28 867
Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

7 mei 2003

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen inzake de wettelijke gemeenschap van goederen aan te passen en in verband daarmee enkele andere wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 82 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 83

Echtgenoten verschaffen elkaar desgevraagd inlichtingen over het door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden.

B

Na artikel 86 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 87

1. Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding.

2. De vergoeding beloopt een deel van de waarde van het goed op het tijdstip van de voldoening ervan, evenredig aan het aandeel afkomstig uit het vermogen van de andere echtgenoot of uit dat vermogen voldaan of afgelost, hetzij in de tegenprestatie waarvoor het goed is verkregen, hetzij in de waarde van het goed op het tijdstip van voldoening of aflossing uit het vermogen van de andere echtgenoot. De vergoeding heeft ten minste het beloop van de nominale waarde, indien het vermogen van de andere echtgenoot zonder diens toestemming door de ene echtgenoot is aangewend op de wijze bedoeld in het eerste lid.

3. Echtgenoten kunnen van het eerste en tweede lid bij overeenkomst afwijken.

C

De afdelingen 1 en 2 van titel 7 komen te luiden:

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 93

Deze titel is op echtgenoten van toepassing. Tenzij anders is bepaald, kan van deze titel bij huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk of door de aard der bedingen worden afgeweken.

Artikel 94

1. Van het ogenblik der voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen.

2. De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle tijdens het bestaan van de gemeenschap verkregen goederen der echtgenoten, met uitzondering van:

a. krachtens erfopvolging, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen;

b. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen;

c. rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 29 en 30 van Boek 4, alsmede vruchtgebruik dat op grond van die bepalingen is gevestigd.

3. Ten huwelijk aangebrachte goederen en schulden vallen niet in de gemeenschap, tenzij voorafgaand aan het huwelijk in een notariële akte, daaronder begrepen een akte van huwelijkse voorwaarden, of in een door de aanstaande echtgenoten en de notaris ondertekende, aan de notariële akte gehechte beschrijving is bepaald dat zij in de gemeenschap vallen.

4. Goederen, alsmede de vruchten van die goederen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, blijven buiten de gemeenschap ook al zijn echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat krachtens erfopvolging, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen dan wel de vruchten daarvan in de gemeenschap van goederen vallen.

5. Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.

6. Vruchten van goederen die niet in gemeenschap vallen, vallen evenmin in de gemeenschap.

7. De gemeenschap omvat, wat haar lasten betreft, alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder der echtgenoten, met uitzondering van de schulden die tot de van de gemeenschap uitgezonderde goederen behoren.

8. Bestaat tussen echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt dat goed als gemeenschapsgoed aangemerkt. Het vermoeden werkt niet ten nadele van de schuldeisers der echtgenoten.

Artikel 95

1. Een goed dat een echtgenoot anders dan om niet verkrijgt, blijft buiten de gemeenschap, indien het bij de verkrijging voor meer dan de helft van de tegenprestatie ten laste van zijn eigen vermogen komt. Deze echtgenoot is alsdan gehouden tot vergoeding aan de gemeenschap. Het beloop van de vergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 87, tweede lid.

2. Indien een goed tot de gemeenschap gaat behoren en een echtgenoot bij de verkrijging uit zijn eigen vermogen aan de tegenprestatie heeft bijgedragen, komt deze echtgenoot een vergoedingsvordering toe, waarvan het beloop overeenkomstig het artikel 87, tweede lid wordt bepaald.

3. Echtgenoten kunnen bij overeenkomst het beloop van de vergoeding anders bepalen.

Artikel 96

1. Voor een schuld van een echtgenoot die in de gemeenschap is gevallen, kunnen zowel de goederen der gemeenschap als zijn eigen goederen worden uitgewonnen.

2. Indien een schuldeiser voor een schuld die niet in de gemeenschap is gevallen, verhaal zoekt op de goederen van de gemeenschap, kan de andere echtgenoot eigen goederen van de ene echtgenoot aanwijzen, die voldoende verhaal bieden.

3. Het verhaal op de goederen van de gemeenschap voor een niet tot de gemeenschap behorende schuld van een echtgenoot is beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. De andere helft komt de andere echtgenoot toe en valt voortaan buiten de gemeenschap van goederen. De andere echtgenoot is bevoegd, indien een schuldeiser verhaal op een goed van de gemeenschap zoekt ter zake van een niet tot de gemeenschap behorende schuld, het goed waarop de schuldeiser verhaal zoekt over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde van het goed uit zijn eigen vermogen. Vanaf het tijdstip van de overneming is dit een eigen goed van deze echtgenoot dat niet in de gemeenschap valt.

4. De echtgenoot uit wiens eigen goederen een schuld der gemeenschap is voldaan, heeft deswege recht op vergoeding uit de goederen der gemeenschap.

5. De echtgenoot wiens niet in de gemeenschap gevallen schuld uit goederen der gemeenschap is voldaan, is deswege gehouden tot vergoeding aan de gemeenschap.

AFDELING 2

Het bestuur van de gemeenschap

Artikel 97

1. Een goed dat op naam van een echtgenoot staat, staat onder diens bestuur . Voor het overige is ieder der echtgenoten bevoegd tot het bestuur over de goederen en schulden van de gemeenschap. Artikel 170, eerste lid, van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing.

2. Is een goed der gemeenschap met toestemming, verleend door de echtgenoot onder wiens bestuur dat goed alleen of mede stond, dienstbaar aan een beroep of bedrijf van de andere echtgenoot, dan berust het bestuur van dat goed, voor zover het handelingen betreft die als normale uitoefening van dat beroep of bedrijf zijn te beschouwen, uitsluitend bij laatstbedoelde echtgenoot en voor het overige bij de echtgenoten gezamenlijk. Een verleende toestemming geldt voor de gehele duur van het beroep of bedrijf, tenzij de echtgenoten anders overeenkomen, doch de rechtbank kan de dienstbaarheid op verzoek van de ene echtgenoot te allen tijde wegens gegronde redenen beëindigen.

3. Geschillen tussen de echtgenoten over het bestuur ten aanzien van tot de gemeenschap behorende goederen en schulden, kunnen op verzoek van de echtgenoten of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.

D

Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, komt te luiden:

1. De gemeenschap wordt van rechtswege ontbonden:

a. in geval van het eindigen van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap door overlijden: op het tijdstip van overlijden;

b. in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of ontbinding van het geregistreerd partnerschap door de rechter: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding onderscheidenlijk indiening van het verzoek tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap;

c. in geval van scheiding van tafel en bed: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot scheiding van tafel en bed;

d. in geval van opheffing van de gemeenschap door een beschikking: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot opheffing van de gemeenschap;

e. in geval van beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden: op het tijdstip waarop de overeenkomst tot beëindiging wordt gesloten;

f. in geval van vermissing en een daarop gevolgd huwelijk of geregistreerd partnerschap: op het tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 417, eerste lid, in kracht van gewijsde is gegaan;

g. in geval van opheffing bij latere huwelijkse voorwaarden: op het tijdstip, bedoeld in artikel 120, eerste lid.

2. Een nieuw tweede en derde lid worden ingevoegd, die luiden:

2. De ontbinding van de gemeenschap door indiening van een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, onder b, c en d, alsmede door sluiting van een overeenkomst, als bedoeld onder e, kan aan derden slechts worden tegengeworpen, indien het desbetreffende verzoek dan wel de overeenkomst ingeschreven waren in het huwelijksgoederenregister, bedoeld in artikel 116.

3. De intrekking van een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, onder b, c en d of de opzegging van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid onder e, doet alle gevolgen van de gemeenschap van rechtswege herleven, alsof er geen verzoek was ingediend of overeenkomst was gesloten. Nochtans wordt de geldigheid van rechtshandelingen die tussen het tijdstip van indiening van een der verzoeken of sluiting van de overeenkomst en de intrekking van het verzoek onderscheidenlijk opzegging van de overeenkomst zijn verricht, beoordeeld naar het tijdstip van de handeling.

3. In het tot vierde lid te vernummeren tweede lid worden de woorden «waarvan toewijzing ontbinding tot gevolg zal hebben» vervangen door: als bedoeld in het eerste lid, onder b, c of d. De zinsnede «, telkens voor het geval de gemeenschap wordt ontbonden» vervalt.

E

Artikel 102 vervalt.

F

De artikelen 122 tot en met 128 vervallen.

G

De eerste zin van artikel 130 komt te luiden: Een echtgenoot kan tegen derden de aanbreng van bij notariële akte, daaronder begrepen een akte van huwelijkse voorwaarden, in de gemeenschap vallende goederen, voor wat betreft rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, slechts bewijzen door hun vermelding in de akte of in een door de partijen en de notaris ondertekende, aan de notariële akte vastgehechte beschrijving.

H

Artikel 131, eerste lid, komt te luiden:

1. Bestaat tussen niet in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een zaak die geen registergoed is, toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt het goed geacht aan ieder der echtgenoten voor de helft toe te behoren.

I

In de artikelen 133, tweede lid, tweede volzin, en 134 wordt na «making» ingevoegd: , lastbevoordeling.

J

Aan artikel 142, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat luidt:

h. in geval van opheffing van de wederzijdse verplichting tot verrekening bij huwelijkse voorwaarden: op het tijdstip, bedoeld in artikel 120, eerste lid.

ARTIKEL II

1. Artikel 87 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is slechts van toepassing op vergoedingsvorderingen die ontstaan op grond van verkrijgingen die na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet plaatsvinden. Op de vergoedingsvorderingen die zijn ontstaan op grond van verkrijgingen die vóór dat tijdstip hebben plaatsgevonden, blijft het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

2. Op een gemeenschap van goederen ontstaan vóór de inwerkingtreding van deze wet, is artikel 94, tweede lid, onder a, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.

3. Artikel 95, eerste lid, tweede zin, en tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is slechts van toepassing op vergoedingsvorderingen die ontstaan op grond van verkrijgingen die na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet plaatsvinden. Op de vergoedingsvorderingen die zijn ontstaan op grond van verkrijgingen die vóór dat tijdstip hebben plaatsgevonden, blijft het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

4. Op vorderingen van schuldeisers die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn ontstaan en die niet in de gemeenschap vallen, blijft artikel 96 van dat boek, zoals dit artikel luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing.

5. Artikel 99 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing in de gevallen waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een verzoek als bedoeld in artikel 99, eerste lid, onder b, c of d, van dat boek reeds is ingediend of een overeenkomst als bedoeld in artikel 99, eerste lid, onder e, van dat boek reeds is gesloten, maar nog geen inschrijving in de registers van de burgerlijke stand heeft plaatsgevonden.

6. Op de hoofdelijke aansprakelijkheid die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ter zake van gemeenschapsschulden door ontbinding van een gemeenschap is ontstaan, blijft artikel 102 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing.

7. De artikelen 122 tot en met 128 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die artikelen luidden onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op gemeenschappen van winst en verlies en van vruchten en inkomsten, overeengekomen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven