28 807 Vogelpestcrisis (Aviaire influenza)

Nr. 152 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE, MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2012

In het Verslag van een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer van 19 april 2012 betreffende het onderzoek naar het H5N1-(vogelgriep)virus dat – gefinancierd door de Amerikaanse National Institutes of Health – in het Erasmus Medisch Centrum wordt uitgevoerd zegde de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de heer Ormel (CDA) een brief toe, waarin uiteen wordt gezet hoe het kabinet omgaat met biosecurity (Handelingen II 2011/12, nr. 79. item 5, blz. 10–11). Met deze brief informeren wij u, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de biosecurity-coördinatie door en het biosecurity-beleid van de overheid, geïdentificeerde verbeterpunten op het gebied van implementatie van dat beleid en hoe biosecurity verder versterkt kan worden.

1. Biosecurity-coördinatie en biosecurity-beleid binnen de Rijksoverheid

De rollen en verantwoordelijkheden van de overheid op het gebied van biosecurity zijn recent meer onder de aandacht van politiek en media gekomen door het onderzoek naar het H5N1-(vogelgriep)virus dat in het Erasmus MC wordt uitgevoerd. De betrokken departementen hebben deze casus ieder vanuit hun eigen (wettelijke) verantwoordelijkheid, maar goed gecoördineerd, behandeld. Dit heeft er mede toe geleid dat, na zorgvuldige afweging van alle aspecten, de exportvergunning is verleend voor verzending van het manuscript over het H5N1-onderzoek naar de VS ten behoeve van publicatie in Science. Uw Kamer is over deze gecoördineerde aanpak veelvuldig geïnformeerd. Het artikel is inmiddels gepubliceerd.1

Ook voordat de discussie rondom het H5N1-onderzoek speelde, was de overheid zich bewust van het risico van doelbewust misbruik van biologische agentia. Gedetailleerde informatie over deze biologische agentia kan ook misbruikt worden voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van biologische wapens. Het voorkomen van dit misbruik valt onder het begrip biosecurity. Biosecurity moet niet verward worden met het begrip biosafety. Biosafety waarborgt het veilig werken met biologische agentia: hiervoor zijn adequaat beleid, overheidsregelgeving en/of interne voorschriften geformuleerd. Hoewel de veiligheidswaarborgen die vanuit het oogpunt van biosafety zijn opgezet ook voor een (groot) deel de risico’s van biosecurity kunnen afdekken, is bij het formuleren van dit beleid en hieruit volgende maatregelen niet in alle gevallen rekening gehouden met doelbewust misbruik.

Daarom is in 2008 door het toenmalige kabinet besloten dat er een omvattend biosecurity-regime moet komen. Naar aanleiding van dit besluit hebben de betrokken departementen geïnventariseerd welke wet- en regelgeving al op dit gebied bestaat. De bijlage *) bij deze brief bevat een inventarisatie van verschillende registratieverplichtingen die op dit moment al gelden voor instellingen die met hoogrisico pathogenen werken. Deze inventarisatie en de coördinatiegroep biosecurity, die dit proces heeft begeleid, hebben het interdepartementale overzicht en netwerk verbeterd. Dit heeft snelle coördinatie in de H5N1-casus mogelijk gemaakt.

2. Verbeterpunten op het gebied van biosecurity

Uit onderzoeken en ervaringen van de overheid op het gebied van biosecurity sinds het kabinetsbesluit uit 2008, is gebleken dat:

  • Een juist en volledig overzicht van locaties met (potentieel) risicovolle pathogenen momenteel niet beschikbaar is. Ook bestaat op dit moment geen wettelijke plicht om werk met hoogrisico pathogenen (quarantainelijst planten, WM-lijst dieren, zoönosen, humane pathogenen risicoklasse vanaf 3) met regelmaat bij één centrale instantie (maar voor een aantal pathogenen wel bij verschillende instanties) te melden, waardoor een volledig en juist overzicht niet verkregen kan worden.

  • Er naast wettelijke biosafety-eisen, op een enkele uitzondering na, geen wettelijke biosecurity-eisen zijn, hoewel veel instellingen wel een biosecurity-regime hebben.

  • De reikwijdte en doelstelling van de huidige wetgeving het niet in alle gevallen mogelijk maakt om biosecurity-maatregelen daarin te verankeren.

  • Niet alle instellingen die werken met (potentieel) risicovolle pathogenen voldoende op de hoogte zijn van risico’s en dreigingen en de zorgen daaromtrent bij de overheid.

  • Geen beleidslijn of uitgewerkte eisen of voorschriften bestaan voor het omgaan met onderzoek met een dual use karakter in alle fasen (aanvraag, uitvoering, publicatie).

Een aantal van deze verbeterpunten is bevestigd door de H5N1-casus.

3. Verder versterken biosecurity

Op dit moment worden er stappen gezet om maatregelen ter bevordering van biosecurity in (bestaande) wetgeving te verankeren, inclusief manieren waarop deze gehandhaafd kunnen worden. Deze stappen zijn:

  • Het opstellen van een juist en volledig overzicht van locaties met gevaarlijke agentia. Het RIVM heeft reeds opdracht gekregen dit overzicht op te stellen, maar zonder wettelijke meldingsplicht bij een hiervoor aan te wijzen instantie is dit overzicht alleen met vrijwillige medewerking van betreffende instellingen te realiseren.

  • Het onderzoeken van de mogelijkheden tot het opnemen van een security-paragraaf in vigerende en/of nieuwe wet- en regelgeving.

  • Het onderzoeken van wenselijkheid van en mogelijkheden tot het opstellen van wettelijke security-eisen, bijvoorbeeld op het vlak van fysieke beveiliging en van opleiding en training van medewerkers, analoog aan de eisen voor werken met nucleair materiaal.

  • Het onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om hoogrisico-instellingen te verplichten een biorisk professional in te stellen. Deze functie zou in een aantal gevallen kunnen worden vervuld door de reeds bestaande bioveiligheidsfunctionaris (BVF), indien diens takenpakket uitgebreid zou worden met toezicht op biosecurity. Dit zal in overleg met het Nederlandse BVF-platform worden bezien.

  • De KNAW verzoeken de gedragscode Biosecurity tegen het licht te houden met inachtname van de (inter)nationale ontwikkelingen, en om aanbevelingen op te stellen voor een afwegingskader voor de omgang met zogenaamd dual use research of concern en voor de toepassing daarvan in nationaal verband, met aandacht voor de internationale aspecten.

Parallel hieraan wordt het nationale CBRN programma conform planning in 2013 afgerond. Uw Kamer is hier in eerdere communicatie over de H5N1-casus reeds over geïnformeerd.

Internationaal

Nederland maakt zich behalve door bilaterale samenwerking, ook in multinationaal kader sterk voor biosecurity, vooral samen met de andere landen van de Europese Unie. Zo financierde de EU sinds 2008 voor meer dan € 2 miljoen aan activiteiten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Doel van deze activiteiten was enerzijds het beveiligen van gevaarlijke agentia in laboratoria en tijdens transport, en anderzijds het vergroten van het bewustzijn over veiligheids- en beveiligingsrisico’s. Daarnaast geeft Nederland uitvoering aan het EU CBRN Actieplan en steunt Nederland het CBRN Centres of Excellence initiatief van de Europese Unie. De EU zal via dit initiatief vanuit het EU Instrument for Stability de komende jaren in prioritaire gebieden projecten buiten de EU starten die zich onder meer richten op het delen van best practices op het gebied van biosecurity, het verbeteren van de beveiliging van laboratoria en het creëren van een internationaal netwerk van onderwijsinstellingen om het bewustzijn over mogelijke dual use-toepassingen en het risico op misbruik in biotechnologie te vergroten

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. H. Bleker

*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer


X Noot
1

Sander Herfst et al., Airborne Transmission of Influenza A/H5N1 Virus Between Ferrets, Science 22 June 2012: Vol. 336 no. 6 088 pp. 1534–1541

Naar boven