeenschap van goederen geldt voor echtgenoten die niet op huwelijkse voorwaarden trouwen. Voor het geregistreerd partnerschap geldt dit op overeenkomstige wijze. De wettelijke gemeenschap omvat alle goederen van de echtgenoten, met een klein aantal uitzonderingen. Thans vallen erfenissen en schenkingen slechts buiten de gemeenschap als de erflater of de schenker dat door middel van een uitsluitingsclausule heeft bepaald. Voorgesteld wordt om erfenissen en schenkingen van rechtswege buiten de gemeenschap te laten vallen, zodat zij voor de ontvangende echtgenoot privévermogen zullen zijn. In de praktijk worden testamenten en notariële schenkingsakten in de meeste gevallen voorzien van een uitsluitingsclausule. Aldus wordt aangesloten bij het nieuwe erfrecht, dat erop gericht is dat ook zonder testament een resultaat wordt bereikt dat in de meeste gevallen aansluit bij de wens van de erflater.

Aanvankelijk was een verdergaande beperking voorgesteld: ook de aanbreng ten huwelijk zou buiten de gemeenschap vallen. Deze beperking stuitte evenwel op bezwaren en is bij de tweede nota van wijziging geschrapt.

2. Afrekening van vergoedingsrechten niet langer beperkt tot nominaal bedrag

Naast de gemeenschap kan elk der echtgenoten ook privévermogen hebben. Tussen het gemeenschappelijk vermogen en deze privévermogens kunnen vergoedingsrechten ontstaan. Dit kan zich voordoen als uit privévermogen van de ene echtgenoot een goed wordt bekostigd dat behoort tot de gemeenschap of tot het privévermogen van de andere echtgenoot. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de gemeenschappelijke woning waaraan door één van de echtgenoten met privémiddelen is bijgedragen. Vergoedingsrechten kunnen uiteraard ook een rol spelen als echtgenoten gehuwd zijn op huwelijkse voorwaarden.

Thans zijn vergoedingsrechten in beginsel beperkt tot het nominale bedrag waarmee is bijgedragen. Indien afrekening van een vergoedingsrecht pas na vele jaren plaatsvindt, wordt de beperking tot het nominale bedrag door zeer velen als onbillijk ervaren. Dit gevoel wordt niet weggenomen door de slechts beperkte ruimte die de Hoge Raad biedt voor nuancering op grond van redelijkheid en billijkheid. Herhaaldelijk is aandacht gevraagd voor de onbillijkheid die vooral vrouwen treft wanneer zij met («koude») uitsluiting van iedere gemeenschap gehuwd zijn en tijdens het huwelijk hebben meebetaald aan de echtelijke woning op naam van de man.

In het wetsvoorstel wordt afgestapt van nominale vergoedingen en wordt in plaats daarvan ook rekening gehouden met de waardeontwikkeling van het betrokken goed («beleggingsleer»). Dit sluit aan bij de wettelijke regeling voor verrekenbedingen, waarin de beleggingsleer in navolging van jurisprudentie van de Hoge Raad al eerder is vastgelegd.

Van de gedachtewisseling over het wetsvoorstel is voorts gebruik gemaakt door een nadere omlijning en verduidelijking van de voorgestelde bepalingen.

3. Wijziging bestuursregeling

Thans heeft de echtgenoot van wiens zijde een goed in gemeenschap is gevallen, daarover het bestuur. Ingevolge het wetsvoorstel zal ieder van de echtgenoten zelfstandig bevoegd zijn tot het bestuur over alle goederen van de gemeenschap. Zo wordt een grotere gelijkheid van de echtgenoten bewerkstelligd. Alleen voor goederen op naam en voor goederen die dienstbaar zijn aan het beroep of bedrijf van een echtgenoot, blijven de huidige regels gehandhaafd.

4. Informatie over bestuur

Het recht op informatie tussen echtgenoten over het gevoerde bestuur en de stand van het vermogen wordt verbreed. Dit recht zal, anders dan onder het huidige recht, niet alleen gelden voor echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, maar ook voor hen die huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.

5. Ontbinding huwelijksgemeenschap door verzoek tot echtscheiding

De gemeenschap zal worden ontbonden op het moment dat het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend en niet pas op de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zoals thans het geval is. Deze wijziging houdt verband met de realiteit dat de solidariteit tussen de echtgenoten reeds tijdens de scheidingsprocedure niet meer aanwezig is. Schulden die een echtgenoot tijdens de echtscheidingsprocedure aangaat, bijvoorbeeld in verband met een nieuwe woning, zullen derhalve niet meer in de gemeenschap vallen.

6. Verhaal voor gemeenschapsschulden na ontbinding

De regels voor verhaal door gemeenschapsschuldeisers na ontbinding van de gemeenschap worden gewijzigd, zodat benadeling van deze schuldeisers bij de verdeling wordt tegengegaan. Het gaat dan om schulden die weliswaar in de gemeenschap zijn gevallen, maar waarvan slechts één van de echtgenoten de schuldenaar is. Thans kan de schuldeiser van een dergelijke schuld ná ontbinding van de gemeenschap (slechts) de helft van de schuld op de andere echtgenoot verhalen. In het wetsvoorstel was aanvankelijk een benadering gekozen die op praktische bezwaren bleek te stuiten. In de tweede nota van wijziging is ervoor gekozen dat de schuld voor het geheel op die andere echtgenoot kan worden verhaald. Daarbij geldt wel de beperking dat daarbij slechts goederen kunnen worden uitgewonnen, die deze echtgenoot uit hoofde van de verdeling heeft verkregen. In feite wordt zo bereikt dat de schuldeiser ook na de ontbinding en verdeling van de gemeenschap zijn schuld volledig kan blijven verhalen op de goederen die behoorden tot de gemeenschap.

7. Afschaffing rechterlijke tussenkomst bij wijziging huwelijkse voorwaarden

Ingevolge het wetsvoorstel hoeven echtgenoten voor het aangaan of de wijziging van huwelijkse voorwaarden tijdens huwelijk geen rechterlijke goedkeuring meer te verzoeken. Vanuit uw Kamer is de rechterlijke goedkeuring al verschillende malen ter discussie gesteld. Daaraan is nu gevolg gegeven met de hiervoor genoemde wijziging van de verhaalsregeling. Nu ontbinding en verdeling van de gemeenschap niet leiden tot een beperking van de verhaalsmogelijkheden voor gemeenschapsschulden, is het gevaar voor benadeling van schuldeisers door wijziging van de huwelijkse voorwaarden staande huwelijk aanzienlijk verkleind. De wijziging betekent dat het voor echtgenoten eenvoudiger en minder kostbaar wordt om hun vermogensrechtelijke regime aan te passen aan de omstandigheden.

8. Schrapping van enige bijzondere gemeenschappen

De weinig toegepaste beperkte gemeenschappen van winst en verlies en van vruchten en inkomsten worden niet langer in de wet geregeld.

De hiervoor genoemde voorstellen zijn de vrucht van een grondige voorbereiding en een uitgebreide consultatie van personen uit rechtswetenschappelijke kring en uit de notariële en echtscheidingspraktijk. Waar het wetsvoorstel na indiening op onderdelen nog aanleiding bleek te geven tot discussie, zijn inmiddels duidelijke verbeteringen aangebracht. De Raad van State heeft daarover positief geadviseerd. Ik stel het op prijs als de behandeling van het wetsvoorstel wordt voortgezet.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven