28 808
Wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) (Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water)

nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2004

In vervolg op mijn brief van 22 november 2004 (VW04-877) doe ik u hierbij mijn inhoudelijke reactie toekomen op het advies van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving (CAW) van 22 november 20041 over de relatie tussen de Europese Kaderrichtlijn Water (200/60/EG) en internationale verdragen.

De in hoofdstuk 6 opgenomen conclusies en aanbevelingen worden door mij onderschreven.

Ten aanzien van de opgenomen conclusie bij deelvraag d in paragraaf 6.1 en de opgenomen aanbevelingen 2 en 5 van paragraaf 6.2 aangaande de toepasselijkheid van internationaal recht of Europees recht betreffende verdragen ter implementatie van de Kaderrichtlijn Water, wil ik de volgende nuance aanbrengen.

De CAW concludeert dat primair het Europese recht (Europese Hof van Justitie) van toepassing is daar waar verdragen worden gesloten ter implementatie van de Kaderrichtlijn Water en waar het gaat om de rechtsbetrekkingen tussen de lidstaten onderling of tussen een lidstaat en de Europese Gemeenschap. Volgens de CAW verdient het aanbeveling (punt 5 in paragraaf 6.2) om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat geschillen waarin het Europees recht aan de orde zou kunnen zijn niet worden voorgelegd aan een internationale rechter of arbitrage college, maar aan de Europese rechter. Dit onderdeel van het CAW advies is echter niet helemaal eenduidig.

Ik wil hierbij de volgende gedragslijn hanteren, mede gelet op de Europese rechtsontwikkelingen met betrekking tot de bevoegdheid van respectievelijk de Europese, dan wel andere rechters.

Een geschil tussen lidstaten bij verdragen die mede de Kaderrichtlijn Water implementeren wordt voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie, indien dit geschil betrekking heeft op interpretatie of toepassing van het Europees recht, zoals een verplichting van de Kaderrichtlijn Water.Niet uitgesloten kan worden dat een geschil tussen lidstaten over de interpretatie of toepassing van een verdrag dat mede een band heeft met de Kaderrichtlijn Water geen betrekking heeft op het naleven van het Europees recht. In een dergelijk geval zou een geschil kunnen worden voorgelegd aan een bevoegde internationale rechter of arbitraal college.

Ditzelfde standpunt vindt u terug in het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State van 8 november 2004, onder punt 2 en in de Toelichtende Nota onder Artikel 8 over geschillenbeslechting bij het Maasverdrag en het Scheldeverdrag, dat u ter stilzwijgende goedkeuring is toegezonden op 16 november 2004 door mijn collega van Buitenlandse Zaken.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven