nr. 193
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2003
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 11 april 2003.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 11 mei 2003.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
de op 6 december 2002 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst inzake zeevervoer
tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Volksrepubliek
China anderzijds (Trb. 2003, 6).1
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer
TOELICHTENDE NOTA
1. Doelstelling van het verdrag
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder
b, van de Wet op de Raad van State).
Doel van het verdrag is het verbeteren van de condities voor het maritiem
vervoer tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten enerzijds en China
anderzijds, inclusief intermodaal vervoer, gebaseerd op de beginselen van
vrije verlening van maritieme diensten, vrije toegang tot lading en onbeperkte
toegang tot het gebruik van ondersteunende diensten en een non-discriminatoire
behandeling ten opzichte van nationale ondernemingen, wat betreft toegang
tot havens, gebruik van infrastructuur, alsmede bijbehorende vergoedingen
en heffingen, douaneformaliteiten en toewijzing van aanlegplaatsen en laad-
en losfaciliteiten.
2. Voorgeschiedenis van het verdrag
Op 12 februari 1998 is door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen
van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, aan de Commissie een mandaat
verstrekt om namens de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten een verdrag
met China inzake zeevervoer uit te onderhandelen. De onderhandelingen, waarbij
de Commissie is bijgestaan door een speciaal comité van vertegenwoordigers
van de lidstaten, zijn succesvol afgerond; de ontwerp-verdragstekst is op
12 december 2001 door de Commissie geparafeerd.
3. Hoofdlijnen van het verdrag
Afgezien van de liberale handelsbeginselen in het algemeen, waarop het
verdrag is gebaseerd, is het ook bijzonder dat het verdrag voorziet in het
over en weer vrijgeven van het feeder vervoer. Dit is het vervoer tussen meerdere
havens van een land, waarbij de lading die geladen of gelost wordt een buitenlandse
bestemming heeft, dan wel afkomstig is uit het buitenland. China was hier
lange tijd niet toe bereid. Binnenlands vervoer (cabotage) blijft enkel voorbehouden
aan de nationale scheepvaartondernemingen.
Een andere bijzonderheid is, dat het verdrag het mogelijk maakt voor bedrijven
van lidstaten van de Europese Gemeenschappen een honderd procent-dochteronderneming,
filiaal of agentschap in China te vestigen. Daarnaast mogen de inkomsten die
uit de bedrijfsactiviteiten van de organisaties worden gegenereerd worden
overgemaakt naar het moederbedrijf buiten China.
China is voor de Europese Gemeenschappen de derde non-EG handelspartner.
Dit gevoegd bij het aanzienlijk groeipotentieel van de Chinese markt, maakt
duidelijk dat dit verdrag van wezenlijk belang is voor de lidstaten van de
EG. Voorts is van belang dat Nederlandse rederijen zeer actief zijn op de
Chinese markt met onder andere belangen in het feeder vervoer en op het terrein
van het intermodale vervoer.
Voorts voorziet het verdrag in samenwerking op het gebied van maritiem
onderwijs, wetenschap en technologie, maritieme veiligheid en in de strijd
tegen piraterij en terrorisme.
Het verdrag is afgesloten voor een periode van vijf jaar, welke daarna
ieder jaar stilzwijgend wordt verlengd.
4. Verhouding tot eerder gesloten verdragen
Wat de bestaande bilaterale maritieme verdragen tussen de lidstaten van
de EG en China betreft (11 lidstaten hebben zo'n verdrag) worden alleen de
«handelsbepalingen» van die verdragen vervangen door de bepalingen
van het onderhavige verdrag. Voor Nederland dient het onderhavige verdrag
in samenhang te worden gezien met de op 14 augustus 1975 te Peking gesloten
Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering
van de Volksrepubliek China inzake het zeevervoer (Trb. 1975, 96). Daar waar
het onderhavige verdrag minder gunstig is dan de hierboven vermelde Overeenkomst,
blijven de bepalingen uit de Overeenkomst van toepassing, zolang deze niet
in strijd zijn met verplichtingen van de Europese Gemeenschap en rekening
houdend met het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschap (Trb. 1957, 74). Voorts vervangt het onderhavige
verdrag de bepalingen uit de Overeenkomst voor zover deze tegenstrijdig of
identiek zijn. De bepalingen in de Overeenkomst, die niet door het onderhavige
verdrag worden gedekt, blijven van toepassing.
5. Koninkrijkspositie
Het verdrag zal wat het Koninkrijk betreft alleen voor Nederland gelden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
R. H. de Boer
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer