28 808
Wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) (Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water)

nr. 38
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 juni 2005

In antwoord op uw brief van 28 april 2005 kan ik u, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, als volgt informeren over de stand van zaken met betrekking tot voorstel COM 2003(550) van de Europese Commissie inzake een richtlijn van Parlement en Raad inzake de bescherming van grondwater tegen verontreiniging.

Achtergrond en inhoud

Tijdens de onderhandelingen over de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG) in 2000 konden Raad en Europees Parlement geen overeenstemming bereiken over het vastleggen van (Europese) normen voor grondwaterkwaliteit en criteria voor de beoordeling van de chemische toestand van grondwaterlichamen, zoals gedefinieerd in de Kaderrichtlijn Water. Ten einde de Kaderichtlijn aanvaard te krijgen werd artikel 17 geïntroduceerd, waarin een aanvulling op de Kaderrichtlijn Water wordt aangekondigd met nadere bepalingen inzake het voorkómen en beheersen van grondwaterverontreiniging. Het hiervoor genoemde Commissievoorstel van september 2003, dat een nadere precisering van verplichtingen op basis van de Kaderrichtlijn Water is, strekt hiertoe.Het voorstel omvat:

– Criteria voor de vaststelling van de chemische toestand van grondwaterlichamen op basis van

– communautaire grondwaterkwaliteitsnormen voor nitraat en bestrijdingsmiddelen, en

– door lidstaten vast te stellen drempelwaarden voor een communautaire lijst van 9 stoffen, aan te vullen met stoffen afhankelijk van specifieke verontreinigingsrisico's.

– Een mogelijkheid om in een later stadium drempelwaarden op Europees niveau te harmoniseren.

– Criteria voor de identificatie van significante en doorgaande stijgende trends in de concentratie van specifieke verontreinigende stoffen en voor de omkering van trends.

– Een uitwerking van de in de Kaderrichtlijn Water vastgelegde verplichting om bovengenoemde trends om te buigen. De noodzakelijke maatregelen dienen te worden opgenomen in de maatregelenprogramma's die op basis van de Kaderrichtlijn Water moeten worden opgesteld.

– Een verplichting om indirecte lozingen van verontreinigingen in grondwater te voorkómen of te beperken.

– Een overgangsbepaling om een betere aansluiting te bewerkstelligen met de in 2013 in te trekken (huidige) Grondwaterrichtlijn 80/68/EEG, die sind 1979 van kracht is.

Standpunt Nederland

Grondwater en grondwaterbescherming zijn voor Nederland belangrijke onderwerpen. In de eerste plaats is grondwater de belangrijkste bron voor de drinkwatervoorziening. Daarnaast is grondwater een essentiële factor voor de instandhouding van aquatische en terrestrische ecosystemen en een productiefactor voor de landbouw. Europese regelgeving gericht op de bescherming van het grondwater is van belang in verband met grensoverschrijdende watervoerende lagen en oppervlaktewateren, het Europees stoffenbeleid en het bevorderen van een «level playing field» binnen de EU voor economische activiteiten die kunnen leiden tot verontreiniging van het grondwater. Nederland heeft zich vanaf het begin van de behandeling positief opgesteld ten aanzien van het Commissievoorstel. Wel heeft Nederland aangedrongen op aanpassingen in verband met de volgende zorgpunten:

– het voorstel legt onvoldoende de relatie met de bescherming van het grondwater als bron voor drinkwater;

– de procedure voor het vaststellen van de chemische toestand van grondwaterlichamen is nog onvoldoende duidelijk en zou onder meer kunnen betekenen dat een enkele overschrijding van een drempelwaarde of grondwaterkwaliteitsnorm al zouden leiden tot de classificatie slechte toestand;

– de bepaling ten aanzien van het voorkómen of beperkingen van de input van verontreinigingen in het grondwater is te stringent geformuleerd (dit zou door kunnen werken naar onder meer kunstmatige infiltratie, rivierverruimingsprojecten en metalen in dierlijke mest);

– het tijdstip voor het vaststellen van drempelwaarden is onhaalbaar (en ook niet noodzakelijk).

Eerste lezing Raad

Ook door de andere lidstaten is het Commissievoorstel positief ontvangen. Dit heeft te maken met het feit dat het uitbrengen van een voorstel voor een nieuwe grondwaterrichtlijn al in de Kaderrichtlijn Water is vastgelegd. Lidstaten willen wel op een aantal punten verduidelijking. Verreweg de meeste lidstaten zijn, net als Nederland, voorstander van de flexibiliteit die het Commissievoorstel biedt. Alleen Duitsland en Italië dringen aan op meer grondwaternormen op Europees niveau.

Inmiddels heeft het voorstel, met name onder het Nederlands voorzitterschap,een grondige bewerking ondergaan. Het resultaat sluit goed aan bij de Nederlandse wensen. Alleen op het punt van het voorkómen en beperken van de input van verontreinigingen in grondwater (artikel 6) is er nog een tweetal onduidelijkheden, die samen hangen met het onderscheid in stofgroepen waarvoor «voorkómen» of «beperken» van de input van verontreinigingen in het grondwater geldt en met de reikwijdte van de toegevoegde «de minimis» bepaling, die lidstaten de mogelijkheid geeft om onder bepaalde voorwaarden lage concentraties en kleine hoeveelheden van verontreinigende stoffen van de toepassing van artikel 6 uit te sluiten. Dit werkt vooral door in onduidelijkheid over de betekenis van artikel 6 voor koper en zink in dierlijke mest (t.w. de vraag of hiervoor het regime van voorkómen of beperken geldt) en voor de uitvoering van rivierverruimingsprojecten. Ten aanzien van het tweede punt, verwijs ik u tevens naar mijn brief van 17 mei jl. (Kamerstukken II, 2004–2005, 18 106, nr. 162). Om deze onduidelijkheden op te lossen zijn door Nederland tekstvoorstellen gedaan, die thans nog voorliggen in de Raad.

Naar verwachting zal de Raad op 24 juni een politiek akkoord kunnen bereiken. Er vanuit gaande dat ook het hiervoor genoemde punt afdoende kan worden opgelost, zal het door de Raad in eerste lezing geamendeerde voorstel een beschermingsniveau bieden, dat in overeenstemming is met de huidige Grondwaterrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.

In de motie van de leden Koopmans en Oplaat (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 930 en 30 004, nr. 17 gewijzigd), wordt het kabinet gevraagd om bij te dragen aan het opnemen van monitoring en toetsing van nitraat in de Grondwaterrichtlijn, met daarin de mogelijkheid om diep te meten (minimaal 5 meter beneden de grondwaterspiegel). In dit verband kan ik u mededelen, dat het Commissievoorstel voor de Grondwaterrichtlijn geen nadere regels stelt ten aanzien van het monitoren van de grondwaterkwaliteit. Het is krachtens de Kaderirchtlijn Water aan de lidstaten om een representatief monitoringsprogramma op te stellen. De reden hiervoor is dat er in Europa zeer grote verschillen zijn ten aanzien van het grondwaterregime en de belasting van het grondwater met verontreinigende stoffen. Commissie en lidstaten zitten op dit punt op één lijn. Tegen deze achtergrond acht ik het dan ook niet wenselijk en ook niet haalbaar om in Brussel te pleiten voor het opnemen van concrete regels voor nitraatmonitoring in de Grondwaterrichtlijn zelf. Het is wel de bedoeling van de Commissie om, met deskundige inbreng van de lidstaten, te komen tot nadere richtsnoeren voor het monitoren van het grondwater. Deze richtsnoeren zijn bedoeld om lidstaten te ondersteunen bij de implementatie van de Grondwaterrichtlijn en zullen worden vastgelegd in een zogeheten «Guidance Document». De Nederlandse inbreng daarbij zal er mede op gericht zijn om de strekking van de motie van de leden Koopmans en Oplaat in dit document verankerd te krijgen.

Eerste lezing Europees Parlement

Over de ingediende amendementen is op 28 april jl. plenair gestemd. Ongeveer 90 amendementen zijn aangenomen. De Commissie heeft aangegeven, dat zij 51 amendementen volledig, gedeeltelijk of in principe kan overnemen. Een deel van de amendementen zijn in lijn met de in de eerste lezing van de Raad voorgestelde wijzigingen van het voorstel. Belangrijk is dat het EP geen aanvullende Europese grondwaternormen opgenomen wil zien. Dit was de vrees van de meeste lidstaten.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

P. L. B. A. van Geel

Naar boven