28 856
Wijziging van de Mediawet in verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 18 juni 2003

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I ALGEMEEN DEEL

1. Nieuwe financieringsstructuur regionale omroep

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet in verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep. Kern van het wetsvoorstel is naar de mening van deze fractie dat het provinciebestuur in de toekomst zorg draagt voor de bekostiging en het functioneren van de regionale publieke omroep.

De leden van de PvdA-fractie hebben in dit stadium vooral vragen bij het onderhavige wetsvoorstel. De regering en de provincies beogen een eenvoudiger en transparanter financieringsstelsel voor de publieke omroep, waarbij tegelijkertijd een garantie wordt geboden voor continuering van de publieke omroepfunctie op regionaal niveau. De leden van deze fractie hebben begrip voor dit streven, maar vinden dat dit geen einde mag maken aan de medeverantwoordelijkheid van het Rijk.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, maar hebben ook nog een aantal vragen.

De leden van de LPF-fractie onderschrijven in algemene zin het streven van dit wetsvoorstel om te komen tot een meer eenduidige financiering van de regionale omroepen en een sterkere rol van de provincies hierbij. Toch zetten zij bij enkele aspecten vraagtekens omdat er een aantal grijze gebieden dreigt te ontstaan waarbij precieze verantwoordelijkheden ten aanzien van financiering en toezicht niet helder zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie staan in beginsel positief tegenover het wetsvoorstel. Daarbij hebben zij wel een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt het financieringsstelsel voor de publieke regionale omroep vereenvoudigd en draagt de provincie volledige verantwoordelijkheid voor de financiën van de regionale publieke omroep; de regionale omroepmiddelen uit de Mediabegroting worden overgeheveld naar het Provinciefonds. Daarnaast worden provincies verplicht om tenminste één regionale publieke omroepinstelling te bekostigen. De leden kunnen zich op zich vinden in dit wetsvoorstel, maar hebben nog wel enige vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Ze willen in dit stadium met name de vinger leggen bij de financiële herverdelingsaspecten van het voorstel.

2. Financiële aspecten

Het wetsvoorstel geeft naar de mening van de leden van de CDA-fractie terecht aan dat sprake moet zijn van kwalitatief hoogwaardige programmering. Kan de regering deze leden duidelijk maken door wie en op basis waarvan wordt getoetst? En of er sprake is van een kwalitatief hoogwaardige programmering? Hoe zal in voorkomende gevallen worden gestreefd naar verbetering en de daarbij behorende en noodzakelijke financiële middelen? De leden van deze fractie vragen bovendien of aan een kwalitatief hoogwaardige programmering ook een objectieve financiële norm in de vorm van een standaardbedrag voor de kosten van een uur zendtijd moet worden verbonden. Hoe oordeelt de regering over deze suggestie?

Voor financiering van de regionale publieke omroep zijn verschillende geldstromen beschikbaar. De belangrijkste geldstroom wordt in de toekomst de bekostiging door middel van het Provinciefonds. Kan worden gegarandeerd dat de financiële middelen die voor de regionale publieke omroep worden overgeheveld naar het Provinciefonds ook daadwerkelijk ter beschikking worden gesteld aan de regionale publieke omroep? In dit kader vragen de leden van de voornoemde fractie in hoeverre garanties kunnen worden gegeven. Is de regering met deze leden van mening dat de financiering van de lokale publieke omroep via het Gemeentefonds onvoldoende garanties blijkt te bieden? Daarom zijn de leden van deze fractie van oordeel dat als de voorgenomen wetswijziging kracht van wet krijgt, er gegarandeerd moet worden dat de financiën geoormerkt moeten worden voor de regionale publieke omroep. Overigens is het deze leden niet duidelijk op welke wijze de jaarlijkse kostenstijging als gevolg van onder meer de loonontwikkeling gecompenseerd wordt binnen de nieuwe financieringsstructuur.

In meer algemene zin valt het deze leden op dat de provinciebesturen op dit moment verschillende bedragen toekennen ter financiering van de regionale omroep. Kan aan de leden duidelijk worden gemaakt hoe groot de verschillen zijn en wat de achtergrond van de verschillen is? Bovendien zijn de leden van deze fractie benieuwd in hoeverre sprake is van rechtsongelijkheid indien voor de financiering van de regionale publieke omroep grote verschillen aan het licht komen.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven dat een kwalitatief hoogwaardige programmering mogelijk moet zijn en dat het bestaande niveau van de regionale omroepfunctie tenminste blijft gehandhaafd, zoals ook in het wetsvoorstel staat. Zij vragen echter of een garantie op het budgetniveau 2001 niet een betere waarborg biedt voor handhaving van het bestaande kwaliteitsniveau dan een kwantitatieve norm. Kan worden toegelicht waarom er is gekozen voor een urennorm in plaats van een financiële norm? Het aantal uren zegt immers niets over de inhoud en de kwaliteit.

Aan de overheveling van de gelden naar het Provinciefonds is niet de eis van oormerking gekoppeld. Hoe staat de regering tegenover de gedachte de gelden toch te oormerken voor vijf jaar en dan te evalueren, zo vragen deze leden. In de memorie van toelichting wordt gemeld dat de provincies zich uitdrukkelijk bereid hebben verklaard om de gelden die zij via het Provinciefonds ontvangen daadwerkelijk in te zetten voor regionale omroepen. Kan de regering nader toelichten waarop de overtuiging is gebaseerd dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren? Hebben alle provincies daarover formele, schriftelijke toezeggingen gedaan?

De leden van voornoemde fractie constateren dat het bedrag dat volgens het wetsvoorstel gaat worden overgeheveld te laag is. Hoe verhoudt dit zich tot de eerder gedane uitspraken van de Kamer in deze, zo vragen zij. De huidige financiering van het bestaande programmapakket kent de nodige knelpunten. Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het feit dat bestaande tekorten nu worden afgewenteld op de provincies en dus de omroepen?

De leden van de VVD-fractie merken het volgende op: het wetsvoorstel stelt in artikel 107 lid 1 dat «een kwalitatief hoogwaardige programmering» mogelijk moet zijn. In de artikelsgewijze toelichting bij onderdelen D en F staat dat «het bestaande niveau van de regionale omroep functie tenminste gehandhaafd blijft. Dit uitgangspunt is prima. Maar de leden van deze fractie hebben vragen bij de concretisering. «Door uit te gaan van de programmaverzorging van het aantal uren zendtijd in 2001 wordt voldoende waarborg gegeven voor continuering van de bestaande functie», stelt de memorie van toelichting. Maar aantal uren zendtijd zegt niets over inhoud en kwaliteit. Het ene uur zendtijd is het andere niet. Kortom, dient voor de continuering van de bestaande functie van de regionale omroep niet een financiële norm te worden gesteld, zo vragen deze leden.

Hiermee loopt de opmerking samen van de regering in de memorie van toelichting dat de provincies zich «uitdrukkelijk bereid hebben verklaard de gelden die zij via het Provinciefonds ontvangen ook daadwerkelijk in te zetten voor regionale omroep». Waarop baseert de regering deze mededeling? Is er ter zake een convenant gesloten of anderszins sprake van verifieerbare afspraken zo vragen deze leden. En wat kunnen de regering en het Commissariaat van de Media doen indien provincies toch fors bezuinigen op de regionale omroep?

De leden van de fractie LPF wijzen op het feit dat in artikel 107 gesproken wordt over de zorgplicht van een provinciebestuur «voor de bekostiging van tenminste één regionale omroepinstelling» waarbij deze bekostiging in ieder geval moet waarborgen «de programmaverzorging voor het aantal uren zendtijd voor televisie en radio dat de regionale omroepinstelling in het jaar 2001 heeft gebruikt.» Dit schept op meerdere manieren onduidelijkheid voor de bestaande regionale omroepinstellingen. Het provinciebestuur is dan immers gehouden om het aantal uren zendtijd te garanderen, maar niet – strikt genomen – het budget waartegen dit aantal uren zendtijd gerealiseerd zou moeten worden. Welke feitelijke waarborgen heeft een bestaande regionale omroep dat zij niet door het provinciebestuur verplicht zou kunnen worden hetzelfde aantal uren zendtijd te realiseren tegen een verlaagd budget? Bovendien schuilt er nóg een addertje in het gras: de provinciebesturen zijn gehouden «tenminste één regionale omroepinstelling» te bekostigen tegen tenminste het aantal uren zendtijd televisie en radio van 2001. Welke feitelijke waarborgen heeft een bestaande regionale omroep, dat een provinciaal bestuur niet in de verleiding zou kunnen komen om níeuwe spelers in het regionale omroepveld toe te laten en de middelen en zendtijd over meerdere spelers te verdelen? De aan het Provinciefonds toe te voegen middelen voor de regionale omroep zullen niet geoormerkt worden, en ook daarin schuilt volgens de leden van deze fractie een gevaar. De regering stelt dat de provincies zich «uitdrukkelijk bereid hebben verklaard de gelden die zij via het Provinciefonds ontvangen ook daadwerkelijk in te zetten voor regionale omroep». Nog afgezien van het feit dat het de leden van deze fractie niet duidelijk is waar en hoe deze intentieverklaring is afgegeven, is een bereidverklaring een juridisch weinig steekhoudende vorm. De «eigen keuze van de provincies om de financiële verantwoordelijkheid voor regionale omroep volledig op zich te nemen» is op zich geen aanleiding om nadere controle dan maar achterwege te laten. Gezien het nadrukkelijke en principiële verzet van de provincies tegen oormerking vragen de leden hoeveel er in de praktijk van deze bereidverklaring overeind blijft en welke middelen er zijn om hierop controle uit te voeren en, bij gebleken misbruik van de middelen, hierop in te grijpen. Er wordt gesproken over een bedrag van circa € 3,6 miljoen voor de Stichting ROOS, die hiermee het grootste deel van de zenderkosten van de regionale omroep bij Nozema financiert. Is dit bedrag ook structureel en zal het dus jaarlijks aan ROOS worden uitgekeerd? Wordt het bedrag ook opgehoogd indien zenderkosten van de regionale omroep bij Nozema mochten stijgen, zo vragen de leden van deze fractie.

Naar de mening van de leden van de fractie GroenLinks is het niet voldoende om alleen te kijken naar het aantal uitgezonden uren als het gaat om het bewaken van het niveau van de regionale omroepfunctie. Waarom is enkel voor deze meetlat gekozen? Is de regering van mening dat dit een voldoende meetlat is of is zij bereid deze uit te breiden naar een meer inhoudelijke en/of financiële meetlat?

De overheveling van fondsen naar het Provinciefonds gebeurt zonder oormerking van de middelen. Welke toezeggingen heeft de regering van de provincies gekregen dat zij de overgehevelde middelen niet zullen inzetten voor andere doeleinden dan de regionale omroep? Hoe staat de regering tegenover een eventuele korting op de gelden voor de regionale omroep? Hoe verhoudt dit zich tot de doelstellingen van het rijk op mediagebied, in het bijzonder voor de regionale omroep?

Een volgend punt van zorg is de omvang van de middelen die worden overgeheveld. Welke knelpunten bestaan er momenteel in de financiering van het bestaande programmapakket? In hoeverre worden de provincies nu opgezadeld met bestaande tekorten?

De leden van de D66-fractie achten het een goede zaak dat de regionale omroepmiddelen naar het Provinciefonds worden overgeheveld. Deze leden menen dat in het verleden het Rijk zich sinds de fiscalisering van de omroepbijdrage in 2000 weinig aan de lokale en regionale publieke omroepen gelegen heeft laten liggen (zie de amendementen Bakker c.s., Kamerstukken 28 311, nr. 5, 28 316, nr. 6 en 28 320, nr. 5). Wel menen de leden van deze fractie dat het risico, dat de provinciale overheid te dicht tegen de omroep aankruipt, bijvoorbeeld door via mediabeleidsnota's eisen aan de programmering te stellen, of door aan de subsidiëring oneigenlijke voorwaarden te stellen, zoveel moet worden uitgesloten. Deze leden vragen in hoeverre dit in het voorliggende wetsvoorstel afdoende is geregeld en achten een aanscherping op dit punt op zijn plaats. De voornoemde leden vragen de regering waarom is gekozen voor het opnemen van een urennorm in plaats van een financiële norm? Is een financiële norm, zoals bijvoorbeeld een garantie op het budgetniveau van 2001, niet een betere waarborg voor handhaving van het bestaande kwaliteitsniveau, zo vragen deze leden? Daarnaast vragen de leden van deze fractie of met de huidige financiering de calamiteitenfunctie van de regionale radio afdoende is verzekerd?

De leden van deze fractie willen er nadrukkelijk op wijzen dat, ook al zijn er extra bezuinigingen voor de publieke omroep aangekondigd, deze bezuinigingen niet mogen neerslaan op de lokale en regionale omroepen (zie de motie Jorritsma c.s., Kamerstuk 28 600, nr. 88). Deze leden vinden het verder een gemiste kans dat aan de overheveling naar het Provinciefonds niet de eis van oormerking is gekoppeld. De leden hebben steeds voor oormerken gepleit en zouden dit graag alsnog geregeld zien. Waarop baseert de regering, zo vragen deze leden, de overtuiging dat de over te hevelen middelen daadwerkelijk aan de publieke regionale omroep zal worden besteed? Op welke wijze precies hebben de Provincies zich «uitdrukkelijk bereid verklaard de gelden die zij via het Provinciefonds ontvangen ook daadwerkelijk in te zetten voor regionale omroep»? Staat dit zwart-op-wit en zijn er schriftelijke toezeggingen, zo vragen deze leden.

Indien de regering niet bereid is tot oormerking, dan geven de leden van deze fractie de voorkeur aan rechtstreekse financiering. De provincie bepaalt dan om welke regionale omroep(en) het gaat, maar de financiering gaat dan rechtstreeks naar de desbetreffende omroepen. Overigens nemen deze leden hetzelfde standpunt in ten aanzien van de financiering van de lokale omroep, maar die is in dit wetsvoorstel niet aan de orde.

De leden van de fractie ChristenUnie merken op dat de middelen die tot nu toe op de rijksbegroting stonden, worden overgedragen aan het Provinciefonds. Deze overdracht vindt plaats aan de hand van een, tussen provincies afgesproken, verdeelsleutel. De leden van deze vernemen graag wat die sleutel inhoudt. De financiering vanuit de mediabegroting, die met name bedoeld was ter facilitering van regionale omroepen in dunbevolkte gebieden, wordt stopgezet. In de afspraken over de nieuwe verdeling van de gelden over de provincies is rekening gehouden met de dunbevolkte gebieden. De leden vragen in welke zin daarmee rekening is gehouden. Wat houdt het concreet in? In de memorie van toelichting staat dat bij de toedeling van de middelen via het provinciefonds is getracht de huidige verdeling over de verschillende provincies zoveel mogelijk te benaderen en de herverdeeleffecten te minimaliseren. Daar wordt aan toegevoegd dat door eerdere toevoeging van middelen er in absolute zin geen sprake is van negatieve herverdeeleffecten. Desondanks wordt in een voordracht van Gedeputeerde Staten van Groningen gesteld dat de nieuwe financieringsstructuur gepaard gaat met negatieve herverdeeleffecten voor de provincie Groningen en daarmee voor RTV Noord. (Statenvergadering 26 mei, voordracht 19). Daarom verkrijgen de leden van deze fractie graag nader inzicht in de herverdeeleffecten. Hoe zien die er per provincie uit? Is het zo dat in relatieve zin de dunbevolkte provincies wel benadeeld worden? Zijn er, met de eis de hoogte van de bijdrage tenminste zo hoog te laten zijn als in 2001, in algemene zin negatieve effecten ten aanzien van de exploitatiemogelijkheden van regionale omroepen te verwachten, mede met het oog op het feit dat in 2002 en 2003 de personeelskosten en vaste kosten voor de regionale omroepen wel zijn gestegen?

Functie van rampen- of calamiteitenzender

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regionale publieke omroep ook een functie als rampen- of calamiteitenzender heeft. Het is de leden van de fractie niet duidelijk wat de hoogte is van de bijdrage die specifiek voor dit doel bedoeld is. Uit een Quick Scan van het ministerie van OCW bleek enkele jaren geleden dat de financiering voor het kunnen waarmaken van deze specifieke taak ontoereikend zou zijn. Niet duidelijk is deze leden wat er sedertdien met de uitkomsten van het onderzoek is gedaan.

De leden van de PvdA-fractie roepen in de herinnering dat reeds in 1999 de Quick Scan Rampenzender de conclusie opleverde dat de totale kosten voor het beschikbaar zijn van de regionale omroep als calamiteitenzender € 1 027 915 bedroegen, terwijl daartoe slechts € 589 914 beschikbaar werd gesteld. Waarom blijft zo'n inadequate financiering van de calamiteitenfunctie gehandhaafd?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan ingaan op de stelling van ROOS dat de door het ministerie van OCW gevoteerde gelden voor het beschikbaar zijn van regionale omroepen als calamiteitenzender (€ 589 914) volgens een in 1999 in opdracht van OCW verrichte studie (Ouick Scan Rampenzender) veel te laag is en € 1 027 915 zou moeten bedragen.

Ook de leden van de fractie GroenLinks vragen in hoeverre de calamiteitenfunctie van de regionale radio nu adequaat gefinancierd is.

De leden van de LPF-fractie vragen of de regering kan aangeven of – zoals door de Stichting ROOS wordt gesuggereerd – de financiering voor de calamiteitenfunctie voor radio inderdaad niet deugdelijk is? Indien dit inderdaad het geval is, zien zij graag een toezegging van de regering dat de calamiteitenfunctie van de radio te allen tijde zowel technisch, organisatorisch en financieel gewaarborgd is. Bestaat deze calamiteitenfunctie ook voor de lokale televisie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, dan zien zij graag een toezegging van de regering dat ook de calamiteitenfunctie van de lokale televisie te allen tijde zowel technisch, organisatorisch en financieel gewaarborgd is.

3. Toezicht

De leden van de CDA-fractie hebben zorg over de wijze waarop het Commissariaat voor de Media in de toekomst adequaat toezicht kan houden op de regionale publieke omroep. Kan de regering deze leden duidelijk maken wat er resteert van de sanctiebevoegdheden van het Commissariaat voor de Media indien de regionale publieke omroep zich niet aan de eisen en voorwaarden houdt? Ook vragen deze leden zich af of het principieel juist is dat de rol van het provinciebestuur met betrekking tot de eventuele sanctionering een andere wordt. Immers, het provinciebestuur draagt in de toekomst ook zorg voor de financiering en het toezicht op de wettelijke zorgplicht van de regionale publieke omroep.

De leden van de PvdA-fractie wijzen op het feit dat de memorie van toelichting ingaat op het toezichtregime door het Commissariaat van de Media op de naleving van artikel 107. Welke criteria gaan hiervoor gelden en wie gaat deze criteria vaststellen? Zal het gaan om een financiële en een beleidsinhoudelijke toets?

Op advies van de Raad van State werd een clausule opgenomen in artikel 107 lid 1 die luidt: «voorzover zij niet op een andere wijze zijn gedekt». De leden van voornoemde fractie menen echter dat extra reclame-inkomsten nimmer mogen fungeren als een excuus om de provinciale bijdrage te verlagen. Deelt de regering deze mening? Zo neen, waarom niet?

De leden van de LPF-fractie vragen tot hoe ver het toezicht van de provincies over regionale omroepen zich uitstrekt. In de memorie van toelichting wordt bij de onderdelen D en F gesteld dat «Uit hoofde van de bekostigingsrelatie [...] het provinciebestuur van de regionale omroepinstelling verantwoording over de besteding van gelden [mag] verwachten. In dat licht is er ruimte voor eventuele nadere voorwaarden die betrekking hebben op de algemene verantwoording over de besteding van gelden». Hoe groot is deze ruimte? Is het denkbaar dat provincies ook op inhoudelijk/programmatisch vlak een stem zullen willen hebben of zelfs voorwaarden zullen stellen aan regionale omroepen? Zo neen, welkespecifieke bepaling in het wetsvoorstel voorkomt dit? Zo ja, acht de regering dergelijke invloed wenselijk en wat is zij voornemens hieraan te doen?

De leden van de fractie GroenLinks vragen wat de basis is voor het toezicht van het Commissariaat voor de Media op de naleving van artikel 107? Gaat het hierbij om financieel, inhoudelijk beleid van de provincie, of anderszins?

De leden van de D66-fractie hebben een vraag over de toezichtsfunctie van het Commissariaat voor de Media met betrekking tot artikel 107. Gaat het hier om toetsing van het financiële en inhoudelijke beleid van de provincie? Deze leden zien graag een nadere toelichting op dit punt.

II ARTIKELSGEWIJZE DEEL

Artikel I Onderdelen D en F

Artikel 107

Het is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk waarom in het wetsvoorstel, artikel 107 wordt gesproken over de bekostiging van het functioneren van tenminste één regionale omroepinstelling in plaats van uit te gaan van het huidige aantal regionale omroepen. Houdt deze toelichting in dat naast de bestaande instellingen in de toekomst nog meer regionale omroepen kunnen ontstaan? Zo ja, aan welke voorwaarden moet dan worden gedacht?

Ook de leden van de PvdA-fractie merken op dat het wetsvoorstel in artikel 107 stelt dat het provinciebestuur zorgdraagt voor de bekostiging van het functioneren van tenminste één regionale omroepinstelling in de provincie. Deze leden vragen eveneens welke overwegingen eraan ten grondslag liggen dat hierbij niet de medeverantwoordelijkheid van het Rijk is opgenomen? Voorts vinden de leden het niet wenselijk dat er een grijs gebied ontstaat bij de algemene verantwoording over de besteding. Kan de regering wat dit betreft toelichten wat de betekenis is van de formulering «nadere voorwaarden die betrekking hebben op de algemene verantwoording over de besteding» in de toelichting op de onderdelen D en F? Het betreft toch uitsluitend de financieel-administratieve eisen ten aanzien van de verantwoording achteraf?

Ook de leden van de fractie GroenLinks vragen wat bedoeld wordt met «nadere voorwaarden die betrekking hebben op de algemene verantwoording over de besteding»? Wat voor voorwaarden zijn voor de regering niet acceptabel omdat zij een te grote slag toebrengen aan de vrijheid en onafhankelijkheid van de regionale omroep, zo vragen deze leden.

De leden van de LPF-fractie merken op dat in lid 2 van artikel 107 wordt gesteld, dat aan de bekostiging geen voorwaarden worden gesteld of voorschriften verbonden die in strijd zijn met het bepaalde krachtens deze wet. Houdt dat, andersom geredeneerd, dan ook in dat provincies in principe wel voorwaarden zouden kunnen stellen, mits ze niet strijdig zijn met de Mediawet? Wat voor voorwaarden zouden dit kunnen zijn?

De leden van de D66-fractie merken op dat het Commissariaat voor de Media gaat toezien op de naleving van artikel 107. Het is de leden niet duidelijk op basis van welke criteria deze toetsing plaatsvindt. Deze leden zien graag een nadere toelichting op de zinsnede «nadere voorwaarden die betrekking hebben op de algemene verantwoording over de besteding». Gaat het hier alleen om financieel-administratieve eisen ten aanzien van de verantwoording achteraf?

Artikel 111

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering in het bijzonder kan toelichten waar de verantwoordelijkheid komt te liggen voor de verlaging van het bedrag waarvan sprake is in het zesde lid van artikel 111?

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De griffier van de commissie,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GL), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer-Mudde (SP), Van Bochove (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Hessels (CDA), De Vries (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Van der Laan (D66), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA) en Visser (VVD).

Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Vacature (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Vacature (CDA), Dijksma (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Vacature (CDA), Sterk (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), Van der Ham (D66), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA) en De Grave (VVD).

Naar boven