nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2003
Gisteren heb ik kennis genomen van het besluit van de Tweede Kamer om
de mondelinge behandeling van de Wijziging van de Wet op de waterhuishouding
en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van de Kaderrichtlijn
Water (richtlijn 2000/60/EG) van de agenda van 2 december 2003 af te
voeren. Vandaag ontving ik het verzoek van de Kamer om zo snel mogelijk een
notitie over het ambitie niveau toe te sturen.
Om de hierna volgende redenen wil ik toch graag de Kamer dringend verzoeken
het wetsontwerp op de kortst mogelijke termijn, voor het kerstreces, te agenderen
voor mondelinge behandeling.
Met de inwerkingtreding van de Kaderrichtlijn water op 22 december
2000 is de vraag of de richtlijn in die vorm wenselijk is niet meer aan de
orde. Het is een Europese richtlijn die de lidstaten dwingend een aantal zaken
voorschrijft. Het niet nakomen van de formele verplichtingen brengt het risico
van Hofprocedures en formele ingebrekestelling met zich mee. Het aanpassen
van nationale wetgeving aan de KRW voor 22 december 2003 is één
van de formele verplichtingen. Het is de inzet van het Kabinet om tijdig tot
implementatie over te gaan. Uitgangspunt daarbij is dat de wettelijke implementatie
strikt is: alles regelen wat formeel noodzakelijk is maar niet meer. Het voorliggende
wetsvoorstel voldoet m.i. aan dat uitgangspunt. De water-, milieu- en ruimtelijke
ordeningswetgeving kent in sterke mate een procedureel karakter. Ze biedt
de mogelijkheid om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving,
rekening houdend met de maatschappelijke en economische kosten.
In die traditie heeft ook dit wetsontwerp een procedureel karakter. Er
worden met name aspecten als aanpassing en doorwerking van de KRW-terminologie,
termijnen en bestuurlijke bevoegdheden geregeld. Het ambitieniveau bij de
implementatie van de KRW behoeft niet wettelijk te worden verankerd en wordt
derhalve niet in dit wetsvoorstel meegenomen.
Ik heb kennisgenomen van het feit dat andere lidstaten waarschijnlijk
de KRW niet tijdig wettelijk geïmplementeerd zullen hebben. Dit vormt
voor mij echter geen aanleiding om minder te hechten aan een tijdige implementatie
van de KRW in Nederland. Ik verwijs wat dit betreft naar de brief waarin mijn
ambtgenoot van Buitenlandse Zaken de Kamer onlangs nog met nadruk verzocht
wetgeving ter implementatie van richtlijnen met prioriteit te behandelen (Kamerstukken
II, 2003/2004, 21 109, nr. 117).
Het niet tijdig aanpassen van de benodigde regelgeving zal ongetwijfeld
een kritische houding bij de Commissie op dit dossier tot gevolg hebben. Ik
verwacht dat Nederland te zijner tijd bij een eventuele discussie met de Commissie
over het ambitie niveau van de vastgestelde doelen en maatregelen baat heeft
bij een tijdige juridische implementatie.
Het voorgaande laat onverlet dat ik de zorg van de Kamer ten aanzien van
de potentiële gevolgen van de KRW deel. In de nota naar aanleiding van
het verslag van 9 oktober 2003 heb ik dan ook aangekondigd om op korte
termijn tezamen met de andere overheden en de belanghebbenden een gemeenschappelijk
beeld te verkrijgen over het ambitieniveau dat we met de implementatie van
de Kaderrichtlijn nastreven. Deze notitie zal aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Ik wil enkele aspecten van deze notitie nader toelichten.
• Ten eerste acht ik het noodzakelijk om de discussie te starten
met een goede en evenwichtige verkenning van de opties. Naast de primaire
ambities van de KRW om chemische verontreiniging terug te dringen en ecologische
doelen te realiseren moeten ook de mogelijke fasering tot 2027 en de mogelijkheden
tot het stellen van lagere doelen in beeld worden gebracht. Tevens dienen
alle sectoren die beïnvloed kunnen worden in beeld te worden gebracht.
• Ten tweede acht ik het proces tezamen met andere overheden en belanghebbenden
essentieel om te komen tot een goede richtinggevende notitie. Ook onderken
ik dat de potentiële doorwerking van de KRW naar vele sectoren brede
interdepartementale en interbestuurlijke afstemming vergt. Het recente commentaar
(terecht of niet) met betrekking tot het proces tot nu toe versterkt mijn
overtuiging in deze.
• Ten derde moet de term 'op korte termijn' worden gezien in het
licht van de termijnen van de KRW, die de lidstaten pas in december 2008 verplicht
om een duidelijk beeld te schetsen van de beoogde doelen en maatregelen.
• Tenslotte verwacht ik dat na aanbieding van de notitie ook de Kamer
enige tijd nodig heeft om een oordeel te kunnen vellen over de notitie.
Mijn intentie is om de notitie over het ambitieniveau van de KRW eind
april 2004 aan de Kamer aan te bieden. De gewenste zorgvuldigheid en afstemming
in het proces bergt echter het risico van vertraging in zich. Maar zelfs wanneer
wordt uitgegaan van dit snelst mogelijke traject, bestaat er het risico dat
de behandeling van de notitie niet wordt afgerond voor het zomerreces.
Koppeling van de behandeling van het voorliggende wetsontwerp aan de notitie
over ambities zou derhalve leiden tot een zeer aanzienlijke vertraging.
Gaarne zou ik tijdens de behandeling van het wetsvoorstel met de Kamer
het debat aangaan over mijn hiervoor weergegeven zienswijze. Een dergelijk
debat zou ook de Kamer vooraf de mogelijkheid bieden mede richting te geven
aan inhoud en timing van de notitie over het ambitieniveau.
Mijn inzet bij dit debat zal zijn de afronding van de behandeling gevolgd
door stemming over het wetsvoorstel. Indien de Kamer tijdens het debat niet
overtuigd is van de mogelijkheid en/of wenselijkheid de discussie over
wettelijke implementatie en ambitieniveau te scheiden, kan zij alsnog besluiten
afronding op te schorten.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus