28 808
Wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327 (Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water)

D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, VOOR VERKEER EN WATERSTAAT EN VOOR MILIEU1

Vastgesteld 21 december 2004

Na lezing van de memorie van antwoord hadden de leden van de commissies nog behoefte de regering de navolgende opmerkingen en vragen voor te leggen.

De leden van de CDA-fractie merkten op dat de minister van Verkeer en Waterstaat liet weten dat de bewindspersonen van de drie ministeries formeel verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van de stroomgebiedbeheersplannen en dat er voor de uitvoering van de kaderrichtlijn water (KRW) een bestuurlijke uitvoeringsorganisatie werkzaam is waarin vertegenwoordigd zijn de ministeries, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

In de memorie van toelichting schreef de minister dat in Nederland de publieke taken voor het waterbeheer worden uitgevoerd door zowel rijk, provincies, waterschappen als gemeenten, hetgeen betekent dat er t.a.v. de uitvoering van de KRW in beginsel een gezamenlijke verantwoordelijkheid is.

De bewindspersonen hebben een coördinerende bevoegdheid. De provincies, waterschappen en gemeenten blijven de bevoegde autoriteiten t.a.v. de waterhuishouding binnen de stroomgebieddistricten.

Op grond van allerlei informatie moesten deze leden de conclusie trekken dat vooral regionaal niet duidelijk is wie het voortouw neemt, waar de besluitvorming plaatsvindt en waar de politieke en maatschappelijke afwegingen aan bod komen. De regering is de verantwoordelijke partij voor Brussel maar zij heeft de taken uitbesteed aan andere partijen. Wie toetst of men zich regionaal houdt aan de uitgangspunten?

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen zich in het verlengde daarvan af hoe het zit met de verantwoordelijkheidsverdeling als er meerdere landen in het spel zijn, zoals in de meeste stroomgebieden het geval is. De memorie van antwoord maakt melding van internationale overlegorganen, maar wat nu als daarin geen overeenstemming wordt bereikt. Wat nu als een van de participerende landen zich niet houdt aan de afspraken? Wie kan er knopen doorhakken in het geval van conflicten? Betekent het internationale overleg dat alle landen naar het pijpen moeten dansen van het land met de minste ambities?

De Waddenzee wordt nu genoemd als natuurlijk water. Hier wordt zeer verschillend over geoordeeld. Waar wordt b.v. definitief besloten of de Waddenzee voor wat betreft de kwalificatie natuurlijk water naar Brussel moet worden gezonden?

Ten aanzien van het antwoord op de vraag van de leden van deCDA-fractie over het «one out all out» principe, hetgeen betekent dat als bij één stof de eisen niet worden gehaald aan de hele verordening niet wordt voldaan, het volgende.

Uit de beantwoording zou de conclusie kunnen worden getrokken dat Nederland zich vrij gemakkelijk kan beroepen op uitstel dan wel verlaging van de normen. De KRW geeft echter aan dat die uitzonderingsmogelijkheden zeer beperkt zijn en dat dat dan goed gemotiveerd moet worden. Bovendien moet er alles aan gedaan worden om zo dicht mogelijk bij de doelstelling te komen.

Graag wilden deze leden daarom van de minister vernemen wat de reële mogelijkheden zijn.

Op de vraag over de lastenverzwaring voor de overheden, waterschappen en bedrijven antwoordde de minister dat er nu nog geen onderbouwde inschatting te maken is, maar dat vanwege de nog te verrichten inspanning enige lastenverzwaring niet uitgesloten moet worden.

In de brief aan de Tweede Kamer van 23 november 2004 schreef de minister dat de KRW Nederland voor een aanzienlijk grotere opgave stelt dan het bestaande nationale beleid, maar dat pas in de periode 2006–2009 echt duidelijk zal worden wat de extra kosten zullen zijn. Hier is dus duidelijk sprake van een openeindfinanciering. Kan de minister nu al iets meer zeggen over het begrip aanzienlijk, zowel kwalitatief als kwantitatief?

De leden van de PvdA-fractie hadden kennis genomen van de memorie van antwoord, d.d. 22 november 2004 inzake de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water, 28 808 en zegden de betrokken bewindslieden dank voor de antwoorden. Deze leden zijn echter niet in alle opzichten tevreden gesteld door de antwoorden en zien aanleiding voor een aantal nadere opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van de PvdA wierpen de suggestie van zich dat zij «het verbieden en in beperkende zin beïnvloeden van onderzoek» een denkbare aanpak achten, laat staan «een goede strategie». Het tijdstip van het verschijnen van het Alterra-rapport (verricht in opdracht van de minister van Landbouw!) toont naar het oordeel van deze leden aan dat er onvoldoende helderheid is over de bestuurlijke regie. De staatssecretaris van Verkeer en Water had als eerstverantwoordelijke Rijksbestuurder minimaal op de hoogte moeten zijn van het tijdstip van verschijnen om daar het parlementaire proces op te kunnen aanpassen. Dus geen verbod of inperking van onderzoek, maar adequate informatievoorziening aan het parlement onder duidelijke verantwoordelijkheid.

Ook de suggestie dat de leden van de PvdA-fractie de bevoegdheden van de waterschappen ter discussie zouden willen stellen, is onjuist. De vraagstelling van deze leden was er juist op gericht om waterschappen beter te equiperen en hen ruimte te bieden om op stroomgebiedsniveau adequate samenwerking te realiseren.

De twijfel over de bestuurlijke regie van de zijde van het kabinet was voor de leden van de PvdA-fractie niet weggenomen. Kunnen de bewindslieden aangeven hoe met het oog op de implementatie van de Kaderrichtlijn water het kabinet effectief afstemming kan regelen in regelgeving op gebied van milieubeheer, ruimtelijke ordening, natuurbeheer en landbouw? Kan de staatssecretaris door aanwijzing1 maatregelen afdwingen met het oog op het borgen van de waterkwaliteit en de afspraken daarover in internationaal (Europees) verband? De leden van de PvdA-fractie hadden hierbij ook een vraag over de eigen eindverantwoordelijkheid van de bewindslieden van LNV en VROM. Deze leden vroegen de drie betrokken bewindslieden hoe zij de coördinerende rol van de staatssecretaris van Verkeer en waterstaat moeten zien als VROM en LNV de aldus genoemde eindverantwoordelijkheid zelf houden?

Behalve het belang van (bestuurlijk) overleg met vertegenwoordigers van de medeoverheden (IPO, Unie van Waterschappen, VNG) is de vraag welke instrumenten het kabinet inzet om overeenstemming met deze organisaties om te zetten in bestuurlijk effectieve maatregelen, mede gegeven de Code voor Interbestuurlijke verhoudingen waaraan het kabinet zich gebonden heeft (zie de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de voorzitter van de Tweede Kamer, 12 november 2004)?

De leden van de PvdA-fractie zagen onvoldoende inhoudelijke samenhang. Het ontbreekt aan een visie op de wijze waarop water en waterkwaliteit in de ruimtelijke (groene!) en agrarische structuren moeten zijn ingepast. Weliswaar stelt de minister in antwoord op vragen van het CDA: «Het is gewenst om, met het oog op internationale geloofwaardigheid, bij de onderhandelingen over bovenstroomse verontreinigingen ook orde in eigen huis te stellen.» Een eigen inhoudelijke rationale ontbreekt! Kunnen de bewindslieden aangeven op welke wijze zij «iets aan de landbouw gaan doen» om tegemoet te komen aan de kritische houding van de bovenstroomse landen? Is het niet beter om op dit punt tot een structurele werkwijze met de agrarische sector te komen. Welke aanpak heeft het kabinet om effectief «de normoverschrijding (van Nederlandse origine) in de regionale wateren» te beperken, zoals die blijkt uit de in de memorie van antwoord aangehaalde interne studie over 33 prioritaire stoffen? Op welke wijze gaat het kabinet om met de informatie uit de Milieubalans dat met name verontreiniging door nitraat en fosfaat hierin opvallen?

Ten slotte hadden de leden van de PvdA-fractie nog steeds de vraag of de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat bereid is om het bestaande (Nederlandse) waternetwerk verder te verbeteren ten einde een beter afgestemde inbreng in de Europese besluitvorming te kunnen effectueren, zoals ook door diverse deelnemers in dit netwerk bepleit.

De leden van de fractie van de SP deelden mee zich aan te sluiten bij de vragen van de fractie van de PvdA.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen zich tenslotte af of het traject met betrekking tot de implementatie van de KWR geen reden is om de organisatiestructuur van het Nederlandse waterhuishouden niet eens tegen het licht te houden. Is deze organisatie ten opzichte van de Europese ambities en ordeningen nog wel de meest efficiënte?

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Walsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Van der Lans

De voorzitter van de vaste commissie voor Milieu,

Meindertsma

De griffier van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Verkeer en Waterstaat,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling:

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:

Holdijk (SGP), Van Heukelum (VVD), Rabbinge (PvdA), (plv.voorzitter), Van der Linden (CDA), Walsma (CDA), (voorzitter), Pormes (GL), Terpstra (CDA), Van den Oosten (VVD), Ten Hoeve (OSF), Slagter-Roukema (SP), Eigeman (PvdA) en Schouw (D66).

Verkeer en Waterstaat:

Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Lemstra (CDA), Bierman-Beukema (VVD), Van der Lans (GL), (voorzitter), Walsma (CDA), Pormes (GL), Ten Hoeve (OSF), De Graaf (VVD), Eigeman (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66) en Van Raak (SP).

Milieu:

Ketting (VVD), (plv.voorzitter), Meindertsma (PvdA), (voorzitter), Lemstra (CDA), Bierman-Beukema (VVD), Van der Lans (GL), Van Middelkoop (CU), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Schouw (D66) en Putters (PvdA).

XNoot
1

Bijvoorbeeld bij gelegenheid van de rapportage 1 maal per 6 jaar over de toereikendheid van het wettelijk instrumentarium.

Naar boven