28 848
Goedkeuring van de op 22 april 2002 te Valencia totstandgekomen Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Democratische Volksrepubliek Algerije, anderzijds (Trb. 2002, 121)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

INLEIDING

Op 22 april 2002 sloten de Europese Gemeenschap (EG) en haar lidstaten het onderhavige verdrag, een zogenoemd Euro-Mediterraan associatieverdrag, met de Democratische Volksrepubliek Algerije. Door dit verdrag wordt een associatie tot stand gebracht tussen de EG en haar lidstaten enerzijds, en de Democratische Volksrepubliek Algerije, anderzijds. Het Euro-Mediterrane verdrag zal de op 26 april 1976 te Algiers tot stand gekomen Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Democratische Volksrepubliek Algerije (Trb. 1976, 164) en de eveneens op die datum tot stand gekomen Samenwerkingsovereenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Democratische Volksrepubliek Algerije (Trb. 1976, 165) vervangen.

De sluiting van de Euro-Mediterrane verdragen wordt voorzien in het kader van de versterking van het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie (EU), dat een aanvang nam met de Verklaring van Barcelona van november 19951. Doel van dit beleid is een nieuwe dimensie te geven aan de betrekkingen tussen de EU en haar partners in het Middellandse-Zeegebied en bij te dragen, op bilateraal en regionaal niveau, aan de ontwikkeling van deze regio in een atmosfeer van vrede, veiligheid en stabiliteit.

In de periode dat het associatieverdrag met Algerije werd uitonderhandeld, kwam ook een verdrag met Libanon tot stand. Dit verdrag werd op 17 juni 2002 ondertekend te Luxemburg (Trb. 2002, 143). Deze beide verdragen zijn de voorlaatste in de reeks van Euro-mediterrane associatieverdragen. Eerder werden dergelijke verdragen gesloten met Tunesië (Brussel, 17 juli 1995; Trb. 1996, 29), Israël (Brussel, 20 november 1995; Trb. 1996, 92), Marokko (Brussel, 26 februari 1996; Trb. 1996, 231), en Jordanië (Brussel, 24 november 1997; Trb. 1998, 136). Deze vier verdragen zijn inmiddels in werking getreden, op respectievelijk 1 maart 1998, 1 juni 2000, 1 maart 2000 en 1 mei 2002. Met Egypte werd op 25 juni 2001 een associatieverdrag gesloten (Trb 2001, 118), dat nog niet in werking trad.

Verder is op 24 februari 1997 te Brussel tot stand gekomen de Euro-Mediterrane interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds (PbEG 1997, L 187). Dit verdrag is op 1 juli 1997 in werking getreden.

Syrië is daarmee het laatste land waarmee de onderhandelingen over een Euro-mediterraan verdrag nog gaande zijn.

Het verdrag met Algerije is gesloten voor onbepaalde duur. Het verdrag is gemengd van karakter; de materie die door het verdrag wordt bestreken (onder meer politieke dialoog en justitiële samenwerking) is immers breder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap, reden waarom ook de lidstaten partij dienen te worden. De rechtsbasis wordt gevormd door artikel 310 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag). Ingevolge artikel 300 EG-Verdrag is voor dergelijke verdragen instemming nodig van het Europees Parlement.

Evenals bij de eerdere Euro-Mediterrane verdragen, zijn de belangrijkste elementen van dit verdrag de bepalingen inzake:

• een regelmatige politieke dialoog;

• de geleidelijke totstandkoming van een vrijhandelszone, met inachtneming van de regeling in het kader van de Wereld Handelsorganisatie (WTO);

• de versterking van de economische samenwerking in de breedste zin van het woord op terreinen die van belang zijn voor de betrekkingen tussen partijen;

• sociale en culturele samenwerking;

• financiële samenwerking, houdende gepaste financiële maatregelen, bestemd om bij te dragen aan de Algerijnse inspanningen op het gebied van economische hervorming en aanpassing, alsmede ter verbetering van het welzijn van de Algerijnse bevolking;

• verbintenissen en samenwerking op het gebied van de beperking van illegale immigratie, terug- en overname, rechtsstaat, bestrijding van drugs en het witwassen van geld;

• eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen; dit vormt een essentieel onderdeel van het verdrag.

Door de inwerkingtreding van het verdrag zal geleidelijk een vrijhandelszone ontstaan. De invoerrechten in Algerije van industrieproducten uit de EU zullen in ten hoogste twaalf jaar worden afgebroken. Algerijnse industrieproducten hebben al sinds de inwerkingtreding van de samenwerkingsovereenkomst uit 1976 vrije toegang tot de Europese markt. Voor landbouwproducten is een aparte regeling getroffen, die is vastgelegd in een aantal protocollen.

De Raad hechtte zijn goedkeuring aan het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen (de Commissie) opgestelde mandaat voor de onderhandelingen met Algerije op 10 juni 1996. Vervolgens gingen de onderhandelingen zelf van start, maar deze werden onderbroken door de verslechterende politieke situatie in het land. In april 2000 werden zij opnieuw hervat, en het definitieve onderhandelingsresultaat werd op 19 december 2001 in Brussel geparafeerd door Algerije en de Commissie, en ondertekend en marge van de vijfde ministeriële Conventie in het kader van het Barcelona-proces, in Valencia op 22 april 2002.

Opbouw van het verdrag

Het verdrag begint met een preambule en twee algemene artikelen. Vervolgens wordt in titel I (artikel 3 tot en met 5) de politieke dialoog behandeld.

Het economische deel van het associatie-verdrag bevat allereerst een groot aantal bepalingen die betrekking hebben op het realiseren van een vrijhandelszone. Hierin worden achtereenvolgens het vrij verkeer van goederen (titel II, artikel 6 tot en met 29), de handel in diensten (titel III, artikel 30 tot en met 37), betalings- en kapitaalverkeer en overige economische aangelegenheden (titel IV, artikel 38 tot en met 46) geregeld. Daarnaast bevat dit deel van het verdrag een aantal artikelen over economische samenwerking (titel V, artikel 47 tot en met 66) en financiële samenwerking (titel VII, artikel 79 tot en met 81).

In titel VI (artikel 67 tot en met 78) zijn afspraken vastgelegd over samenwerking op sociaal en cultureel gebied. In het verdrag wordt afgesproken dat binnen een jaar na inwerkingtreding ervan een werkgroep sociale zaken zal worden ingesteld door de Associatieraad.

Titel VIII (artikel 82 tot en met 91) bevat artikelen inzake samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Hieronder vallen onder meer migratie, terug- en overname, en een artikel gericht op de bestrijding van terrorisme. Voor wat betreft het gebruik van persoonlijke gegevens, is voor Nederland de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp; Wet van 6 juli 2000, Stb. 302) relevant. Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) geïmplementeerd.

Het verdrag wordt afgesloten door titel XI (artikel 92 tot en met 110), waarin institutionele-, algemene- en slotbepalingen zijn opgenomen. In deze titel staan onder meer de artikelen die gaan over de oprichting en werkwijze van de Associatieraad, en procedures die gevolgd dienen te worden indien er geschillen ontstaan over de toepassing van het verdrag.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Ondanks de sterke samenhang tussen economische samenwerking (titel V) en financiële samenwerking (titel VII), zullen de titels in deze artikelsgewijze toelichting in numerieke volgorde worden behandeld.

Waar sprake is van verklaringen (al dan niet gezamenlijk) bij afzonderlijke artikelen zullen deze worden behandeld bij de bespreking van de artikelen waarop zij betrekking hebben.

Preambule

De preambule bevat, zoals gebruikelijk bij gemengde verdragen van de Gemeenschap met derde landen, een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van het verdrag. Partijen benadrukken hun reeds bestaande banden, en de gezamenlijke wens om deze te versterken en om duurzame betrekkingen te ontwikkelen gebaseerd op partnerschap en wederkerigheid. In de derde considerans bevestigen partijen expliciet dat zij hechten aan de eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en in het bijzonder aan de eerbiediging van de rechten van de mens en de politieke en economische vrijheden, die de basis van dit associatie-verdrag vormen. De preambule bevat voorts een verwijzing naar de verschillen in ontwikkeling tussen Algerije en de Gemeenschap en de noodzaak om sociale- en economische ontwikkelingen in Algerije te versterken, verwijzingen naar de behoefte aan politieke dialoog alsmede dialoog op economischen een aantal technische terreinen, een verwijzing naar de dreiging die terrorisme en de internationale georganiseerde misdaad vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van partnerschap en stabiliteit in de regio, en een bevestiging van het belang dat beide partijen hechten aan vrijhandel en aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (beter bekend als de «GATT) en de op 15 april 1994 te Marrakesh totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO; Trb. 1994, 235).

Artikel 1

In dit artikel wordt de associatie ingesteld en de doelstellingen ervan omschreven. Het betreft onder meer de totstandbrenging van een politieke dialoog, de bevordering van de economische betrekkingen door middel van een geleidelijke liberalisering van het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer, alsmede de bevordering van ontwikkeling en welvaart van Algerije en zijn bevolking. Als uitdrukkelijk doel wordt eveneens aangemerkt het aanmoedigen van regionale samenwerking tussen de Maghreb-landen onderling en tussen die landen en de EU.

Artikel 2

Dit artikel grijpt terug op de verklaring in de preambule betreffende het belang van de eerbiediging van de beginselen van democratie en mensenrechten. Vastgelegd wordt dat alle bepalingen van het verdrag zijn gebaseerd op inachtneming van voornoemde beginselen zoals deze zijn neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Deze beginselen vormen de grondslag van het binnenlands en buitenlandse beleid van partijen, en een essentieel element van het verdrag. In combinatie met artikel 104 bestaat derhalve de mogelijkheid tot het nemen van passende maatregelen, waaronder uiteindelijk ook de opschorting van het verdrag, bij ernstige schendingen van de beginselen uit artikel 2.

TITEL I POLITIEKE DIALOOG (ARTIKEL 3 TOT EN MET 5)

Artikel 3

In dit artikel wordt een regelmatige politieke dialoog ingesteld, met name gericht op verbetering van wederzijds begrip, afstemming van standpunten waar dit van belang is en bevordering van regionale veiligheid en stabiliteit. De politieke dialoog die voorafgaande aan dit verdrag op ad hoc-basis werd gevoerd, wordt hiermee geïnstitutionaliseerd.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt dat in de politieke dialoog alle onderwerpen van wederzijds belang ter sprake zullen komen, en in het bijzonder vrede, veiligheid en regionale ontwikkeling. De dialoog geeft partijen een instrument om wanneer de situatie daar aanleiding toe mocht geven, dergelijke onderwerpen aan de orde te kunnen stellen.

Artikel 5

Dit artikel stelt dat de dialoog met regelmatige tussenpozen plaatsvindt. In het kader van de Associatieraad zal dat betekenen dat de politieke dialoog in ieder geval één maal per jaar op ministeriëel niveau gevoerd zal worden (artikel 92), en verder op elk moment en niveau, wanneer dat door partijen noodzakelijk wordt geacht, bijeen kan worden geroepen.

TITEL II VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN (ARTIKEL 6 TOT EN MET 28)

Artikel 6

Het tot stand brengen van een vrijhandelszone tussen de Gemeenschap en Algerije is één van de hoofddoelstellingen van het verdrag. In dit artikel is vastgelegd dat een vrijhandelszone geleidelijk zal worden gerealiseerd. Onder vrijhandel wordt verstaan dat alle producten, behoudens uitzonderingen die zijn vastgelegd in een annex bij het verdrag, preferentiële behandeling genieten en vrij van douaneheffingen of maatregelen van gelijke werking tussen beide verdragspartners verhandeld kunnen worden. De invoerrechten en heffingen van gelijke werking voor de invoer van Algerijnse industrieproducten op het grondgebied van de Gemeenschap waren reeds opgeheven op grond van de samenwerkingsovereenkomst uit 1976 tussen de Gemeenschap en Algerije (PB EEG L 263). Algerijnse landbouwproducten werden veelal nog aan douanerechten onderworpen. Het oogmerk van het nieuwe associatie-verdrag, dat de samenwerkingsovereenkomst uit 1976 zal vervangen, te weten het tot stand brengen van een vrijhandelszone, is daarmee verstrekkender.

De vrijhandelszone moet volgens artikel 6 in een periode van maximaal twaalf jaar tot stand worden gebracht, gerekend vanaf de inwerkingtreding van het associatie-verdrag. Uit deze termijn blijkt dat de oorspronkelijke doelstelling van het Barcelona-proces, om een Euro-Mediterrane vrijhandelszone tot stand te brengen in 2010, praktisch onhaalbaar is geworden voor Algerije.

Algerije is nog geen lid van de WTO. Het land vroeg in 1987 toetreding tot de GATT aan, maar dit leidde nog niet tot toetredingsonderhandelingen. In 1995 werd de GATT toetredingswerkgroep voor Algerije automatisch een WTO-toetredingswerkgroep. In 1988 begonnen de onderhandelingen, die na een pauze van ruim twee jaar in 2002 werden hervat.

Desalniettemin bepaalt artikel 6 dat het totstandkomen van de vrijhandelszone niet alleen zal geschieden in overeenstemming met hetgeen in dit verdrag is vastgelegd, maar tevens in overeenstemming met de bepalingen van GATT en WTO.

Verklaring van de EG betreffende toetreding van Algerije tot de WTO

In een separate, unilaterale verklaring bij het verdrag spreken de Gemeenschap en de lidstaten hun steun uit voor een spoedige toetreding van Algerije tot de WTO.

Hoofdstuk 1: Industriële producten (artikel 7 tot en met 11)

Artikel 7

Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit hoofdstuk betrekking hebben op producten van oorsprong van de hoofdstukken 25 tot en met 97 van de Gecombineerde nomenclatuur uit de Gemeenschap en Algerije. Producten opgenomen in Annex 1 bij het verdrag worden als landbouwproducten aangemerkt.

Artikel 8

Dit artikel bepaalt dat producten uit Algerije zonder douanetarief of heffingen van gelijke werking kunnen worden geïmporteerd in de Gemeenschap. Dit betekent dat Algerijnse producten onmiddellijk na de inwerkingtreding van het verdrag vrij kunnen worden geïmporteerd in de Gemeenschap. Andersom geldt dat niet onmiddellijk voor Europese producten naar Algerije.

Artikelen 9 en 10

Deze artikelen regelen het gradueel afschaffen van Algerijnse douane- en fiscale heffingen op goederen die uit de Gemeenschap worden geïmporteerd. In artikel 9 zijn de schema's opgenomen waarin de graduele afschaffing van heffingen geregeld is. Voor de goederen genoemd in Annex 2 worden de heffingen afgeschaft op het moment van inwerkingtreding van het verdrag. Voor de goederen genoemd in Annex 3 worden de heffingen afgebouwd in een periode van zeven jaar, voor de overige, niet in de annexen genoemde goederen, in een periode van twaalf jaar (met uitzondering van de reeds in artikel 7 genoemde goederen uit Annex 1).

Artikel 9 geeft voor de goederen waarvoor de heffingen gradueel worden afgebouwd aan met hoeveel procent het basistarief op de goederen ieder jaar dient te worden verlaagd. De hoogte van het basistarief wordt bepaald door middel van de «stand still clausule» uit artikel 18, dat stelt dat hiervoor de tarieven worden gebruikt die op 1 januari 2002 daadwerkelijk ten opzichte van de Gemeenschap werden toegepast door Algerije (zie ook toelichting bij het betreffende artikel).

Artikel 9 bepaalt ten slotte dat de tijdschema's kunnen worden herzien door het Associatie-comité, wanneer zich ernstige moeilijkheden voordoen met betrekking tot een bepaald product. Een eventueel herzien tijdschema kan echter niet langer duren dan de maximum-periode van 12 jaar na inwerkingtreding die in artikel 6 is vastgelegd. Wanneer het Associatie-comité niet binnen dertig dagen na het daartoe strekkende verzoek van Algerije een besluit heeft genomen over de herziening van het tijdschema, kan Algerije het schema voorlopig opschorten voor een duur van maximaal één jaar.

Verklaring van Algerije bij artikel 9

In een unilaterale Verklaring bij dit artikel verzoekt Algerije de Gemeenschap en de lidstaten om steun bij het bevorderen van Europese directe investeringen in Algerije.

Artikel 11

Dit artikel regelt dat Algerije in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld ter bescherming van nieuwe industrieën) maatregelen kan nemen om tarieven voor een periode van maximaal vijf jaar te verhogen of opnieuw in te voeren. Deze maatregelen dienen wel van beperkte duur te zijn, en worden voorgelegd aan het Associatie-comité dat eventueel van de termijn en het afbouwschema af kan wijken.

Hoofdstuk 2: Landbouwproducten, visserijproducten en verwerkte landbouwproducten (artikel 12 tot en met 16)

Artikel 12

Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit hoofdstuk betrekking hebben op producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Algerije en die vallen onder de hoofdstukken 1 tot 24 van de gecombineerde nomenclatuur, en de producten zoals aangegeven in Annex 1.

Artikel 13

De Gemeenschap en Algerije zullen een vergaande liberalisering nastreven van die handel in landbouwproducten, visserijproducten en verwerkte landbouwproducten die voor beide partijen van belang zijn.

Artikel 14

Dit artikel verwijst naar de vijf protocollen waarin de afspraken met betrekking tot landbouwproducten zijn vastgelegd.

In protocol 1 worden de concessies aangegeven die de Gemeenschap verleent voor agrarische producten uit Algerije. De rechtenverlaging is voor bijna alle producten 100 procent, behalve voor delen van abrikozen, delen van perziken, pulp van citrusvruchten en mengsels van vruchten. Daarvoor geldt een rechtenverlaging variërend van 40 tot 55 procent. Voor bloemkool is een referentiehoeveelheid vastgesteld van 1000 ton. Voor bepaalde producten worden de douanerechten afgeschaft binnen de grenzen van de tariefcontingenten. Voor snijbloemen is een tariefcontigent van 100 ton vastgelegd en voor nieuwe aardappelen een tariefcontingent van 5000 ton.

In protocol 2 worden de concessies aangegeven die Algerije verleent aan landbouwproducten uit de Gemeenschap. De concessies bestaan uit een reductie van de bestaande tarieven met het percentage zoals aangegeven staat in kolom b bij protocol 2. De tariefcontingenten zijn aangegeven in kolom c bij protocol 2. De verlaging van de tarieven is het geringst voor onder meer rundervlees, citrusvruchten, maiszetmeel, sojaolie, bonen en andere groenten en jam, vruchtengelei en vruchten. Voor pootaardappelen geldt een tariefcontingent van 45 000 ton en voor melk en room een tariefcontingent afhankelijk van het vetgehalte, varierend tussen 30 000 en 40 000 ton.

Protocol 3 betreft de regeling die van toepassing is bij de uitvoer in de Gemeenschap van visserijproducten uit Algerije. Vis, schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren kunnen vrij van douanerechten in de Gemeenschap worden ingevoerd.

Protocol 4 betreft de regeling die van toepassing is bij de invoer in Algerije van visserijproducten uit de Gemeenschap. De producten die in deze lijst staan vermeld kunnen in Algerije worden ingevoerd onder een aantal voorwaarden. Voor onder meer schol, kabeljauw en koolvis geldt een verlaagd recht van 100 procent en voor onder meer tong, sardines en makreel geldt een verlaagd recht van 25 procent.

In protocol 5 zijn de bepalingen opgenomen over de handel tussen Algerije en de Gemeenschap in verwerkte landbouwproducten.

In Annex I van protocol 5 zijn de voorwaarden aangegeven die de EU hanteert bij de invoer van verwerkte landbouwproducten uit Algerije:

– In lijst 1 van Annex I staan de producten aangegeven met nul-tarief zonder quota.

– Lijst 2 van Annex I bevat verwerkte landbouwproducten waarvoor door de EU een 0-recht wordt toegekend binnen bepaalde quota.

– Lijst 3 van Annex I bevat de producten die een heffing hebben op de basisproducten. Ad valorum rechten op het industriële deel werden al eerder afgeschaft. De EU handhaaft dus alleen de rechten die betrekking hebben op het landbouwdeel in deze verwerkte producten.

In Annex II van protocol 5 staat aangegeven welke tarieven gelden voor verwerkte landbouwproducten uit de EU, die naar Algerije geëxporteerd worden.

– Lijst 1 van deze Annex betreft een lijst van onmiddellijke concessies die van kracht worden bij de inwerkingtreding van het verdrag.

– Lijst 2 betreft een lijst van uitgestelde concessies. Vijf jaar na de inwerkingtreding van het verdrag onderzoeken de Gemeenschap en Algerije de situatie met het oog op de vaststelling van de liberaliseringsmaatregelen die door de Gemeenschap en Algerije na het zesde jaar volgende op de inwerkingtreding van het verdrag zullen worden toegepast (zie ook artikel 15).

Wijzigingen in de tarieven, evenals uitbreiding van de lijst van verwerkte landbouwproducten, zijn mogelijk middels beslissingen van het Associatie Comité.

Artikel 15

Vijf jaar na de inwerkingtreding van het verdrag zullen de Gemeenschap en Algerije onderzoeken welke maatregelen na het zesde jaar van de inwerkingtreding van het verdrag worden toegepast in het licht van het bepaalde in artikel 13, namelijk dat op het gebied van landbouwproducten, visserijproducten en verwerkte landbouwproducten een geleidelijke liberalisering van het handelsverkeer wordt nagestreefd. Dit wil zeggen dat vijf jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag nieuwe onderhandelingen zullen worden gestart over verdere liberalisering van de handel in deze goederen.

De EU en Algerije hebben verder, in lid 2 van artikel 15, vastgelegd dat zij in het kader van de Associatieraad door zullen gaan de mogelijkheden te onderzoeken om elkaar verdere concessies toe te staan. Uitgangspunt is hierbij dat deze concessies wederkerig zullen zijn en gebaseerd op een product per product-benadering. Hierbij zal rekening worden gehouden met het volume van de handel in landbouwproducten, de visserij en de verwerkte landbouwproducten tussen de EU en Algerije en de gevoeligheid van de producten.

Artikel 16

Indien er speciale regels tot stand komen betreffende de uitvoering van het landbouwbeleid van de partijen, dan kan eventueel aanpassing van het verdrag plaatsvinden. In elk geval moet het Associatie Comité door de betrokken partij worden ingelicht. Indien de Gemeenschap of Algerije een regeling voor landbouwproducten aanpast dan moet de andere partij hiervoor gecompenseerd worden. De toepassing van dit artikel is onderwerp van beraadslaging in de Associatieraad.

Hoofdstuk 3: Gemeenschappelijke bepalingen (artikel 17 tot en met 28)

Artikel 17

Artikel 6 wees er al op dat de totstandkoming van de vrijhandelszone tussen de Gemeenschap en Algerije zal plaatsvinden in overeenstemming met de daarvoor geldende WTO-regels, ook al is Algerije nog niet als volwaardig lid tot de wereldhandelsorganisatie toegetreden. Allereerst is van belang dat artikel XXIV GATT de vorming van vrijhandelszones toestaat bij wijze van uitzondering op het meestbegunstigingsbeginsel («most favoured nation»). Een voorwaarde om van deze uitzondering gebruik te kunnen maken is dan wel, dat binnen de vrijhandelszone een substantiële dekking van alle handelssectoren («substantially all the trade») wordt geliberaliseerd. Artikel XXIV gaat ervan uit dat de onderlinge handel zo veel mogelijk vrij van beperkingen moet plaatsvinden.

Het is dan ook vanuit deze optiek, dat artikel 17 het instellen van nieuwe kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking anders dan tarieven of heffingen verbiedt (eerste lid) en de verplichting oplegt om kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking af te schaffen (tweede en derde lid). Een uitzondering op dit verbod is vastgelegd in artikel 25 (zie onder).

Voor producten waarvoor Algerije nog een aanvullend recht hanteert (bijlage 4), dient Algerije deze aanvullende rechten lineair uiterlijk in 2006 af te schaffen met twaalf procentpunten per jaar vanaf 2002.

Indien in het kader van de toetreding van Algerije tot de WTO over deze rechten andersoortige verbintenissen worden aangegaan, gelden deze ook ten aanzien van de Gemeenschap.

Artikel 18

Dit artikel bepaalt in lid 1 dat het uitgangspunt voor de graduele verlaging van de tarieven zoals vastgelegd in de schema's van artikel 9 en 14 bestaat uit de daadwerkelijk tussen beide partijen toegepaste tarieven op 1 januari 2002. De Gemeenschap en Algerije stellen elkaar op de hoogte van deze tarieven (vierde lid). Dit is de zogenaamde stand still-clausule.

Indien Algerije toetreedt tot de WTO wordt de hoogte van het basisrecht bepaald door de WTO-tarieven, tenzij het daadwerkelijk gehanteerde tarief voor een bepaald product lager ligt dan dit WTO-tarief. Iedere tariefsverlaging erga omnes die, al dan niet in WTO-verband, na afloop van de onderhandelingen wordt doorgevoerd, wordt ook toegepast op de handel tussen Algerije en de Gemeenschap.

Artikel 19

Dit artikel bepaalt dat Algerijnse producten bij invoer in de Gemeenschap niet gunstiger mogen worden behandeld dan producten die tussen de Lidstaten worden verhandeld.

Artikel 20

Dit artikel is een uitwerking van het in de communautaire rechtspraak gevestigde verbod van het toepassen van maatregelen van gelijke werking op intracommunautair handelsverkeer. Ingevolge deze bepalingen mogen producten uit Algerije in de Gemeenschap niet kunstmatig, bijvoorbeeld door fiscale ingrepen, duurder en daarmee onaantrekkelijker worden gemaakt. Omgekeerd geldt hetzelfde.

Artikel 21

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat Algerije of de Gemeenschap met andere partijen douane-unies, vrijhandelszones en dergelijke aan zullen gaan. Deze bepaling is rechtstreeks van belang, aangezien de Gemeenschap uiteindelijk met alle landen in de Middellandse Zee-regio vrijhandelsverdragen zal sluiten. De situatie waarin een netwerk van vrijhandelsovereenkomsten bestaat gaat vooraf aan de situatie waarin een omvattende Euro-Mediterrane vrijhandelszone tot stand wordt gebracht. Het overgaan van een netwerk van vrijhandelsovereenkomsten naar een Euro-Mediterrane vrijhandelszone zal betekenen, dat in een later stadium afspraken moeten worden gemaakt over de cumulatie van origine.

Daarbij zij opgemerkt dat de Gemeenschap met elke mediterrane partner een eigen origine-protocol heeft. De meeste oorsprongsregels in de preferentiële akkoorden zijn op dit moment identiek. Dat wil echter niet zeggen dat zonder meer samenhangen tussen de akkoorden bestaan. Hiervoor zijn aparte bepalingen over cumulatie nodig en dienen er akkoorden tussen de partnerlanden onderling te bestaan. In het verdrag met Algerije is zowel bilaterale cumulatie als multilaterale (diagonale) cumulatie voorzien. Echter, omdat er nog geen vrijhandelsakkoorden met gelijksoortige oorsprongsregels tussen Algerije en alle Middellandse Zee-landen bestaan, heeft deze laatste bepaling op het moment van schrijven van deze Memorie nog geen betekenis. Voor het overige zijn de regels inhoudelijk gelijk aan hetgeen in andere preferentiële akkoorden is bepaald. De Gemeenschap heeft zich van haar kant wel verbonden om ook met de andere Mediterrane partners bepalingen in de verdragen op te nemen, die het mogelijk maken tot een pan-mediterrane cumulatie te komen.

Het is de bedoeling dat op termijn een pan-euromediterrane zone ontstaat waarin ook de potentiële toetreders en de landen van de Europese Vrijhandels Associatie (EVA) participeren. Vanwege het ontbreken van voldoende onderlinge vrijhandelsakkoorden zal het systeem mogelijk trapsgewijs worden ingevoerd, zodra drie partners onderling akkoorden hebben.

Artikel 22

Dit artikel heeft betrekking op dumping. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het begrip dumping zoals dat wordt gehanteerd in de WTO-overeenkomsten inzake antidumping- en compenserende maatregelen. Van belang is hierbij, dat dit artikel partijen toestaat om anti-dumping maatregelen te nemen tegen dumpingpraktijken, in overeenstemming met de WTO-antidumpingovereenkomst beschreven regels en procedures.

Artikel 23

Dit is een algemeen artikel waarmee het associatie-verdrag niet uitsluit dat de gangbare WTO-conforme praktijk op het gebied van subsidies en compenserende maatregelen van handelspolitiek kan worden toegepast. Het sluit rechtstreeks aan bij de WTO-overeenkomsten inzake antidumping- en compenserende maatregelen. Deze overeenkomsten staan landen toe om compenserende heffingen in te stellen tegen ingevoerde, gesubsidieerde industrieproducten. Anders dan bij dumpingpraktijken van ondernemingen, gaat het hier dus om door de overheid gesubsidieerde industrieproducten, waarvan de prijs aldus kunstmatig laag wordt gehouden.

Artikel 24

Dit artikel bevat een verwijzing naar artikel XIX van het GATT-verdrag en de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen. Ingevolge die regels mogen aangesloten landen maatregelen nemen wanneer zich de onvoorziene en uitzonderlijke situatie voordoet dat een product in zulke grote hoeveelheden op hun markt wordt ingevoerd, of onder zulke voorwaarden dat de binnenlandse producenten hierdoor worden bedreigd. Deze maatregelen houden in dat een land (gunstige) tariefconcessies mag intrekken voor zolang als nodig is om het evenwicht op de markt te herstellen of de verplichtingen onder het GATT tijdelijk mag opschorten. Artikel 24 van het associatie-verdrag voegt hieraan toe dat, als een dergelijke situatie zich zou voordoen, Algerije en de Unie onmiddellijk moeten overgaan tot consultaties in het Associatie-comité. Pas indien de partijen niet binnen 30 dagen tot een vergelijk zijn gekomen, kunnen de maatregelen uit artikel XIX van het GATT-verdrag en de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen alsnog worden toegepast. Hierbij verplicht het Associatie-verdrag partijen om te kiezen voor die maatregelen die de doelstellingen van het Associatie-verdrag het minst doorkruisen (vijfde lid), en wordt de andere partij gecompenseerd voor het nadeel dat zij ondervindt van de vrijwaringsmaatregelen.

Artikel 25

Dit artikel geeft een uitzondering op het verbod op heffingen of andere exportbeperkende maatregelen zoals vastgelegd in artikel 17, derde lid. Indien er al gevolg van een bestaande maatregel of als gevolg van een voorziening problemen op de eigen markt ontstaan, kunnen maatregelen worden genomen volgens de procedure van artikel 26.

Artikel 26

Dit artikel geeft nadere aanwijzingen omtrent de informatieverschaffing aan de andere partij en aan het Associatie-comité bij problemen in verband met dumping (artikel 22), vrijwaringsmaatregelen (artikel 24) of de uitzonderingsgevallen van artikel 25.

Bij de maatregelen voorzien in artikel 25 zal het Associatie-comité zich buigen over de kwestie. Indien deze binnen 30 dagen geen besluit genomen heeft, dan is de exporterende partij op grond van het tweede lid van dit artikel gerechtigd maatregelen te treffen voor het betreffende product.

Artikel 27

Dit artikel bevat een bepaling die vergelijkbaar is met artikel 30 van het EG-Verdrag (het oude artikel 36) en de bewoordingen hiervan op één uitzondering na letterlijk volgt. De bepaling vormt een uitzondering op het verbod van kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking op het goederenverkeer tussen Algerije en de Unie. Aan de mogelijke uitzonderingsgronden die in artikel 30 van het EG-Verdrag worden genoemd, is toegevoegd de mogelijkheid om de invoer of uitvoer te beperken op grond van regelingen met betrekking tot goud of zilver.

Artikel 28

Dit artikel verwijst naar Protocol 6 bij het verdrag, waarin is vastgelegd welke regels moeten worden toegepast om te bepalen of goederen kwalificeren als «goederen van oorsprong» voor de toepassing van deze titel. In protocol 6 zijn ook een aantal administratieve procedures opgenomen.

Artikel 29

Dit artikel bepaalt dat de Gecombineerde Nomenclatuur van de EG van toepassing is op goederen die in de EG worden geïmporteerd, en het Algerijnse douane-tarief op goederen die in Algerije worden geïmporteerd onder het Associatie-verdrag.

TITEL III: HANDEL IN DIENSTEN (ARTIKEL 30 TOT EN MET 37)

Deze titel heeft betrekking op het recht van vestiging en dienstverlening. Artikel 30 verwijst naar de toepasselijkheid van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (Trb. 1994, 235, blz. 304 e.v.; «General Agreement on Trade and Services», hieronder aangeduid als «GATS») onder de WTO. Belangrijk daarbij is het meestbegunstigingsbeginsel («most favoured nation», MFN).Dit beginsel houdt in dat ieder bij GATS aangesloten land geen minder gunstige behandeling aan diensten en dienstverleners afkomstig uit enig ander bij GATS aangesloten land zal verlenen dan het verleent aan de diensten en dienstverleners afkomstig uit enig willekeurig land (artikel II GATS). Anders gezegd, een gunstige behandeling die aan enig ander land is verleend, dient ook aan de associatie-partner te worden gegeven. Algerije is niet aangesloten bij het GATS en daarom is deze titel uitgebreider dan het dienstenhoofdstuk uit een associatie-verdrag met een Euromediterrane partner die wel is aangesloten bij GATS.

Artikel 31

Dit artikel geeft weer dat Algerije MFN-behandeling toekent in geval van grensoverschrijdende dienstverlening van dienstverleners uit de Gemeenschap op het grondgebied van Algerije, met uitzondering van een aantal sectoren die in artikel 34 worden opgesomd (zie onder).

Artikel 32

In dit artikel is vastgelegd dat Algerije MFN-behandeling toekent in geval van commerciële aanwezigheid van dienstverleners uit de Gemeenschap op het grondgebied van Algerije. Het eerste lid, sub b) van dit artikel gaat over nationale behandeling

Artikel 33

Dit artikel bevat bepalingen over tijdelijke tewerkstelling van sleutelpersoneel door bedrijven die in de EU of in Algerije gevestigd zijn.

Artikel 34

Dit artikel sluit de dienstensectoren vervoer door de lucht, over de binnenwateren en over land en op nationale cabotage vooralsnog uit van de bepalingen in artikelen 30 tot en met 33. Wel geeft het artikel de mogelijkheid om, indien partijen dit wensen, aanvullende verdragen op deze deelonderwerpen af te sluiten in de toekomst. Verder geeft artikel 34 aanvullende eisen voor zeevervoersdiensten die zijn beschreven in lid 2 tot en met 6.

Artikel 35

Dit artikel ontneemt de mogelijkheid van misbruik van onderhavige regels. Voorts biedt het in het tweede lid een uitzonderingsclausule voor het geval de openbare orde, openbare veiligheid en de volksgezondheid in het geding is.

Artikel 36

In dit artikel worden enkele definities gegeven. Tevens is in dit artikel vastgelegd wat de reikwijdte van de begrippen dienstverlener, vennootschap, vestiging en dienstverlening in de zin van de associatie-overeenkomst is.

Artikel 37

Dit artikel geeft een aantal algemene bepalingen waaronder een stand still-clause en aanbeveling te komen tot een verdere economische integratie, als gedefinieerd in art V GATS. De Associatie-raad verricht uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een eerste onderzoek naar de verwezenlijking van deze doelstelling.

TITEL IV: BETALINGEN, KAPITAAL, CONCURRENTIE EN ANDERE ECONOMISCHE BEPALINGEN (ARTIKEL 38 TOT EN MET 46)

Hoofdstuk 1: Betalings- en kapitaalverkeer (artikel 38 tot en met 40)

In dit hoofdstuk van het verdrag verplichten beide partijen zich tot:

– het toestaan van betalingen in convertibele valuta voor lopende-rekeningtransacties (artikel 38, uitzonderingen worden gegeven in artikel 40);

– en het liberaliseren van het kapitaalverkeer met betrekking tot buitenlandse directe investeringen, de liquidatie van deze investeringen en de repatriëring van ondernemingswinsten (artikel 39).

Beide partijen zullen elkaar hiertoe periodiek consulteren, met als doelstelling het volledig liberaliseren van het onderlinge kapitaalverkeer.

Artikel 40

Dit artikel stelt dat beide partijen in geval van ernstige betalingsbalansproblemen tijdelijk restricties mogen instellen. De andere partij dient hierover evenwel terstond te worden geïnformeerd en een tijdschema dient te worden gepresenteerd met betrekking tot het weer opheffen van deze restricties. De restricties dienen bovendien in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de GATT en artikel VIII en XIV van het statuut van het Internationaal Monetair Fonds (IMF).

Hoofdstuk 2: Mededinging en andere economische vraagstukken (artikel 41 tot en met 46)

Mededinging en economische structuur (waaronder staatssteun) vormen belangrijke onderwerpen in het licht van de economische transitie van de Middellandse Zee-landen. Het verzekeren van eerlijke mededinging en een open economische structuur zal een stimulans beteken voor de concurrentie en zal aldus leiden tot meer economische groei. Het is om die reden dat het associatie-verdrag aan deze onderwerpen aandacht schenkt. De bepalingen over mededinging en staatssteun volgen in grote lijnen de bepalingen hierover die gelden in het gemeenschapsrecht.

Artikel 41

Het eerste lid van dit artikel verbiedt

(i) overeenkomsten tussen ondernemingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen en;

(ii) het maken van misbruik van een dominante positie

Ingevolge het tweede lid van artikel 41 zullen partijen administratief samenwerken bij de tenuitvoerlegging van hun mededingingswetgeving. Indien ernstige schade ontstaat of dreigt te ontstaan, moet overleg plaatsvinden in het associatiecomité. Indien dit niet binnen dertig dagen tot een oplossing leidt, kunnen passende maatregelen worden genomen (derde lid).

Verklaring van de EG betreffende artikel 41

In een unilaterale Verklaring bij dit artikel stelt de Gemeenschap dat zij bij de toepassing van artikel 41 praktijken zal toetsen aan de criteria die voortvloeien uit de regels, vastgelegd in artikel 81 en 82 (de oude artikelen 85 en 86) van het Verdrag tot oprichting van de EG, en de daarvan afgeleide wetgeving. In deze beide artikelen van het EG-verdrag zijn het verbod op kartelvorming en het verbod op misbruik van machtspositie vastgelegd.

Verklaring van Algerije betreffende artikel 41

Algerije verklaart hierin dat het zich bij de toepassing van zijn concurrentiewetgeving zal laten inspireren door de richtsnoeren van het concurrentiebeleid zoals die door de EU zijn ontwikkeld.

Artikel 42

Dit artikel bepaalt dat zowel de Unie als Algerije geleidelijk aan commerciële overheidsmonopolies zullen verminderen. Het doel van de bepaling is, om ervoor te zorgen dat er geen discriminatie bestaat tussen Algerijnse en Europese onderdanen die goederen kopen of verkopen. De bepaling stelt, dat binnen vijf jaar na inwerkingtreding van het associatie-verdrag geen sprake meer mag zijn van discriminatie tussen onderdanen van de partners.

Artikel 43

Dit artikel heeft betrekking op overheidsondernemingen en ondernemingen waaraan bijzondere of exclusieve rechten zijn toegekend. Vijf jaar na inwerkingtreding van het verdrag zullen geen maatregelen worden toegepast of gehandhaafd die de handel tussen de Gemeenschap en Algerije zou kunnen verstoren. Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat aan de betreffende ondernemingen bijzondere taken kunnen worden opgedragen en dat zij de hun opgedragen taken kunnen blijven verrichten.

Artikel 44

Een belangrijke waarborg voor het concurrentievermogen van een moderne economie is de zekerheid dat ideeën en ontwerpen adequaat worden beschermd. Om die reden besteedt artikel 44 dan ook aandacht aan de bescherming van de intellectuele eigendom. Partijen zegden in dit kader toe de intellectuele eigendom toereikend en effectief te zullen beschermen in overeenstemming met de geldende internationale maatstaven, en overleg te zullen plegen indien zich problemen voordoen.

Gemeenschappelijke Verklaring bij artikel 44

Bij dit artikel is in een Gemeenschappelijke Verklaring een verduidelijking gegeven wat onder intellectuele-, industriële en commerciële eigendom moet worden verstaan.

Artikel 45

In dit artikel verbinden partijen zich ertoe om de bescherming van persoonsgebonden gegevens zodanig te regelen, dat deze bescherming geen belemmering vormt voor het vrije handelsverkeer.

Artikel 46

In dit artikel verbinden partijen zich ertoe te werken aan de liberalisering van openbare aanbestedingen. Het artikel is dusdanig geformuleerd, dat het eerst nog dient te worden uitgewerkt voordat het rechtsgevolgen kan sorteren. Het bepaalt slechts dat de Associatie-raad de nodige maatregelen zal nemen om deze doelstelling te implementeren.

TITEL V: ECONOMISCHE SAMENWERKING (ARTIKEL 47 TOT EN MET 66)

Artikel 47

In dit artikel verbinden partijen zich ertoe hun economische samenwerking te intensiveren, in hun wederzijdse belang en in de geest van het partnerschap waarop de associatie-overeenkomst is gebaseerd. Het belangrijkste doel van deze samenwerking is om Algerije te ondersteunen in zijn activiteiten om tot een duurzame economische ontwikkeling te komen (tweede lid). Verder stelt dit artikel uitdrukkelijk dat de samenwerking wordt uitgevoerd in het kader van de doelstellingen van de Barcelona-verklaring van november 1995.

Artikel 48

In dit artikel wordt de reikwijdte van de samenwerking bepaald. Gezien het streven naar een geleidelijke realisering van een vrijhandelszone zal de economische samenwerking met name gericht zijn op het voorbereiden van de Algerijnse economie op een vrijhandelssituatie en het tegengaan van interne beperkingen en problemen als gevolg van dit liberaliseringsproces. Bij de economische samenwerking moet rekening worden gehouden met de instandhouding van het milieu en van ecologische evenwichten (artikel 48, vierde lid) en het stimuleren van werkgelegenheidsscheppende sectoren en het diversificeren van de Algerijnse uitvoer (tweede lid). Verder zal bijzondere aandacht uitgaan naar maatregelen die stimulerend kunnen werken voor activiteiten met een regionaal effect of waarbij andere landen uit Noord Afrika betrokken zijn, zulks om de regionale samenwerking te bevorderen (derde lid).

Artikel 49

In dit artikel zijn de verschillende manieren van samenwerking vastgelegd. Deze wordt vormgegeven door dialoog, uitwisseling van informatie, bevordering van communicatie, alsmede door technische en administratieve bijstand.

Artikel 50 tot en met 66

De overige artikelen van deze titel (artikel 50 tot en met 66), geven een opsomming van sectoren waarop samenwerking zal plaatsvinden. Per sector worden de doelstellingen en prioritaire aandachtsgebieden aangegeven. Zo zal de samenwerking onder andere op het terrein van wetenschap en technologie, milieu, industrie, investeringen, aanpassing van wetgeving, financiële diensten, landbouw en visserij, vervoer, telecommunicatie en informatietechnologie, energie en mijnbouw, toerisme en ambachtelijke productie, douane en consumentenbescherming komen te liggen. Artikel 50 geeft de prioritaire doelstellingen van de regionale samenwerking aan. Overigens wordt geen enkel terrein waarop zou kunnen worden samengewerkt a priori van de werking van het verdrag uitgesloten. De partijen kunnen immers gezamenlijk, in het kader van de Associatieraad, bespreken welke aanvullende concrete samenwerkingsmogelijkheden verder kunnen worden overwogen (artikel 48, vijfde lid).

Bedragen en wijze van financiering van de samenwerking staan niet vermeld in het verdrag, omdat deze nauw samenhangen met de interne EU-begrotingssystematiek. Tot 1996 verliep de economische samenwerking met Algerije in het kader van een bilateraal financieel protocol. Met ingang van 1996 is met het in werking treden van Verordening (EG) nr. 1488/96 van de Raad van 23 juli 1996 inzake financiële en technische maatregelen ter ondersteuning van de hervorming van de economische en maatschappelijke structuren in het kader van het Europees-mediterrane partnerschap (MEDA) (Pb L189 van 30.07.1996, blz. 0001–0009), het MEDA-programma van kracht geworden. Deze verordening is met ingang van 27 november 2000 vernieuwd, en loopt nu tot en met 2006 (Vo nr. 2698/00, Pb L311 van 12.12.2000).

In de periode 1995–1999 heeft de EU een bedrag van 164 miljoen Euro voor Algerije door middel van financieringsvoorstellen vastgelegd onder het MEDA I-programma. In 2000 werd (onder het MEDA II programma) 30,2 miljoen Euro vastgelegd, waarmee het totaal voor 1995–2000 op 194,2 miljoen Euro komt. De belangrijkste projecten onder dit programma hadden betrekking op industriële modernisering, structurele aanpassing en ontwikkeling van de financiële sector.

Onder de nieuwe MEDA-verordening is voor de periode 2000–2006 een totaalbedrag van 5,35 miljard Euro gereserveerd voor alle twaalf landen waarop het programma betrekking heeft (waarbij Israël, Cyprus en Malta alleen in aanmerking komen voor de regionale component, waarvoor ongeveer 12 procent van de middelen zijn gereserveerd). De Commissie werkt de prioriteiten per land uit, in overleg met de partners, in Nationale Indicatieve Programma's (NIP). In het NIP voor Algerije voor de periode 2002–2004 staat een indicatief bedrag van 150 miljoen Euro.

TITEL VI: SAMENWERKING OP SOCIAAL EN CULTUREEL GEBIED (ARTIKEL 67 TOT EN MET 78).

Dit deel van het verdrag was voor Algerije van groot belang. Algerije heeft een zeer jonge, groeiende bevolking en een hoog werkloosheidspercentage onder deze jongeren. De economische groei is te beperkt om hun toetreding tot de arbeidsmarkt te verzekeren, en Algerije heeft er derhalve belang bij om legale (tijdelijke) arbeidsmigratie naar Europa te stimuleren en daar waar mogelijk te vergemakkelijken. Ook de gelijke behandeling van Algerijnse onderdanen die legaal in de EU verblijven is een punt van Algerijnse zorg. Over deze onderwerpen is langdurig onderhandeld, en de onderstaande bepalingen reflecteren een aantal van de Algerijnse zorgen.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende het verkeer van personen

Partijen hebben in een Gemeenschappelijke Verklaring vastgelegd dat de opportuniteit zal worden onderzocht van het totstandkomen van overeenkomsten over het uitzenden van Algerijnse werknemers om een tijdelijke arbeidsplaats te vervullen. Dit onderzoek zal in eerste instantie plaatsvinden in het kader van de sociale dialoog (zie hieronder de toelichting op de artikelen 72 en 73).

Hoofdstuk 1: bepalingen inzake werknemers (artikel 67 tot en met 71)

Artikel 67

Dit artikel is een inleidend artikel voor hoofdstuk 1, waarin de rechten zijn vastgelegd van werknemers van Algerijnse nationaliteit die werkzaam zijn in een der lidstaten van de Europese Unie, alsmede vice versa voor EU-werknemers die werkzaam zijn in Algerije. Deze rechten betreffen een gelijke behandeling, in de zin dat er geen onderscheid naar nationaliteit wordt gemaakt op het gebied van arbeidsvoorwaarden, loon en ontslag. Deze gelijke behandeling zal ook worden toegepast op Algerijnse werknemers met een tijdelijke werkvergunning in een van de EU-lidstaten, en EU-werknemers in Algerije.

Artikel 68

Dit artikel ziet op de sociale zekerheid die in de EU verblijvende Algerijnse werknemers en hun gezinsleden in de Lidstaten van de Unie genieten.

Het eerste lid bepaalt dat voor wat betreft de sociale zekerheid partijen elkaars onderdanen gelijkelijk zullen behandelen in die zin dat er geen onderscheid naar nationaliteit wordt gemaakt. Aangegeven is voorts welke takken van sociale zekerheid onder het in het verdrag bedoelde begrip sociale zekerheid vallen. Ook is uitdrukkelijk vastgelegd dat de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling naar nationaliteit op het gebied van sociale zekerheid niet tot gevolg zal hebben dat de sociale zekerheidsregelingen die op basis van artikel 42 van het EG-verdrag zijn vastgesteld ten behoeve van migrerende werknemers die onderdaan zijn van een lidstaat van de Unie, van toepassing zullen zijn op werknemers van Algerijnse nationaliteit. De Associatieraad kan echter overeenkomstige coördinatieregelingen vaststellen op basis van artikel 70 van het associatie-verdrag.

Met het oog op de coördinatie van de sociale zekerheidssystemen voor werknemers bepaalt het tweede lid dat deze werknemers in aanmerking komen voor samentelling van tijdvakken van verzekering, van arbeid of van woonplaats die zij in de verschillende lidstaten hebben vervuld, voor wat betreft de ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen en -renten, kinderbijslag, uitkeringen bij ziekte en zwangerschap, alsmede de gezondheidszorg voor de werknemer en zijn binnen de Unie woonachtige gezin.

Voorts bepaalt het derde lid dat de werknemers in aanmerking komen voor gezinsbijslagen voor de gezinsleden die binnen de Unie woonachtig zijn.

Het vierde lid van het artikel bepaalt dat de ouderdoms- en overlevingspensioenen en -renten, alsmede de pensioenen en renten wegens arbeidsongevallen of beroepsziekten vrij mogen worden overgemaakt naar Algerije. Dit geldt echter niet ten aanzien van bijzondere uitkeringen waarvoor geen premies zijn betaald.

Deze bepalingen vormen het uitgangspunt voor de nader te stellen regels als bedoeld in artikel 70 van het verdrag. Zij zijn een pendant van de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de coördinatieregels die gelden voor binnen de Europese Unie migrerende onderdanen van de lidstaten van de Unie. Een en ander laat onverlet dat ook nadat dergelijke regels zijn vastgelegd, op bilateraal niveau afspraken kunnen worden gemaakt over de rechtshandhaving van socialezekerheidsuitkeringen, zoals ook voorzien in het kader van de Wet beperking export uitkeringen. In dit verband wordt opgemerkt dat de Nederlandse regering er naar streeft om ook met de Algerijnse autoriteiten afspraken te maken die efficiënte controle op geëxporteerde uitkeringen mogelijk maakt.

Op grond van het vijfde lid ten slotte past Algerije voorgaande bepalingen toe op de op zijn grondgebied werkzame werknemers die onderdaan zijn van een EU-lidstaat en op hun gezinsleden, met uitzondering van de bepaling met betrekking tot het samentellen van tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen. Deze uitzondering vloeit logisch voort uit het gegeven dat alleen voorzien is de sociale zekerheid tussen de lidstaten van de Unie te coördineren.

Artikel 69

Dit artikel bepaalt dat de regelingen uit hoofdstuk 1 (met name artikel 67 en 68) alleen van toepassing zijn op legaal in de Unie verblijvende of werkende Algerijnen en vice versa op legaal in Algerije verblijvende of werkende onderdanen van de EU-lidstaten. Dit limiteert ook de periodes waarnaar in artikel 68, tweede lid, wordt verwezen tot periodes van legaal verblijf of werk in de EU respectievelijk Algerije.

Artikel 70

In artikel 70 spreken de Unie en Algerije af dat de Associatieraad binnen een jaar na inwerkingtreding van het verdrag de nodige besluiten zal nemen om de beginselen van artikel 68 uit te voeren, en dat hij regels zal vaststellen voor de benodigde administratieve samenwerking om te voorzien in de nodige waarborgen voor het beheer en de controle op de toepassing. De hier bedoelde besluiten en regels zullen vergelijkbaar zijn met de besluiten die gelden binnen de Unie voor de coördinatie van de sociale zekerheid van migrerende onderdanen van de lidstaten van de Unie.

Artikel 71

Dit artikel bepaalt dat wanneer er tussen Algerije en een EU-lidstaat bilaterale afspraken zijn of worden gemaakt die voor een Algerijnse onderdaan gunstiger zijn dan de afspraken uit het associatieverdrag, deze bilaterale regelingen voorrang hebben.

Hoofdstuk 2: Dialoog op sociaal gebied (artikel 72 en 73)

Artikel 72

Dit artikel voorziet in de totstandkoming van een reguliere dialoog tussen de partijen over alle sociale aangelegenheden die voor hen van belang zijn. In het tweede en derde lid wordt een aantal zaken, die met name voor Algerije van belang zijn en die in het kader van de sociale dialoog zullen worden uitgewerkt, nader bepaald. Zo zullen partijen zich in de dialoog buigen over de vraag hoe vooruitgang kan worden bewerkstelligd met betrekking tot het verkeer van werknemers, gelijke behandeling en sociale integratie van Algerijnse onderdanen die legaal in de EU, en van Europeanen die legaal in Algerije verblijven (tweede lid). Het derde lid bepaalt dat de dialoog met name zal gaan over de leef- en werkomstandigheden van werknemers en personen die van hen afhankelijk zijn, alsmede migratie, illegale immigratie en terugkeer van personen, en ten slotte gelijke behandeling, bevordering van tolerantie en afschaffing van discriminatie.

Artikel 73

Voor wat betreft de te volgen procedures bij de sociale dialoog wordt verwezen naar de procedures in Titel I van het verdrag.

Hoofdstuk 3: Samenwerking op sociaal gebied (artikel 74 tot en met 76)

Artikel 74

Ter ondersteuning van de samenwerking op sociaal gebied zullen projecten en programma's worden uitgevoerd. Deze zullen vooral gericht zijn op het verminderen van de migratiedruk via de verbetering van sociaal-economische omstandigheden in Algerije. Het gaat daarbij in het bijzonder om werkgelegenheids en opleidingsprojecten in de emigratiegebieden; het bevorderen van de rol van de vrouw in het sociaal en economisch leven; het ondersteunen en ontwikkelen van programma's op het gebied van gezinsplanning en de bescherming van kinderen; het verbeteren van de sociale bescherming; het verbeteren van de gezondheidszorg en de verbetering van de levensomstandigheden in arme gebieden; de bevordering van eerbied voor de mensenrecten in sociaal-professioneel verband; het verzachten van de gevolgen van economische herstructurering en verbetering van het beroepsonderwijs. Tevens worden uitwisselingsprogramma's voor jongeren voorzien, met het doel kennis van elkaars cultuur en tolerantie te bevorderen.

Artikel 75

Dit artikel stelt dat voornoemde samenwerkingsprojecten kunnen worden uitgevoerd in samenwerking met lidstaten van de Europese Unie en met bevoegde internationale organisaties.

Artikel 76

Dit artikel voorziet in de oprichting van een werkgroep die belast zal zijn met de evaluatie van de ten uitvoerlegging van de hoofdstukken 1 tot en met 3 van Titel VI. De werkgroep zal worden opgericht door de Associatieraad tegen het einde van het eerste jaar na inwerkingtreding van het verdrag.

Hoofdstuk 4: Samenwerking op het gebied van cultuur en onderwijs (artikel 77 en 78)

Artikel 77

In dit artikel leggen partijen vast, dat zij culturele samenwerking zullen bevorderen, in wederzijds belang en met respect voor elkaars cultuur. In het artikel worden een aantal specifieke gebieden geïdentificeerd voor culturele samenwerking, zoals bewaring en restauratie van cultuurgoederen in brede zin, uitwisselingen, vertalingen en training. Ook wordt samenwerking beoogd op het gebied van audiovisuele media.

Artikel 78

Dit artikel geeft op gelijke wijze als het vorige een aantal specifieke samenwerkingsterreinen, ditmaal op het gebied van onderwijs en opleidingen. Hier zal de samenwerking zich onder meer richten op het verbeteren van het Algerijnse onderwijsen opleidingsstelsel waaronder beroepsopleidingen, het bevorderen van toegang tot het onderwijs voor vrouwen, het ontwikkelen van het niveau van leidinggevend personeel, en het bevorderen van duurzame banden tussen gespecialiseerde instellingen van beide partijen, zodat kennis en ervaringen kunnen worden uitgewisseld.

TITEL VII: FINANCIËLE SAMENWERKING (ARTIKEL 79 TOT EN MET 81)

Artikel 79

Dit artikel bepaalt dat een financieel samenwerkingspakket aan Algerije beschikbaar zal worden gesteld. Dit zal worden gefinancierd uit de MEDA-middelen die hierboven reeds werden besproken onder titel V. Tevens worden in dit artikel de gebieden waarop zal worden samengewerkt genoemd. Dit zijn onder andere het moderniseren van de economie, inclusief rurale ontwikkeling, het stimuleren van investeringen en werkgelegenheid, het herstructureren van de industrie in verband met de opbouw van de vrijhandelszone en het begeleiden van het beleid inzake de sociale sectoren.

Artikel 80

Dit artikel stelt dat het MEDA-programma tevens zal worden ingezet om, in het kader van de communautaire ondersteuning van de structurele aanpassingsprogramma's van de Middellandse Zeelanden, de instrumenten die Algerije ter beschikking staan ter begeleiding van het liberaliseringsbeleid aan te passen.

Artikel 81

Dit artikel stelt dat de EU en Algerije de economische dialoog zullen gebruiken om handels- en financiële trends te monitoren om zo een gecoördineerde aanpak van buitengewone macro-economische of financiële problemen resulterend uit het associatie-verdrag te bevorderen.

TITEL VIII: SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN (ARTIKEL 82 TOT EN MET 91)

Tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in december 1999 is besloten dat in verdragen van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van gemengde akkoorden, standaard een terug- en overnameclausule dient te worden opgenomen1. De rechtsbasis daarvoor is artikel 63 van het EG-Verdrag, punt 3) onder b). Artikel 84 van het onderhavige verdrag bevat, als uitwerking van dit Raadsbesluit, bepalingen die verplichten tot terugname van eigen onderdanen en voorzien in het afsluiten van nadere bilaterale verdragen inzake overname van personen uit derde landen die illegaal op het grondgebied van een der partijen verblijven.

Artikel 82

Dit artikel stelt dat beide partijen in het kader van de samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken speciale aandacht zullen schenken aan institutionele versterking met betrekking tot de toepassing van het recht en het functioneren van justitie. Het artikel bepaalt expliciet dat dit mede de consolidatie van de rechtsstaat omvat. Het artikel omvat ook – opnieuw – een bepaling over de non-discriminatoire eerbiediging van de rechten van de onderdanen van beide partijen op het grondgebied van de andere partij, met uitzondering van gevallen waarin het verschil in behandeling uitdrukkelijk voortvloeit uit het verschil in nationaliteit (men kan daarbij bijvoorbeeld denken aan kiesrecht).

Artikel 83

Dit artikel ziet op de uitgifte van visa voor bepaalde specifieke groepen. Analoog aan hetgeen eerder met Egypte was overeengekomen, spreken partijen in dit artikel af verder te zullen praten om te bezien of de procedures voor afgifte van visa aan personen die deelnemen aan de uitvoering van het verdrag kunnen worden vergemakkelijkt. Door de wijze waarop dit artikel is vormgegeven, kunnen er niet rechtstreeks rechten aan worden ontleend door individuen. Partijen spreken vooralsnog slechts af om hierover verder te praten in het associatiecomite.

Artikel 84

Op basis van het eerste lid van dit artikel verplichten de lidstaten van Europese Gemeenschap en Algerije zich wederzijds tot het zonder verder formaliteiten terugnemen van eigen onderdanen die zich illegaal op respectievelijk het grondgebied van Algerije of op het grondgebied van een der lidstaten van de Europese Gemeenschap bevinden. Voorwaarde is wel dat desbetreffende personen met zekerheid zijn geïdentificeerd. Het artikel bepaalt voorts dat de Lidstaten en Algerije desbetreffende personen noodzakelijke identiteitsdocumenten verstrekken ten behoeve van terugkeer.

Op basis van het tweede lid van dit artikel komen de partijen overeen, na inwerkingtreding van het onderhavige verdrag, onderling bilaterale overeenkomsten te sluiten over nadere specifieke verplichtingen tot terugname, met inbegrip van de overname van onderdanen van andere landen.

Het derde lid van artikel 84 bepaalt ten slotte dat de Associatieraad onderzoekt welke andere gezamenlijke inspanningen kunnen worden verricht voor de voorkoming van en de controle op illegale immigratie en de opsporing van valse documenten.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende artikel 84

In een Gemeenschappelijke Verklaring bij dit artikel hebben Algerije en de Unie vastgelegd dat het begrip «onderdanen van derde landen die rechtstreeks van het grondgebied van een der partijen afkomstig zijn» nader zal worden uitgewerkt in de verdragen waarover het tweede lid van dit artikel spreekt.

Verklaring van de EG betreffende artikel 84, eerste lid, eerste streepje

In deze Verklaring hebben de lidstaten van de Unie vastgelegd dat zij alleen die personen zullen terugnemen die voor de toepassing van het Gemeenschapsrecht geacht worden onderdanen te zijn van een van de lidstaten.

Artikel 85

In dit artikel stellen partijen vast dat de samenwerking op juridisch en justitieel gebied van essentieel belang is en een noodzakelijke aanvulling vormt op de andere vormen van samenwerking die in het verdrag zijn afgesproken. Partijen bepalen in het tweede lid van dit artikel dat de samenwerking zo nodig kan bestaan uit het sluiten van overeenkomsten op deze terreinen. In het derde en vierde lid wordt de samenwerking op het gebied van civiel recht respectievelijk strafrecht nader bepaald. In het vijfde lid van artikel 85 wordt bepaald dat ook de instelling van gespecialiseerde opleidingsfaciliteiten valt onder de samenwerking op juridisch en justitieel gebied. Dit artikel is een inleiding op de artikelen 86 tot en met 91.

Artikel 86 tot en met 91

In deze artikelen wordt op een aantal terreinen de samenwerking nader bepaald: de voorkoming en bestrijding van georganiseerde misdaad (artikel 86), de bestrijding van het witwassen van geld (artikel 87), bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat (artikel 88), bestrijding van drugs en drugsverslaving (artikel 89), bestrijding van terrorisme (artikel 90) en de bestrijding van corruptie (artikel 91). Voor ieder artikel wordt de door partijen te nemen actie, die varieert van het voeren van besprekingen, het nemen van passende maatregelen en het versterken van opleidingen en voorlichting, nader uitgewerkt.

Algerije had tijdens de onderhandelingen steeds aangedrongen op samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding (artikel 90), vanwege de binnenlandse problemen waarmee het land te kampen had en nog steeds heeft. De EU-lidstaten wilden op dit terrein met grote voorzichtigheid te werk gaan, omdat mogelijk problemen zouden ontstaan wanneer Algerije om specifieke informatie zou vragen over personen die zij als terrorist kenmerkt, en die in de EU asiel hebben aangevraagd of verkregen. Na de gebeurtenissen in de VS op 11 september 2001 was ook de EU bereid om de samenwerking op dit terrein nader vorm te geven. Artikel 90 bepaalt dat partijen samen zullen werken bij de bestrijding van terrorisme, met inachtneming van internationale overeenkomsten en hun eigen wet- en regelgeving. De samenwerking zal plaatsvinden in het kader van de tenuitvoerlegging van resolutie 1373 van de VN-veiligheidsraad en andere relevante resoluties (waarmee toekomstige resoluties niet zijn uitgesloten). Verder zal informatie worden uitgewisseld over terroristische groeperingen en hun netwerken, in overeenstemming met het nationale en internationale recht, en zal ervaring worden uitgewisseld over de middelen en methoden voor het bestrijden van terrorisme. Het artikel sluit het uitwisselen van op personen herleidbare informatie derhalve uitdrukkelijk uit.

Verklaring van Algerije betreffende artikel 91

In deze verklaring bij het artikel inzake corruptiebestrijding verklaart Algerije dat het het opheffen van het bankgeheim als een wezenlijk onderdeel beschouwt van de strijd tegen corruptie.

TITEL VIII: INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN (ARTIKEL 92 TOT EN MET 110)

Artikel 92 tot en met 100 (overlegstructuren)

In deze artikelen wordt een overlegstructuur in het leven geroepen, die het klassieke model volgt van de traditionele associatie- en samenwerkingsakkoorden tussen de Unie en derde landen. Er wordt een Associatieraad opgericht, die minimaal één maal per jaar op ministerieel niveau bijeen komt (artikel 92). Aan deze Associatieraad wordt de algemene supervisie toegekend met betrekking tot de toepassing van het verdrag. Er worden in beginsel geen beperkingen gesteld aan de agenda van de Associatieraad, en de besluiten die hij neemt zijn bindend voor partijen.

De associatieraad zal worden bijgestaan door een associatiecomité, dat op hoog ambtelijk niveau bijeen komt en dat ingevolge artikel 95 verantwoordelijk is voor de implementatie van het verdrag. De Associatieraad kan aan het comité zijn bevoegdheden delegeren, en bovendien naar believen werkgroepen of andere lichamen instellen voor de tenuitvoerlegging van het verdrag (artikel 95 respectievelijk artikel 98).

Omdat het een gemengd verdrag betreft, hebben aan Europese zijde zowel de Lidstaten als de Europese Commissie zitting in de Associatieraad en het Associatie-comité.

Verder wordt voorzien in parlementaire samenwerking en contacten, die op grond van artikel 99 door de Associatieraad zullen worden gefaciliteerd.

Artikel 100

Dit artikel bepaalt dat geschillen over de toepassing van het verdrag zullen worden voorgelegd aan de Associatieraad. Indien een geschil daar niet kan worden opgelost, wordt door middel van arbitrage een oplossing gezocht.

Artikel 101 tot en met 110: algemene en slotbepalingen

Artikel 101 en 102 bevatten de inmiddels in samenwerkingsovereenkomsten van de EU met derde landen gebruikelijke bepalingen over non-discriminatoire rechtstoegang van onderdanen en rechtspersonen van beide partijen, en de algemene uitzonderingsclausule op grond van veiligheidsbelangen.

Artikel 103

Dit artikel bevat een standaardbepaling die inhoudt dat het associatieakkoord niet afdoet aan de afbakening van heffingsbevoegdheid op het terrein van de directe belastingen en de toepassing van bilaterale belastingverdragen.

Artikel 104 tot en met 110

Deze artikelen bevatten gebruikelijke bepalingen over de naleving van het verdrag, een definitie van partijen, de looptijd (onbeperkt) van het verdrag, en de werktalen waarin het verdrag wordt opgesteld. Artikel 110 bepaalt dat het verdrag in werking treedt op de eerste dag van de tweede maand nadat beide partijen het verdrag hebben geratificeerd. Voor de Unie geldt dat alle Lidstaten dienen te ratificeren nadat zij hun eigen parlementaire goedkeuringsprocedure hebben voltooid. Er is, in tegenstelling tot bij sommige andere associatie- of samenwerkingsverdragen, niet voorzien in een voorlopige inwerkingtreding van het handelsgedeelte van het verdrag.

Gemeenschappelijke Verklaring bij artikel 104

Artikel 104 bepaalt dat partijen alles doen om aan hun verplichtingen uit het verdrag te voldoen, en (tweede lid) dat een van beide partijen passende maatregelen kan nemen indien zij van mening is dat de andere partij zijn verplichtingen niet nakomt. Voordat dergelijke maatregelen worden genomen, moet het geschil worden voorgelegd aan de Associatieraad, behalve in bijzonder dringende gevallen, waarbij de maatregelen niet eerst hoeven te worden voorgelegd. De Gemeenschappelijke Verklaring bij dit artikel geeft een nadere definitie van dergelijke «bijzonder dringende gevallen», waaronder ook schending van de essentiele elementen uit artikel 2 worden verstaan.

Gemeenschappelijke Verklaring bij artikel 110

In deze Gemeenschappelijke Verklaring is vastgelegd dat bij de inwerkingtreding van het associatie-verdrag de speciale regelingen vervallen die Frankrijk op grond van het EG-recht mag toepassen op producten uit een aantal landen waar zij een speciale band mee heeft. De voordelen die aan Algerije toekomen op grond van deze speciale regelingen zijn opgenomen in het verdrag, en de speciale regelingen zijn derhalve niet langer van kracht voor Algerije wanneer het verdrag in werking treedt.

PROTOCOLLEN

Protocol 1, tot en met 5 (landbouwproducten)

In deze protocollen wordt de regeling uit artikel 14 voor landbouwproducten ingevoerd in de Gemeenschap (Protocol 1) en in Algerije (Protocol 2), alsmede de regeling voor verwerkte landbouwproducten (Protocol 3) nader uitgewerkt. Voor de toelichting op deze protocollen zij verwezen naar de toelichting op artikel 14 in het bovenstaande.

Protocol 6 (oorsprongsregels)

In dit protocol zijn de regels van oorsprong opgenomen waarnaar werd verwezen in artikel 28, alsmede een aantal administratieve bepalingen (bijvoorbeeld omtrent certificaten van oorsprong). Zowel bilaterale- als multilaterale (diagonale) cumulatie is voorzien in dit protocol, zoals hierboven reeds werd opgemerkt in de toelichting bij artikel 21.

Protocol 7 (douane-samenwerking)

Partijen verbinden zich om op het gebied van douane intensief met elkaar samen te werken. Deze samenwerking richt zich onder meer op het uitwisselen van informatie, notificatie en verificatie van documenten. Partijen zullen informatie die voortkomt uit de douane-samenwerking als vertrouwelijk behandelen. In artikel 9 van het protocol worden een aantal gronden gegeven waarop assistentie in douanezaken kan worden geweigerd; dit zijn onder meer de openbare veiligheid, lopende strafrechtelijke onderzoeken of in gevallen waarin sprake is van industrieel vertrouwelijke gegevens.

KONINKRIJKSPOSITIE

Evenals de eerdere samenwerkingsverdragen van de Europese Unie met derde landen zal het onderhavige verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer


XNoot
1

Deze Verklaring werd aangenomen op de eerste bijeenkomst van Ministers van Buitenlandse Zaken van de 15 EU-lidstaten met 12 Middellandse Zeelanden en -gebieden, te weten: Marokko, Algerije, Tunesië, Egypte, Jordanië, de Palestijnse Autoriteit, Israël, Syrië, Libanon, Turkije, Cyprus en Malta. Daar is tevens afgesproken dat periodieke bijeenkomsten zullen worden gehouden in het kader van dit partnerschap, dat sindsdien wel wordt aangeduid met de term «Barcelona-proces».

XNoot
1

Het besluit van 1999 is een aanpassing van het onderhandelingsmandaat dat reeds sinds 1995 aan de Commissie is gegeven ten behoeve van de onderhandelingen.

Naar boven