28 847
Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met een verlaging van het maximale aantal leden van de Raad voor cultuur en een verhoging van het maximale aantal leden van commissies van die Raad

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met een verlaging van het maximale aantal leden van de Raad voor cultuur en een verhoging van het maximale aantal leden van commissies van die Raad.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

11 april 2003

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen dat het wenselijk is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid een wijziging aan te brengen in het maximale aantal leden van de Raad voor cultuur;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2b komt te luiden:

Artikel 2b

Bij de benoeming van de leden van de Raad wordt rekening gehouden met de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 2d.

B

Artikel 2c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Indien voor de voorbereiding van een advies als bedoeld in het eerste lid een specifieke deskundigheid is vereist die niet in voldoende mate in de Raad aanwezig is, kunnen in afwijking van artikel 16 van de Kaderwet adviescolleges in de commissies, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste vijf andere personen dan leden van de Raad worden benoemd.

3. Ter voorbereiding van andere adviezen, dan bedoeld in het eerste lid, kan de Raad tijdelijke commissies instellen die in afwijking van artikel 16 van de Kaderwet adviescolleges gedeeltelijk kunnen bestaan uit andere personen dan leden van de Raad. Het aantal andere personen, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt ten hoogste zeven.

2. In het vierde lid wordt de zinsnede «Op de in het derde lid bedoelde commissieleden» vervangen door: Op de in het tweede en derde lid bedoelde commissieleden.

ARTIKEL II

De Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, heeft in afwijking van artikel 10, eerste volzin, van de Kaderwet adviescolleges, tot en met 31 december 2004 ten hoogste 18 andere leden.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Naar boven