Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 28808 nr. 37 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 28808 nr. 37 |
Vastgesteld 2 juni 2005
De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1 heeft op 19 april 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Verkeer en Waterstaat over:
– de brief d.d. 3 maart 2005 ten geleide van de artikel 5-rapportages van de Kaderrichtlijn Water (28 808, nr. 24);
– de brief d.d. 21 maart 2005 houdende reactie op brief Kamers van Koophandel Groningen, Friesland en Noordwest-Holland en LTO Noord over implementatie KRW met betrekking tot de Waddenzee (28 808, nr. 26).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Van Lith (CDA) noemt water een publiek goed waarvan de kwaliteit door de overheid moet worden gewaarborgd. Het bedrijfsleven kan een bijdrage leveren door te investeren in procesinnovatie en in nieuwe zuiveringstechnieken voor afvalwater. Ook burgers kunnen een bijdrage leveren door minder te lozen op het oppervlaktewater.
De Kaderrichtlijn Water (KRW) stimuleert een duurzaam gebruik van water, met het besef dat iedereen proactief moet meewerken aan een betere leefomgeving. Het is aanbevelenswaardig om op Europees niveau voor alle lidstaten een gelijk speelveld te creëren en grote verschillen in implementaties te voorkomen. Het is niet wenselijk dat Nederland nieuw beleid introduceert dat stringenter is dan de Europese normen voorschrijven, zoals bij andere richtlijnen het geval is geweest. Het gaat erom de juiste interpretaties van Europese uitgangspunten te vinden.
Daarnaast dient ruimte te worden behouden voor een nadere invulling, Nederland moet zijn onderhandelingsruimte niet afgeven. Ook moet er worden gewerkt aan draagkracht en draagvlak voor de uitvoering van maatregelen in de stroomgebieden.
Het kabinet gebruikt als uitgangspunt bij de uitvoering van de KRW het begrip «stand still». Het kabinet dient echter aan te sluiten bij de formulering in de richtlijn van het voorkomen van achteruitgang van de huidige waterkwaliteit en het verbeteren van de ecologische toestand. Bij het hanteren van stand still kunnen problemen ontstaan, als daarmee wordt bedoeld dat verdere economische ontwikkelingen worden stopgezet. Zo heeft CSM besloten zijn bedrijf in Breda te sluiten en zijn activiteiten in Groningen te concentreren. Echter, het bedrijf kan geen emissies meenemen naar Groningen, al blijft de hoogte van de totale emissie gelijk. Dit is Europa op de vierkante meter, wat niet de bedoeling zal zijn van de KRW. De heer Van Lith pleit ervoor om de ruimte te gebruiken die de KRW biedt: een netto verlies van emissies op nationaal niveau.
Het kabinet doet te weinig om te voorkomen dat Nederland straks wordt afgerekend op vervuiling op het conto van andere lidstaten. Onlangs heeft het CDA schriftelijke vragen gesteld over de vervuiling van kankerverwekkend slib bij het Duitse Iffezheim. Nederland loopt achter de feiten aan en neemt genoegen met vage afspraken met andere lidstaten. Wanneer Nederland voor de opgave staat om fors te investeren in verbetering van de waterkwaliteit, moet het aan andere lidstaten het niet-afwentelen van vervuild water als harde voorwaarde stellen. Dat betekent monitoren wat bij de grens binnenkomt, ook van diffuse bronnen. Het CDA verzoekt de staatssecretaris nadere afspraken te maken met de landen bovenstrooms en daarover de Kamer te informeren.
Het kabinet spreekt in de rapportage van een voorlopige aanduiding van waterlichamen. Het CDA pleit voor onderhandelingsruimte inbouwen om in een later stadium eventueel nog een andere keuze te kunnen maken. Nu is niet helder wat de consequenties zijn van typeringen als «natuurlijk», «sterk veranderd» of «kunstmatig water». Het kabinet heeft Waddenzee voorlopig getypeerd als «natuurlijk water». Dit kan tot gevolg hebben dat er niet meer mag worden gegraven in de Waddenzee en dat maatregelen zoals dijkversterking, ontsluiting van havens en kwelderbeheer niet meer kunnen worden genomen. Weliswaar zijn uitzonderingsbepalingen vooraf mogelijk, maar beter is om onderhandelingsruimte op te eisen. De voorlopige status van de Waddenzee zou wat het CDA betreft moeten worden getypeerd als «sterk veranderd water», zodat er voldoende mogelijkheden blijven bestaan om in te grijpen ten behoeve van een duurzame ontwikkeling van het Waddenzeegebied. Onder «duurzame ontwikkeling» verstaat het CDA de balans tussen economie, ecologie en sociaal welzijn. Voorts dienen het Noordzeekanaal en de Nieuwe Hollandse Waterweg voorlopig te worden getypeerd als «kunstmatig water».
Hij vraagt zich af hoe de beschrijvingen van de status van waterlichamen zich verhouden tot de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nitraat- en Zwemwaterrichtlijn. Het CDA heeft de indruk dat het kabinet uitgaat van de begrenzing van andere beschermde gebieden, en vindt dat onterecht. Dit zou betekenen dat beschermde gebieden, die vaak na lang onderhandelen in andere richtlijnen zijn bepaald, worden uitgebreid. Dit gaat het CDA te ver, want vaak hebben deze beschermde gebieden een strenger regime, waarbij bestaande en nieuwe activiteiten worden beperkt.
Bij de normen voor biologische en chemische stoffen wordt uitgegaan van de risico's voor de volksgezondheid en het milieu. In sommige gevallen zijn veiligheidsmarges ingebouwd, tienmaal groter dan op Europees niveau. Hij pleit voor een gelijke normstelling, zodat een gelijk speelveld ontstaat.
Hij roept het kabinet om alle ruimte op Europees niveau te gebruiken om haalbare normen af te spreken, en de nationale regelgeving af te stemmen op de normen die al op Europees niveau zijn overeengekomen, tenzij een specifiek Nederlands probleem om een specifiek Nederlandse oplossing vraagt, zoals bij fosfaat en nitraat het geval is. Hij is van mening dat de MTR-normen voor het maximaal toelaatbare risico moeten worden aangepast.
In de rapportages moet bij de formulering van doelen en normen een voorbehoud worden gemaakt voor de economische analyse. Verder stelt hij als voorwaarde dat de financiële paragraaf over de kosten die de KRW met zich meebrengt op 1 oktober a.s. klaar is, omdat die invloed heeft op de nadere uitwerking. Verder moeten er afspraken worden gemaakt met het bedrijfsleven teneinde een innovatieprogramma op te zetten.
De heer Boelhouwer (PvdA) vindt dat bij dit onderwerp een brij van bureaucratie dreigt, met vele duizenden ambtenaren die dag aan dag met de KRW bezig zijn, een stapel rapportages en het ontbreken van regie en focus. Kan de staatssecretaris eens duidelijk aangeven welke kant zij op wil met de KRW?
Tijdens een bezoek aan telers in de Betuwe vertelde iemand van het LTO dat de certificering in de fruitteelt voor een groot deel afhangt van de kwaliteit van het gebruikte water. Deze heer hield een pleidooi om de kwaliteit van het water ten minste op het huidige niveau te houden.
Het Landelijk Bestuurlijk overleg Water (LBOW) constateerde eerder dat de interpretatie van de KRW verder gaat dan de ambitienotie van de staatssecretaris. Zo zal het nitraatprobleem de komende tientallen jaren opspelen als het gaat om de kwaliteit van het drinkwater op hoge zandgronden in Noord-Brabant. Daarmee wordt een zware hypotheek gelegd op de toekomst van kinderen en kleinkinderen. Het is goed dat de KRW oog heeft voor de toekomst. De PvdA is niet bang voor ambities, loopt niet weg voor voorgeschreven resultaatverplichtingen en pleit voor een inspanningsverplichting waarbij de komende jaren maatoplossingen zoeken mogelijk moet blijven op Nederlandse schaal. De heer Boelhouwer vraagt de staatssecretaris om haast te maken met het kostenoverzicht.
De PvdA pleit ervoor de Waddenzee als het grootste natte natuurgebied van Europa als natuurgebied te handhaven, met de kanttekening dat de veiligheid wel degelijk moet worden gehandhaafd. Hij verwacht dat de typering «sterk veranderd water» voor de Waddenzee, zoals het CDA wil, door Europa zal worden weggehoond.
De heer Geluk (VVD) zwaait de opstellers van de rapportage lof toe. Wel heeft de inspraak niet overal plaatsgevonden en zien velen die als onvoldoende. Op termijn moet dat beter. De VVD-fractie is bang dat met de KRW de verkeerde weg wordt ingeslagen, en is vooral bezorgd over de stapeling van richtlijnen vanuit Europa. Deze doet zich bij de mondingen van de rivieren, die zijn aangewezen als vogel- en habitatrichtlijngebied, het sterkst voor. Dit worden in Nederland de grote hoofdpijngebieden.
De VVD vindt dat de staatssecretaris in de aanbiedingsbrief aan de Europese Commissie vijf zaken moet noemen: de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA); het stand still-principe; de Waddenzee; het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg; de diversificatie van de richtlijnen, en de regeldruk. De heer Geluk geeft de staatssecretaris mee naar Brussel dat de voorliggende rapportage zal worden versimpeld. Van het fijnmazige systeem van de nulmeting gaat Nederland naar een iets grover systeem, terwijl de Europese Commissaris ervan uitgaat dat het juist andersom is, blijkens verschillende brieven.
Het principe one out, all out (TK 2004–2005, 28 808 nr. 24) – als één stof niet aan de norm voldoet, zijn alle andere stoffen als het ware daarmee rood afgevinkt – is praktisch onuitvoerbaar zaak en werkt demotiverend. Een andere benadering is noodzakelijk. De staatssecretaris schetst een somber beeld. De heer Geluk vraagt de staatssecretaris in Brussel te wijzen op wat Nederland al heeft gedaan bij de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, het Rijnactieprogramma en de IPPC-richtlijn. Nederland heeft al veel resultaten geboekt, en in het level playing field moet dit in Brussel duidelijk worden gemaakt. Hij vraagt de staatssecretaris om in Brussel aan te dringen op harmonisatie bij de lidstaten; de VVD maakt zich hier grote zorgen over.
In de rapportage staat dat praktisch al het water in Nederland in 2015 at risk is. Dit betekent grote investeringen om de gewenste ecologische toestand te bereiken. De burgers krijgen daarvan de rekening gepresenteerd, via de bedrijven of via de belastingen. Het is van belang de MKBA zo snel mogelijk te maken. Er moet in Brussel aandacht komen voor het feit dat Nederland een groot dichtbevolkt gebied heeft, met veel economische activiteiten. In artikel 4, lid 5 staat dat er ruimte is voor economische activiteiten. Die ruimte moet Nederland scheppen. De VVD vraagt de staatssecretaris dit in de allereerste aanbiedingsbrief op te nemen.
Onder punt F (TK 2004–2005, 28 808 nr. 24) staat dat waterbeheerders zelf ecologische doelen kunnen formuleren ten behoeve van hun beleid. Wat wordt daarmee bedoeld? Zijn die doelen gelijk aan de definities in de KRW? Die gelijkschakeling kan de heer Geluk niet vinden. Hij vindt dat ecologische doelen gerelateerd moeten zijn aan de definities van de KRW.
Het Centraal Planbureau, VNO-NCW en LTO hebben hun zorgen geuit over de MKBA. De VVD deelt hun zorgen. Vindt de staatssecretaris dat in het kader van de KRW economische activiteiten moeten verdwijnen? De VVD hoopt van niet. Economische vooruitgang is de beste garantie om in de toekomst milieudoelen te dienen. Bij de milieuchaos in armere landen, zeker op watergebied, gaat het om een balans tussen economie en milieu.
Het stand still-principe, dat niet is genoemd in de KRW, is in strijd met het beginsel in artikel 4, lid 5, dat lidstaten ervoor zorgdragen dat de best haalbare ecologische en chemische toestand wordt bereikt, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten vanwege de aard van menselijke activiteiten of verontreiniging. Betekent het stand still-principe dat de Tweede Maasvlakte niet aangelegd kan worden? Waarom houdt de staatssecretaris zich niet aan de definities van de KRW? Door activiteiten aan de deltamond kunnen hogerop in het stroomgebied minder activiteiten plaatsvinden. Die diversificatie zou er in Europa moeten zijn in het kader van de KRW.
Gezien de argumentatie van de staatssecretaris dat de rapportage slechts voorlopig is, wil de VVD de Waddenzee aangemerkt zien als «sterk veranderd water». Dat kan altijd nog worden teruggedraaid naar «natuurlijk water». De VVD heeft aandacht voor de economische activiteiten in het noordelijke gebied rondom de Waddenzee, net als Duitsland. Net als voor het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg.
Op kaart 16 van de rapportage staat dat het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg worden aangemerkt als «sterk veranderd water», terwijl beide gegraven wateren zijn, en dus kunnen worden aangemerkt als kunstmatig water. Op de kaart van Duitsland worden ook alle kanalen zo aangemerkt. De economische motor draait juist om deze kanalen. Ook in de Waddenzee zijn kwelders en dijken voor een deel door mensenhand aangelegd.
Juist de economische vooruitgang zal die mitigerende en compenserende maatregelen betaalbaar maken. Nederland heeft een unieke, maar ook milieugevoelige ligging aan de delta van de drie Europese rivieren. Hier vinden op zeer intensieve schaal grote economische en sociale activiteiten plaats, voor een groot deel ten behoeve van Europa. Dit pleit voor meer begrip en diversificatie van richtlijnen in Europa. Ter illustratie moge dienen dat veel referentiepunten in Nederland voor natuurlijk water niet eens gevonden kunnen worden zonder expert-judgement. Het gezegde luidt dan ook: «God made the world, except Holland; the Dutch made it themselves».
De KRW zal veel geboden en verboden vereisen. Vooral burgers en bedrijven zullen daarvan de gevolgen ondervinden. Hoe strookt dit met het kabinetsvoornemen om deze kabinetsperiode 25% minder lastendruk te bereiken?
De heer Van der Staaij (SGP) leest in het rapport dat in 2015, zonder aanvullende maatregelen, vrijwel geen enkel waterlichaam in Nederland zal voldoen aan de vereiste ecologische toestand. De staatssecretaris zet daar in haar brief allerlei relativerende kanttekeningen bij, omdat er al veel goeds is bereikt. De rapportages zijn dan ook voorlopige karakteriseringen.
Juist bij de implementatie van Europese regelgeving was echter meermalen het momentum voor bijsturing ineens voorbij, en bleek Nederland overgeleverd aan rigide normen en veranderingen. Dat is reden voor extra alertheid.
Nederland wordt voor een grote opgave gesteld bij de waterkwaliteit. De consequenties zijn deels door mist omgeven, wat voor een deel het wantrouwen in bepaalde sectoren tegen de richtlijn verklaart. Openheid, transparantie en een goede communicatie met alle betrokkenen zijn nodig. Op dit moment is het nog te veel een verhaal van en voor bestuurders. Zelfs sommige decentrale overheden – zoals de gemeente Den Helder over de positie van de Waddenzee – geven aan dat het overleg met hen minimaal is. Hoe zit dat precies? In hoeverre zijn stroomgebiedrapportages besproken met belanghebbende gemeentebesturen?
Naast het bereiken van een goede waterkwaliteit moet er ook aandacht zijn voor sociale aspecten, economische consequenties, de toekomst van de landbouw en platteland, et cetera. Het totale plaatje van de maatschappelijke kosten en baten moet helder zijn. De staatssecretaris moet de ruimte benutten die de KRW biedt, zodat ook op regionaal niveau maatwerk kan worden geleverd.
Voor de waterkwaliteit van Nederland is de opstelling van de omringende landen bepalend. De staatssecretaris heeft aangegeven dat de samenhang tussen buitenlandse en binnenlandse rapportages niet optimaal is; op de landsgrenzen veranderen wateren soms van type, zonder duidelijke verklaring. Waarom is die afstemming onvoldoende van de grond gekomen? Wat zijn de garanties dat het in de komende tijd beter gaat? Het buitenland moet worden doordrongen van het niet-afwentelingsprincipe. Klopt het dat de rapportages uitgaan van de aanname dat er bovenstrooms geen verbeteringen optreden? Hoe wil Nederland zijn doelen behalen als het buitenland faalt in zijn aanpak van de problemen?
Waarom heeft de regering gekozen voor het stand still-principe, en in hoeverre betekent het een aanscherping van de richtlijn?
Nederland heeft zeer veel waterlichamen gedefinieerd. In hoeverre geldt hiervoor een harde verplichting? Zijn er mogelijkheden voor een concentratie of samenvoegingen van kleine aders?
Wat is precies het verband tussen het handelen van industrie en landbouw en de effecten daarvan op het oppervlaktewater? Hoe worden die gegevens verder in beeld gebracht? Zij zijn nodig voor kosteneffectieve maatregelen, die nodig zijn om de gestelde doelen te behalen.
De SGP heeft er bezwaar tegen om de Waddenzee als «natuurlijk water» aan te merken, en voelt zich daarin gesteund door de brief van de Raad voor de Waddenzee, waarin staat dat er voldoende ruimte is om te kiezen voor de typering «sterk veranderd water». Bij die keuze kunnen zorgvuldige de financieel-economische consequenties, de werkgelegenheid, de ruimte voor havenactiviteiten en andere bedrijvigheid worden meegewogen. De staatssecretaris zegt dat er in de komende jaren altijd nog een heroverweging kan komen, maar het lijkt de SGP veiliger om de Waddenzee aan te merken als «sterk veranderd water», want een aanscherping is eenvoudiger te realiseren dan een versoepeling. Wat zou de aanduiding «natuurlijk water» toevoegen aan de bescherming van de Waddenzee, in het licht van de specifieke regels en EU-richtlijnen die al gelden ter bescherming van dit gebied? De heer Van der Staaij sluit zich aan bij de vragen over het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg.
De uitdagingen in de KRW hebben een prijskaartje. De berekeningen van de VNG lopen in de vele miljarden. Hoe reageert de staatssecretaris daarop? Wat zou de burger maximaal per jaar extra kwijt mogen zijn aan lasten als gevolg van de KRW?
Hoe vordert de ontwikkeling van het verbrede rioolrecht? Dit recht is onmisbaar voor gemeenten om te kunnen voldoen aan de opgave op watergebied.
De heer Slob (ChristenUnie) wijst op de brief van 18 maart jl. waarin de staatssecretaris schrijft dat Nederland laat is met het opsturen van de rapportages, terwijl de buurlanden dat wel op tijd doen. Is er al iets bekend over de rapportages van de buurlanden, met name Duitland, Frankrijk en België, vooral met het oog op de karakterisering van de Waddenzee? De rapportages zijn tot stand gekomen in bestuurlijke overleggen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten constateert dat lokale overheden weinig invloed hebben gehad. Hoe garandeert de staatssecretaris dat de stem van individuele gemeenten in voldoende mate wordt meegenomen?
De nationale Werkgroep Economische Analyse Financiering is bezig met de MKBA. Het bedrijfsleven is niet in deze werkgroep vertegenwoordigd. Is dat een bewuste keuze?
Met de buurlanden is nog geen overeenstemming bereikt over de karakterisering van de belangrijke stroomgebieden. Dat is wel nodig om te voorkomen dat dat een water in Nederland als «natuurlijk» wordt gekarakteriseerd, en in Duitsland als «sterk veranderd». Verwacht de staatssecretaris nog problemen op dat gebied? De staatssecretaris schrijft in haar brief dat er nog geen eenduidige EU-kaders bestaan voor vorm en vereisten van de rapportages. Is het dan verstandig van Europa om nu al rapportages te eisen?
De staatssecretaris wil zich inzetten voor verdere harmonisatie van aanpak en producten. De vraag is hoe dat concreet gestalte moet krijgen. Er zal een verschuiving moeten plaatsvinden van ambtelijk naar politiek-bestuurlijk niveau. Dat is wel wat laat, nu Brussel rapportages met een behoorlijk politieke reikwijdte van Nederland verwacht. Dreigen de rapportages hierdoor een farce te worden?
In de brief van 3 maart jl. onder punt A, beoordeling «At risk» (TK 2004–2005, 28 808 nr. 24) schrijft de staatssecretaris dat de rapportages een te somber beeld schetsen, omdat de verbeteringen die inmiddels zijn gerealiseerd, bijvoorbeeld de Wet verontreiniging oppervlaktewateren uit 1970, niet prominent naar voren komen. De staatssecretaris wil hiermee toch niet zeggen dat méér wateren het predikaat «natuurlijk» verdienen? Los daarvan is de conclusie opvallend; kennelijk is Nederland al sinds 1970 bezig de waterkwaliteit te verbeteren, maar is het anno 2005 nodig te bezien op welke wijze een genuanceerd inzicht kan worden gegeven in de ontwikkeling en toestand van de chemische en ecologische waterkwaliteit. Dus na 35 jaar is er nog geen zicht op de resultaten van eerdere inspanningen. Hoe verhoudt zich een en ander met de opmerking op blz. 6 van de brief, dat op basis van de beschikbare data een voldoende accuraat beeld kan worden geschetst van de huidige situatie? Is een en ander niet met elkaar in tegenspraak?
Kan de staatssecretaris een onderbouwing geven voor de typering «natuurlijk water» voor de Waddenzee? Waarom heeft zij er niet voor gekozen om de Waddenzee als «sterk veranderend water» te karakteriseren? Later in het proces, als een aantal zaken beter in beeld is gebracht, kan alsnog tot de karakterisering «natuurlijk» worden overgegaan.
In de Leeuwarder Courant van 9 maart jl. staat: «In mei vorig jaar erkende staatssecretaris Schultz van Haegen op een bijeenkomst in Leeuwarden dat de zware status voor de Waddenzee niet realistisch zou zijn». Vervolgens wordt de staatssecretaris in de krant geciteerd: «Dan zouden we zeegras en kwelders promoveren tot zogenaamde biologische waterkwaliteit. Dat zou enorme gevolgen hebben voor de huidige bedijking. Die zou voor een groot deel verplaatst of weggehaald moeten worden en dat is vanuit veiligheidsoverwegingen niet mogelijk.» Klopt dit bericht? Zo ja, wat is er sindsdien veranderd dat de staatssecretaris nu voor een andere insteek kiest ten aanzien van de Waddenzee? De staatssecretaris schrijft in haar brief van 21 maart jl. dat er geen alleingang zal zijn van Nederland, en dat Nederland zich kan aansluiten bij Duitsland of Denemarken als die anders besluiten. De ChristenUnie vindt dat het streven moet zijn dat Nederland er met de buurlanden uitkomt en gelijk optrekt.
Er staat in de brief dat er geen opeenstapeling mag ontstaan van belemmeringen ten gevolge van de toepassing van de KRW en andere regelgeving, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Kan de staatssecretaris dit toelichten?
In de brief van 3 maart jl. wordt een paragraaf gewijd aan de schaal van de oppervlaktewateren. Het kabinet wil voorkomen dat op het niveau van sloten en andere kleine wateren doelstellingen worden geformuleerd. Waar komt in dit verband de term «virtuele waterstromen» vandaan? Draagt deze categorisering bij aan de doelstellingen van de KRW? Hoe kan worden voorkomen dat Nederland op slot gaat?
De heer Slob sluit zich ten slotte aan bij de vragen over het stand still-principe.
De heer Hermans (LPF) sluit zich ook aan bij de vragen over het stand still-principe en de MKBA. Kan de MKBA vóór 1 oktober gereed zijn? De berekening wordt uitgevoerd door de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM en door het CPB. Is het de bedoeling dat het CPB de berekeningsystematiek goedkeurt?
De KRW stelt niet als harde eis dat alle waterlichamen moeten worden benoemd. Toch is dat gebeurd. Is het de bedoeling om over de vier grote stroomgebieden te rapporteren en te komen tot een aanpak op stroomgebiedniveau?
De LPF sluit zich aan bij het pleidooi om de Waddenzee aan te merken als «sterk veranderd», en Noordzeekanaal en Nieuwe Waterweg als «kunstmatig». De normering moet een Europese grondslag hebben. Is het mogelijk om de systematiek die wordt gevolgd in de MKBA naar de Kamer te sturen? Een volledige doorrekening vindt de LPF een stap te ver gaan.
De staatssecretaris geeft in haar brief aan de huidige beoordeling «at risk» te somber te vinden en naar een betere karakterisering te streven. Wordt dit onderdeel van de brief die zij meestuurt bij deze rapportages? De LPF ziet graag een rangorde van problemen in plaats van alles te benoemen als «at risk».
Hij sluit zich aan bij het verzoek van de PvdA-fractie om meer regie. Het is niet goed dat besluiten eenzijdig door de waterschappen worden genomen, gezien de kosten. Bij de guidance-documenten mist hij een sociaal-economische analyse. De LPF stelt als voorwaarde dat ook de kosteneffectiviteit van maatregelen richting 2009 wordt meegenomen. Kan de staatssecretaris dit toezeggen?
Zou het mogelijk zijn om in de begeleidende brief een voorbehoud van de Kamer mee te nemen bij de kosten die een burger kan dragen? Wellicht kan er een percentage aan worden gekoppeld, bijvoorbeeld de inflatie plus 4% per jaar.
De heer Duyvendak (GroenLinks) steunt grosso modo de aanpak, maar vindt wel dat het sneller kan, in plaats van lang af te wegen en uit te stellen. Voor de stroomgebieden is een Europese aanpak van belang, en moet men de kans grijpen om andere landen aan te spreken op hun watervervuiling.
De kwaliteit van de natuur gaat in Nederland sterk achteruit. Elk jaar neemt de biodiversiteit af, voor een groot deel door de slechte kwaliteit van het water. Er zijn ook problemen met de drinkwaterkwaliteit. Bedrijven maken enorme kosten om het water schoon te maken dat door anderen is vervuild, vooral in de landbouw. Bestrijdingsmiddelen, fosfaten en nitraten zijn een groot probleem, net als zware metalen van de procesindustrie. Dus vervuilers in het buitenland maar ook in Nederland moeten worden aangepakt.
De KRW stelt grenzen aan het consumeren en produceren, en kan werken als een stimulans om productie- en consumptieprocessen te veranderen. Maar als de industrie achteroverleunt en doorgaat met gifspuiten, zal de boel op slot moeten. Weliswaar is er de laatste jaren vooruitgang geboekt, maar uit RIVM-rapportages blijkt dat Nederland nog niet op de helft is. Het probleem Nederland zijn de chemische industrie, de landbouw, de huishoudens en de riolering. Een verandering in gedrag ontstaat pas als een grens hard is en niet van elastiek. Dan blijkt dat er veel kan. Strenge milieugrenzen leiden tot nieuwe productie- en consumptiemethoden.
GroenLinks stemt in het met stand still-principe en verzet zich salderen, waardoor het op sommige plaatsen schoner wordt en dan op andere plaatsen vuiler mag worden, en pleit voor ondergrenzen waar men zich aan moet houden.
De tekortkoming van MKBA is dat het verdwijnen van natuur niet in geld is te waarderen. Er zijn veel verborgen kosten. GroenLinks zou daarom geen besluit op een MKBA willen baseren. Kosten-batenanalyses zijn nuttig, maar kunnen niet beslissend zijn. Zeker bij natuur, milieu en gezondheid moet men ook achter de getallen kijken.
Als één gebied het predikaat «natuurlijk water» verdient, is het wel de Waddenzee. Dat kan consequenties hebben voor gemeenten die hun havens willen uitbreiden, maar die grenzen zijn terecht, net als voor de gaswinning. GroenLinks pleit voor heldere beslismomenten in het toekomstige proces, zodat duidelijk wordt waar het kabinet voor kiest en waar de Kamer mee instemt.
Het antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris licht toe dat het rapport huidige situatie beschrijft, conform de uitgangspunten van de ambitienotitie, en op beleidsarme wijze de huidige situatie schetst van de verschillende wateren. Daarbij worden wellicht keuzes gemaakt die betwistbaar zijn. De volgende stap zijn politieke en bestuurlijke keuzes en maatregelen. In december 2005 volgt de eerste nota waarin op hoofdlijnen maatregelen worden genoemd met een kostenplaatje. In 2006 worden die maatregelen verder verfijnd, en in 2007 komt er een definitief document.
Natuurlijk is de KRW een kans om ambities weer te geven, maar zij gaat in Brussel niet verder dan wat strikt noodzakelijk is, door daar een haalbare en realistische resultaatsverplichting op tafel te leggen. Een nationaal beleid en inspanningen om de situatie te verbeteren staan daar los van. In december 2005 kan de commissie de nota van de staatssecretaris leggen naast de reeds bestaande nota's, en zal duidelijk worden of daar verschillen in zitten.
De EU-commissie heeft gezegd dat niemand tot het onredelijke is gehouden. In plaats van een standaard voor alle landen wordt landen gevraagd de huidige situatie te beschrijven, en hoe men zo dicht mogelijk bij de gewenste ecologische positie kan uitkomen. Waar dat niet mogelijk is, moet elk land beschrijven waarom dat niet mogelijk is. De staatssecretaris acht faseren en lagere doelen mogelijk, zij het met een goede motivatie. Zij vindt dat de ambities hoog moeten zijn, want het water is ook voor de economie, het bedrijfsleven en de landbouw van belang.
Haar uitgangspunt is steeds geweest: gelijk optrekken met de omliggende landen, en niet verder gaan dan wat strikt vereist wordt vanuit Brussel. Voor de huidige beschrijving is de Nederlandse norm gehanteerd, want er zijn geen Europese normen. Op basis van die Nederlandse norm is Nederland op veel punten «at risk». De nieuwe normen, te formuleren in het kader van de KRW, worden samen met andere landen opgenomen in een AMvB, in een poging te harmoniseren en af te stemmen binnen de stroomgebieden. De kwalificatie «at risk», kan zij niet veranderen, want er is geen andere norm voor. Voor het maatregelenpakket worden de nieuwe, gelijke normen gehanteerd, waarmee de huidige Nederlandse normen vervallen als resultaatverplichting. Het is aan de Kamer of die de huidige normen ook als inspanningsverplichting wil laten vervallen.
De KRW is een soort kapstok geworden voor de vele richtlijnen die er al waren. Veel elementen waaraan men moet voldoen conform de KRW, zitten eigenlijk al in andere richtlijnen, waaraan Nederland ook moet voldoen. Een voorbeeld is de Nitraatrichtlijn. Daarnaast zijn er richtlijnen die extra taken opleggen, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn. De KRW wordt in samenwerking met de ministeries van VROM en LNV afgestemd op de andere richtlijnen waar Nederland mee te maken heeft.
In de KRW kan eindelijk worden vastgelegd aan welke normen de bovenstroomse buren moeten voldoen. Nederland krijgt daardoor minder problemen op te lossen dan voorheen. Als buurlanden zich niet houden aan de afspraken zal in eerste instantie de Europese Commissie ingrijpen. Natuurlijk zal het kabinet aan de bel trekken als er meer vervuild water binnenkomt dan is afgesproken. Zij kan niet helemaal voorzien wat er gebeurt als een land volledig in gebreke blijft. Soms kunnen landen elkaar helpen, zoals met de zoutlasten uit de mijnen. Nederland heeft daarbij maatregelen genomen, die Duitsland heeft betaald.
Soms is het lastig om te bepalen wie de vervuiler is. In de stroomgebiedvisies en de maatregelenpakketten wordt zo veel mogelijk geprobeerd onduidelijkheden weg te nemen, maar er zullen waarschijnlijk altijd situaties blijven waarbij gekibbeld wordt wie nu precies waarvoor verantwoordelijk is.
De internationale deelgebiedrapportages zullen zo veel mogelijk op elkaar worden afgestemd. Er is al veel werk gemaakt van de afstemming met de buurlanden. In de rapportage Rijndelta is zelfs een deel van Duitsland opgenomen. Er zijn wel verschillen aan de grens, bijvoorbeeld doordat Noordrijn-Westfalen meer natuurlijke wateren aanwijst. Over die verschillen zal nog gesproken moeten worden. Er is veel overleg op directeurenniveau in Brussel, en veel landen worstelen met de richtlijn, die aan de ene kant landen vrijlaat om er een eigen invulling aan te geven, maar waarvan elk land weet dat er straks een raster overheen komt en er een vergelijking zal worden gemaakt. Elk land probeert zo goed mogelijk de eigen specifieke situatie te beschrijven en aan te geven welke ambitie het heeft. Duitsland en België hebben hun rapportages al opgestuurd.
Nederland stuurt voortdurend aan op harmonisatie, maar nationaal zijn er verschillen waar men voor kiest. Net als in Nederland, wordt ook in andere landen politiek bepaald of men de typering «natuurlijk» of «sterk veranderd» hanteert.
Wat het begrip «stand still» betreft, spreekt de KRW van «geen achteruitgang». Dat heeft het kabinet vertaald in «stand still», omdat dat een makkelijk begrip leek, maar inmiddels wordt weer de term «geen achteruitgang» gehanteerd, omdat die term ook een ambitie kan inhouden. Haar inzet is niet een verbod op elke emissie, want bij «geen achteruitgang» gaat het er alleen om dat de kwaliteit niet achteruitgaat. Verantwoorde emissies vanuit duurzame bedrijven hoeven niet te worden verboden. Per bedrijf worden de emissies bekeken. Innovatie en nieuwe technologie kunnen ervoor zorgen dat er sprake is van economische ontwikkeling en van een goede zorg voor de kwaliteit van het water. Dat hoeft niet op de vierkante centimeter. Hoofdzaak blijft dat het water niet zodanig wordt belast dat er geen leven meer mogelijk is. Momenteel is het al zo geregeld dat economische activiteiten kunnen plaatsvinden, mits aan bepaalde eisen wordt voldaan, en dat zal straks ook zo zijn. De Wet verontreiniging oppervlaktewateren is zelfs zo streng, dat men zelfs zonder vergunning geen stukje brood in het water mag gooien voor de eendjes. Dat geeft al enigszins aan hoe streng de huidige wetgeving is voor het water.
Om stroomgebiedniveau worden de emissies bezien. Daarnaast wordt op specifieke plekken getoetst. De KRW heeft dus ook lokale effecten die tot een verbod op een vergunning kunnen leiden. Sommige stoffen die vroeger wel waren toegestaan, zijn nu niet meer toegestaan. Bedrijven moeten daar zelf een oplossing voor vinden.
In de stroomgebiedbeheersplannen is straks te lezen welk beleid er wordt ingezet om geen achteruitgang te krijgen.
Wat het level playing field betreft, is het nooit helemaal zeker hoe elk land omgaat met het beleid. Er kunnen dezelfde regels zijn, maar er is niet altijd dezelfde handhaving. Voorkomen moet worden dat Nederland strenger is dan de andere landen. Voor zover zij nu kan overzien, is Nederland niet strenger. Als dat wel zo mocht zijn, hoort zij dat graag. Het uitgangspunt is een level playing field. Het gaat er juist om dat landen met elkaar dezelfde eisen stellen aan de kwaliteit van het water. Zij wil echter ook niet onder de norm gaan zitten.
De Waddenzee is het grootste en minst door mensenhanden beïnvloede natuurgebied van Nederland. De status «sterk veranderd» zou een verkeerd signaal inhouden over de Waddenzee. Het kabinet heeft altijd de natuurwaarden voor dit gebied benadrukt, blijkens het budget voor de Waddenzee. Duitsland en Denemarken hebben er in hun eerste rapportage voor gekozen om het waddengebied «natuurlijk» te noemen. Het zou nogal vreemd zijn om het gebied bij de grens van Nederland de status «sterk veranderd» te geven. Dat neemt niet weg dat er grote werken zijn verricht ten bate van de veiligheid, met een aanzienlijk en onomkeerbare invloed op het ecosysteem.
Daarom heeft zij in de Leeuwarder Courant gezegd dat het haar te ver gaat om de Waddenzee alleen als «natuurlijk» aan te wijzen. Dat zou betekenen dat dijken moeten worden weggehaald. Er is gekozen voor de status «natuurlijk», met dien verstande dat het niet ten koste mag gaan van de veiligheid, en dat de economische activiteiten niet op een onevenredige manier mogen worden geschaad. Zij wijst erop dat de Waddenzee als beschermd gebied is aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn. Zij is niet van plan om de status te veranderen in «sterk veranderd». Wel stelt zij voor om de havens als «sterk veranderd waterlichaam» aan te wijzen. Duitsland heeft dat ook gedaan voor de havens. De vaargeulen vallen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn. Zij benadrukt dat het vooralsnog om beschrijvingen gaat. Bovendien is het veranderen van de status «natuurlijk» in «sterk veranderd» of «kunstmatig» gemakkelijker te motiveren dan omgekeerd.
Naast het begrip «stand still» staat ook het begrip «natuurlijk» niet in de KRW, waarop de Eerste Kamer heeft gewezen. De definitie van «natuurlijk» is «alles wat niet sterk veranderd of kunstmatig is». Besloten is om alleen de ambitie «natuurlijk» te handhaven als er geen problemen ontstaan op het gebied van veiligheid en economische activiteiten, zoals ook in de brief staat. Nu wordt voorgesteld om het gebied rond de havens aan te wijzen als «sterk veranderd».
Er bestaat geen verplichting voor het aantal waterlichamen. Het aantal waterlichamen wordt begrensd op beheersniveau. Virtuele waterlichamen zijn samenvoegingen van kleinere wateren. Begonnen is met de beschrijving van poldersloten om achter de situatie daarvan te komen, omdat zij uitkomen uit op de grotere wateren. De rapportage zal niet op detailniveau plaatsvinden. De term «virtuele waterlichamen» zal dan ook verdwijnen.
De doelen van de KRW en de Vogel- en Habitatrichtlijn worden alleen waar nodig gekoppeld, net als het maatregelenpakket. Er zal dus alleen strikt noodzakelijk een stapeling van de richtlijnen plaatsvinden. Het ene beschermde gebied zal niet automatisch op het andere beschermde gebied worden gestapeld. In de brief staat: «De waterbeheerders dienen ten behoeve van hun eigen beleid voor deze wateren zelf ecologische doelen te formuleren». Daarmee worden de kleine wateren bedoeld, die niet onder een waterlichaam vallen en waarover niet gerapporteerd hoeft te worden. Maar deze doelen moeten uiteindelijk wel aansluiten bij de doelstellingen voor de wél te rapporteren gebieden. In de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt aangegeven welke stoffen geloosd mogen worden, voor welke een vergunning te krijgen is enzovoort. De normen die waterbeheerders voor de kleine wateren vastleggen, moeten conform de algemene regels zijn. Er kan daarom in Groningen geen andere situatie ontstaan dan in Brabant. Bovendien bestaat er rechtsgelijkheid; er mag geen vergunning worden geweigerd voor iets wat in de rest van Nederland wél mag. Vergunningen voor lozingen worden door de waterschappen verleend, en niet door wethouders.
Op nationaal niveau zitten elke twee maanden VNG, IPO, Rijk en waterschappen bij elkaar, met een strenge regie op de KRW. Daaronder zitten de RBO's die op deelstroomgebied dezelfde discussies voeren. Daar worden die ecologische doelen geformuleerd, waarbij provinciebestuurders ervoor moeten zorgen dat die doelen in de algemene democratie wordt afgestemd. Niet alleen de waterschappen, maar ook de provincies hebben ecologen aan tafel zitten. Er is dus een strenge regie op nationaal niveau, maar met participatie in de regio via de RBO's. Daarin zitten vertegenwoordigers namens de gemeenten, zij het zijn niet altijd individuele gemeenten, ook omdat de stroomgebiedplannen vaak iets abstracter zijn. Bij de uitwerking wordt een vertaling naar lokaal niveau belangrijk. Partijen in de verschillende regio's zullen elk voor een ander invulling kunnen kiezen, want Brussel heeft geen dictaat neergelegd hoe het eruit moet komen te zien. De rol van de individuele gemeenten wordt dus straks veel belangrijker. Er is geld uitgetrokken om de individuele gemeenten te stimuleren, voorlichting te geven en te helpen bij het opstellen van de kaders.
Het werkprogramma 2005 is daags voor deze vergadering – laat – vastgesteld, binnenkort komt al het werkprogramma 2006. Het werkprogramma moet ervoor zorgen dat de verschillende regio's ongeveer hetzelfde tempo aanhouden. Besluiten hoe om te gaan met prioritaire stoffen, waterlichamen et cetera worden op nationaal niveau vastgelegd. Welke individuele gemeenten straks een rol gaan spelen hangt ervan af waar waterberging en/of -activiteiten worden gerealiseerd. Besloten is dat daarvoor een speciaal programma wordt opgezet; dat ambassadeurs worden aangesteld voor de betreffende gemeenten, dat gemeentelijke waterwijzers worden gemaakt, dat er quickscans worden gemaakt voor de gevolgen van de gemeenten enzovoort. Het is het streven iedereen hierbij te betrekken. Het streven is om de bureaucratie zo veel mogelijk te beperken. De stapel stukken bevat voornamelijk deelstroomgebiedvisies.
De interpretatie van de LBOW is niet anders dan die in de ambitienota, want die heeft het LBOW vastgesteld, dus in principe moeten beide met elkaar overeenkomen.
Zij kan zich voorstellen dat organisaties zoals LTO of VNO/NCW zich behoudend opstellen, omdat zij de effecten van de KRW niet kunnen overzien. Op nationaal en op regionaal niveau is er overleg met maatschappelijke groeperingen. Er wordt gekeken hoe dat kan worden geïntensiveerd. Daarnaast is er het Overlegorgaan Waterbeheer en Noordzee-aangelegenheden (OWN), waarin ook veel organisaties zitten die adviseren over de KRW. Vooral in de komende periode waarin de maatregelen worden besproken, zal het interessant worden voor de maatschappelijke organisaties. De staatssecretaris zal de komende periode intensief met hen aan de slag gaan.
Er wordt niet alleen gepraat, op allerlei manieren is men al bezig om een betere waterkwaliteit te realiseren. Alleen is het nog niet mogelijk om bepaalde maatregelen af te dwingen zonder wettelijk instrumentarium.
Er is nog weinig inzicht in de kosten, afhankelijk van de te nemen maatregelen. Na de huidige inventarisatie wordt beschreven welke ambitie in 2015 wel en welke niet wordt gehaald, voor welk gebied meer tijd nodig is, en voor welk gebied een lagere doelstelling. In december 2005 geeft de staatssecretaris inzicht in de maatregelen en de kosten. In 2006 en 2007 zullen die maatregelen steeds verder worden verfijnd. Dan worden ook de politieke keuzes gemaakt van maatregelen aan de bronkant of aan de end of pipe-kant. De Kamer zal bespreken of de kosten neerkomen bij de landbouw, het bedrijfsleven, de burger of de waterschappen, en welke investering het meeste effect heeft. De staatssecretaris gaat ervan uit dat de politiek zal zorgen voor enigszins gelijkmatig verdeelde lasten.
Op 8 april jl. heeft de ministerraad het voorstel voor het verbreed rioolrecht vastgesteld. De gemeenten zullen worden ondersteund in de maatregelen die zij moeten gaan nemen.
Zij is niet van plan de berekeningssystematiek van de MKBA naar de Kamer te sturen, want zij wil zo snel mogelijk de kosten in kaart brengen. Zij neemt aan dat het stempel van het CPB voldoende waarborg is. Wel stelt zij voor om vóór december a.s. een technische briefing aan de Kamer te sturen over de vertaling van de beschrijving naar maatregelen, waarbij een eerste bandbreedte over de kosten is opgenomen. In december zullen de kosten niet precies bekend zijn in dit verder gaande zoekproces. In de MKBA zal de kosteneffectiviteit integraal worden meegenomen. Het ministerie probeert middels een eigen lastencommissie de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden.
De huidige watersystemen zijn in de regio's vastgesteld, maar wel met vertegenwoordigers namens de gemeenten. Concrete maatregelen zullen ook op gemeentelijk niveau worden besproken.
De suggesties voor de aanbiedingsbrief neemt zij over. Zij zal dan ook aangeven dat zij van een fijnmazige beschrijving naar een beschrijving op stroomgebiedniveau overgaat, dat het beginsel «one out, all out» te verregaand is, dat de kosten redelijk moeten zijn, en dat Nederland aandacht vraagt voor de specifieke situatie bij de delta's. Voor het laatste is al een mooie brochure gemaakt.
De Nieuwe Waterweg is als «kunstmatig» aangemerkt in het stuk. Misschien staat het niet goed in het plaatje. Het Noordzeekanaal is aangemerkt als «sterk veranderd», want alleen de verbinding tussen het IJmeer en de Noordzee is kunstmatig. Wat haar betreft kan het Noordzeekanaal ook de kunstmatige status krijgen.
De heer Duyvendak (GroenLinks) vindt het jammer dat de staatssecretaris de havens de status «sterk veranderd» wil geven. De term «stand stilI» is inmiddels vervangen door «geen achteruitgang», maar komt op hetzelfde neer. Hij is huiverig voor de salderingsbenadering.
De heer Hermans (LPF) stelt voor om sommige maatregelen eerder te nemen als dat kostentechnisch iets oplevert, en vraagt de staatssecretaris daarnaar te kijken.
Wat de Waddenzee betreft kiest hij voor het pleidooi van IPO, VNG en Raad voor de Wadden voor de status «sterk veranderd».
De heer Slob (ChristenUnie) vraagt zich af in hoeverre de aanpassing van de status voor de Waddenzee die de staatssecretaris vandaag maakt, waterdicht en Raad van State-proof is. Is het mogelijk dat de Kamer een nadere uitwerking van die aanpassing krijgt? Hij sluit zich wel aan bij de gedachtegang om aan te sluiten bij wat de buurlanden doen.
De heer Geluk (VVD) doet het voorstel om bij de Waddenzee vanuit de kust een laagwaterlijn te trekken plus bijvoorbeeld vijfhonderd tot duizend meter. Hij gaat niet mee met de gedachtegang dat Nederland zich moet aansluiten bij het buitenland. Nederland kan best zijn eigen lijn trekken.
De heer Boelhouwer (PvdA) vindt dat de staatssecretaris meer zou moeten uitstralen dat de KRW kansen biedt. Met de Nederlandse expertise over waterzuivering, zuinig met water produceren en alternatieve, innovatieve productiemethoden zijn er wel degelijk mogelijkheden om beter om te gaan met water, en valt er zelfs internationaal wellicht geld te verdienen.
Hij vindt het principe niet juist om op een bepaalde plek meer vervuiling toe te staan mits het elders schoner wordt. Ter plekke moet het mogelijk worden het stand still-principe te realiseren, eventueel via handel in vervuilingequivalenten. Kan dat?
De heer Van Lith (CDA) vindt dat in de begeleidende brief helder de interpretatie moet staan van wat Nederland bedoelt met het stand still-principe en het niet-afwentelen van vervuiling, namelijk: geen economische stand still, geen achteruitgang op stroomgebiedniveau en maatwerk van geval tot geval. Over het niet-afwentelen moeten bij de monitoring afspraken worden gemaakt in verband met diffuse bronnen.
Wat de Waddenzee betreft, moet Nederland zijn eigen afweging kunnen maken. Als de staatssecretaris nu niet met een duidelijke toezegging komt, zal het CDA van de meerderheid van de Tweede Kamer een duidelijke uitspraak vragen.
Kan de staatssecretaris een overzicht van stoffen sturen en kan zij daarbij aangeven waar de nationale normen moeten worden aangepast? Kan de staatssecretaris verder in haar begeleidende brief opnemen dat Nederland een voorbehoud maakt bij de MKBA en dat Nederland een eigen afweging blijft maken?
De staatssecretaris zegt de heer Van Lith toe dat zij zijn punten in de begeleidingsbrief zal overnemen. Bij de monitoring zullen afspraken worden gemaakt. Zij zal de Kamer een overzicht van de stoffen toezenden. In de brief staat dat er een voorbehoud is bij de rapportages, afhankelijk van de uiteindelijke kostencomponent. Overigens gaat de KRW uit van keuze door een land voor andere maatregelen bij onevenredige kosten. De innovatiediscussie zal zij ook overnemen, want uiteindelijk gaat het erom dat er economische ontwikkeling kan plaatsvinden die niet leidt tot achteruitgang, maar juist tot vooruitgang.
Zij antwoordt de heer Boelhouwer dat het voorwoord in het boekje «Kansen» van de Stichting Natuur en Milieu en de Milieufederatie van haar hand is. Zij wil hiermee uitstralen dat er kansen zijn. Dit boekje zal aan allerlei maatschappelijke organisaties worden gestuurd. Binnenkort heeft zij een gesprek met VNO/LTO, waar zij hoopt te horen wat zij zelf kunnen bijdragen om de doelen te behalen.
Zij wil niet de indruk wekken dat Nederland zich laat leiden door Duitsland. Haar belangrijkste argument is dat de Waddenzee één ecosysteem is. Het zou logisch zijn als Denemarken, Duitland en Nederland op dezelfde manier rapporteren over het waddengebied. De kwelders en de laagwaterlijn horen bij de Waddenzee als één ecologisch systeem. Met het voorstel van de heer Geluk zou een stukje uit het systeem worden geamputeerd. De PKB-Waddenzee zal dit deel ook niet uitsluiten. Zij vraagt de heer Geluk akkoord te gaan met de variant die zij inbrengt, namelijk om voor het gebied rond de havens te onderzoeken of de status «sterk veranderd» mogelijk is.
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Atsma (CDA), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD) Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Bruls (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD), Van Hijum (CDA).
Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Vos (GroenLinks), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (ChristenUnie), Aptroot (VVD), Szabó (VVD), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Van Winsen (CDA), Halsema (GroenLinks), Jager (CDA), Vergeer (SP), Ten Hoopen (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Bakker (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Van Dam (PvdA), Van Beek (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD), Buijs (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28808-37.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.