28 808
Wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) (Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water)

nr. 19
AMENDEMENT VAN HET LID BOELHOUWER

Ontvangen 24 juni 2004

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

I

In onderdeel B komt artikel 5.2b, eerste lid, te luiden als volgt:

1. Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 van de kaderrichtlijn water ten aanzien van:

a. voor oppervlaktewateren:

1°. het voorkomen van achteruitgang van de toestand van alle oppervlaktewaterlichamen,

2°. het streven naar het bereiken van de goede toestand van alle oppervlaktewaterlichamen,

3°. het streven naar het bereiken van een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van alle kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen en

4°. het geleidelijk verminderen van de verontreiniging door prioritaire stoffen en het stopzetten of geleidelijk beëindigen van emissies, lozingen en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen,

b. voor grondwater:

1°. het voorkomen van de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen,

2°. het streven naar een goede toestand van alle grondwaterlichamen en

3°. het geleidelijk verminderen van de grondwaterverontreiniging,

c. voor beschermde gebieden: het voldoen aan alle normen en doelstellingen, wordt bij een maatregel als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aan provinciale staten opgedragen milieukwaliteitseisen, voorzover die niet zijn vastgesteld bij die maatregel, in een provinciale milieuverordening als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, vast te stellen.

II

In onderdeel B vervalt artikel 5.2b, vierde lid.

Toelichting

Bij dit amendement wordt als uitgangspunt genomen: het bereiken van een goede toestand voor al het water in Nederland vanaf het jaar 2015. Dit is immers het einddoel van de Kaderrichtlijn, zoals verwoord in artikel 1 van dezelfde richtlijn.

De voorgestelde herformulering van artikel 5.2b, eerste lid, van de Wet milieubeheer laat duidelijker uitkomen welke milieukwaliteitseisen moeten worden verwerkt in uitvoeringsmaatregelen. De tekst neemt meer elementen van de inhoud van artikel 4 van de Kaderrichtlijn water over dan in de door de regering voorgestelde versie, zonder te vervallen in al te vergaande overschrijving van het genoemde, zeer omvangrijke, artikel 4. Uiteraard zullen in de uitvoeringsmaatregelen de vereiste milieukwaliteitseisen volledig en concreet moeten worden geregeld.

[De voorgestelde tekst verbetert impliciet enkele redactionele onvolkomenheden in meergenoemd artikel 4 die naar voren komen na kennisneming van de Engelse tekstversie van de kaderrichtlijn:

– in onderdeel a, i, moet sprake zijn van oppervlaktewaterlichamen in plaats van oppervlaktelichamen;

– in onderdeel a, ii, moet sprake zijn van oppervlaktewaterlichamen in plaats van oppervlaktewateren;

– in onderdeel a, iv, moet sprake zijn van het stopzetten of geleidelijk beëindigen van emissies, lozingen en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen in plaats van het stopzetten of geleidelijk beëindigen van emissies, lozingen en verliezen van stoffen. Het laatste blijkt ook uit artikel 16, derde en zesde lid.]

Als gevolg van het uitdrukkelijk vermelden van het voorkomen van achteruitgang in de voorgestelde onderdelen a, onder 1°, en b, onder 1°, kan het vierde lid van artikel 5.2b, betreffende de standstillverplichting, vervallen.

Boelhouwer

Naar boven