nr. 170
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2003
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 13 maart 2003.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 april 2003.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 14 november 2002 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag houdende
bepalingen inzake de privileges en immuniteiten te verlenen aan verbindingsofficieren
die door de Republiek Estland bij Europol te 's-Gravenhage gedetacheerd worden
(Trb. 2002, 212 en Trb. 2003, 32)1.
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer
TOELICHTENDE NOTA
Inleiding
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder
b, van de Wet op de Raad van State).
Op 10 oktober 2001 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en de
Republiek Estland een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond van die
overeenkomst worden verbindingsofficieren door Estland naar Nederland (als
vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te 's-Gravenhage gedetacheerd.
Door de Estse autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren
en hun familieleden privileges en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn
met Estland nota's gewisseld houdende de totstandbrenging van een verdrag
inzake het verlenen van privileges en immuniteiten.
Aan de Estse verbindingsofficieren worden dezelfde privileges en immuniteiten
toegekend die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid, van de op 26 juli
1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van een Europese
Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren
van de veertien lidstaten bij dit Europolverdrag. Deze privileges en immuniteiten
zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met elk van
de lidstaten heeft gesloten (zie laatstelijk Trb. 1999, 96 met betrekking
tot de Portugese verbindingsofficieren). Deze verdragen behoefden op grond
van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
niet de goedkeuring van de Staten-Generaal.
Verdrag
De bepalingen met betrekking tot de privileges en immuniteiten voor de
Estse verbindingsofficieren en hun familieleden zijn vastgelegd in de bijlage
bij de nota's.
Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.
In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Estland gedetacheerde verbindingsofficieren
en hun familieleden dezelfde privileges en immuniteiten worden verleend die
op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake
diplomatiek Verkeer, Trb. 1962, 101, (hierna te noemen: Verdrag van Wenen)
toekomen aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke
immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie, terwijl
immuniteit voor verkeersovertredingen is uitgesloten. Het derde lid van artikel
2 verzekert dat Estland en de Estse verbindingsofficieren niet alleen rechten
ontlenen aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen
in dat Verdrag gelden.
De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen
waarmee privileges en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van
Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening
en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling
van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.
De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven
van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de
faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn
in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren
bij Europol innemen.
Artikel 8 regelt de melding door Estland aan de Nederlandse autoriteiten
van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding
indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt
van de huishouding van deze verbindingsofficier.
In het tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.
Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend
geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.
Het verdrag wordt vanaf 14 november 2002 voorlopig toegepast, hetgeen
noodzakelijk werd geacht in verband met een spoedige plaatsing van een Estse
verbindingsofficier bij Europol in Den Haag. In dat kader is van belang dat,
voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor die plaatsing reeds
een juridische basis aanwezig is.
Koninkrijkspositie
Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer