28 836 (R 1735)
Aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlenging en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618), mede in verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 31 oktober 2003

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen met het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen in verband met de betekenis van de bepalingen van het wetsvoorstel voor de afzonderlijke landen van het Koninkrijk.

De leden van de VVD-fractie stemmen in met dit wetsvoorstel. Zij vinden dit voorstel een logisch vervolg van wetsvoorstel 28 924 (Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) waarvoor zij een afzonderlijke inbreng hebben geleverd. Zij hebben dan ook geen vragen of opmerkingen over het onderhavige wetsvoorstel.

Artikel 1, onderdeel 2

De leden van CDA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting wordt gesteld, dat de voorgestelde nationaliteitsrechtelijke gelijkstelling van het in Nederland geregistreerde partnerschap en het buiten Nederland geregistreerde partnerschap dat in Nederland wordt erkend met het huwelijk, geldt voor de drie landen van het Koninkrijk. Deze leden vragen hoe deze opmerking zich verhoudt tot de daarop volgende zinsnede, waarin wordt gesteld: «De voorgestelde regeling van het Nederlandse internationaal privaatrecht ter zake van het geregistreerd partnerschap en de in verband daarmee in de Rijkswet op het Nederlanderschap door te voeren wijziging hebben overigens als zodanig geen consequenties voor de interne regelgeving van de Nederlandse Antillen en Aruba noch voor de onderlinge verhoudingen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba, welke verhoudingen worden beheerst door het Statuut van het Koninkrijk.»

Vervolgens wordt in de memorie van toelichting gesteld: «Zo blijft de vraag hoe de persoonlijke rechtsbetrekkingen en de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de geregistreerde partners beoordeeld moeten worden, voorbehouden aan het eigen verwijzingsrecht van elk voor de landen van het Koninkrijk. De Nederlandse Antillen en Aruba zullen in kennis worden gesteld van eventueel in de toekomst voor te stellen wijzigingen in deze Nederlandse bepalingen, zulks mede in verband met eventuele implicaties voor de werking van de rijkswet op hun grondgebied.» In het verlengde hiervan merken de leden van de CDA-fractie op dat zij hebben kennisgenomen van de antwoorden van de regering op de feitelijke vragen bij de justitiebegroting 2004 inzake deze materie. Daarin wordt gesteld dat artikel 40 van het Statuut onder meer bepaalt dat authentieke akten, dus ook huwelijksakten en akten van geregistreerd partnerschap, in het gehele Koninkrijk ten uitvoer gelegd kunnen worden. Betekent dit dat daartoe geen verplichting bestaat, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de Hoge Raad over de betekenis van artikel 40 van het Statuut. Hierin wordt geconcludeerd, dat vonnissen en beschikkingen, uitgesproken door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, en grossen van authentieke akten, verleden in deze landen, althans in gevallen die het privaatrecht betreffen, in het gehele Koninkrijk ten uitvoer gelegd kunnen worden zonder voorafgaande erkenning en dat bij de tenuitvoerlegging de wettelijke bepalingen betreffende de wijze van tenuitvoerlegging, zoals die gelden in het land waar tenuitvoerlegging wordt gezocht, in acht dienen te worden genomen. Een openbare orde toets, in welke vorm ook, of een materieelrechtelijke toets ligt in artikel 40 niet besloten.

De leden van de CDA-fractie merken op dat, tijdens het tripartiete overleg van 24 september 2003 tussen de ministers van Justitie van de landen van het Koninkrijk, het bovengenoemde advies is besproken. Tijdens dit overleg is besloten dat het primair aan de landen is te bepalen hoe zij hiermee omgaan. De regering geeft daarvoor de volgende motivering. Wat betreft de eventuele invoering van een geregistreerd partnerschap en een gelijkgeslachtelijk huwelijk in de Nederlandse Antillen en Aruba heeft de regering erop gewezen dat de burgerrechtelijke wetgeving niet behoort tot de taken van het Koninkrijk. Artikel 39 van het Statuut bepaalt weliswaar dat onder meer het burgerlijke recht in de drie landen zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld dient te worden, maar is in deze concordantieplicht niet absoluut. Bovendien heeft artikel 39 in de bijna 49 jaar dat het Statuut bestaat een weinig belangrijke rol gespeeld. In de nieuwe burgerlijke wetgeving van de Nederlandse Antillen en van Aruba is geen regeling van het geregistreerde partnerschap en het gelijkgeslachtelijke huwelijk opgenomen. In het genoemde tripartiete overleg hebben de vertegenwoordigers van de Nederlandse Antillen en Aruba opnieuw medegedeeld dat er in hun landen geen behoefte is aan invoering van deze twee instituties. De regering heeft het standpunt ingenomen dat zij op dit punt geen verdere actie zal ondernemen. Deze leden vragen of dit standpunt volledig in overeenstemming is met het advies van de Hoge Raad. Hoe moet de nieuwe situatie, ten gevolge van de door de Kamer aangenomen motie waarin de regering is gevraagd initiatieven te nemen om de Antilliaanse en Arubaanse regering te stimuleren in Nederland gesloten huwelijken ten spoedigste te erkennen, worden bezien?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie wat de mogelijke consequenties van het huidige standpunt van de Antilliaanse en Arubaanse kunnen zijn met het oog op de toekomstige relatie met de EU, mede gezien de ontwikkelingen in meerdere lidstaten van de Europese Unie waarin het geregistreerde partnerschap en gelijkgeslachtelijk huwelijk is ingevoerd of wordt overwogen dit in te voeren.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier voor dit verslag,

Van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter Stiphout (CDA), Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66) en Visser (VVD).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Naar boven