28 799
Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de wijziging van bepalingen voor de financiële verslaggeving door verzekeringsmaatschappijen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 december 2005

ALGEMEEN

Inleiding

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties die in het verslag aan het woord zijn. De leden van deze fracties onderschrijven het belang van inzichtelijkheid en transparantie in de financiële verslaggeving van verzekeraars, maar spreken allen hun twijfels of zorgen uit over het voorgenomen tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel, te weten het boekjaar beginnend op of na 1 januari 2003 dan wel 1 januari 2004. Het belangrijkste bezwaar ten aanzien van het (inmiddels verstreken) tijdstip van inwerkingtreding is het feit dat het wetsvoorstel hiermee vooruit zou lopen op de invoering in het boekjaar beginnend op of na 1 januari 2005 van de internationale jaarrekeningstandaarden (hierna te noemen: de IAS/IFRS), waarvan de inhoud op dat moment nog allerminst duidelijk was. De leden van de CDA-fractie achten het vanuit het oogpunt van administratieve lasten niet reëel om verzekeraars met wetgeving te confronteren die over minder dan twee jaar alweer aangepast of aangescherpt moet worden. De leden van de VVD-fractie wijzen eveneens op een onnodige verhoging van de administratieve lasten, die de concurrentiepositie van Nederlandse verzekeraars ten opzichte van buitenlandse concurrenten verzwakt. De leden van de PvdA- en D66-fracties verwijzen naar de negatieve adviezen van de Raad van State en andere instanties, die in de eerste plaats gestoeld zijn op dezelfde bezwaren als die van de CDA- en VVD-fracties.

De geuite twijfels en zorgen van de CDA-, PvdA-, VVD- en D66-fracties hebben ons aanleiding gegeven het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel te heroverwegen. Het is ons verstandig voorgekomen de verdere behandeling van het wetsvoorstel niet op te pakken voordat er duidelijkheid zou bestaan over het moment van invoering van de IAS/IFRS voor beursgenoteerde ondernemingen en over de inhoud van de met name voor verzekeraars belangrijke en veelbediscussieerde IAS 32 en 39 inzake financiële instrumenten en IFRS 4 inzake de eerste fase verzekeringscontracten. Wij hebben dit toegelicht in de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 23 maart 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 21 109, nr. 127, p. 4) alsmede in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot uitvoering van de IAS-verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn (hierna te noemen: Wet IAS) (Kamerstukken II 2003/04, 29 737, nr. 3, p. 10–11).

Inmiddels bestaat er duidelijkheid over de inhoud van de IAS/IFRS en is IAS/IFRS ingevoerd voor beursgenoteerde ondernemingen. In de voor gebruik in de Europese Unie goedgekeurde versie van IAS 39 is de optie opgenomen om ruimere boekhoudkundige hedging strategieën toe te passen dan in IAS 39 zelf. Dit is gedaan bij Verordening (EG) Nr. 2086/2004 van de Commissie van 19 november 2004 (PbEG L 363) en Verordening (EG) Nr. 1864/2005 van de Commissie van 15 november 2005, volgens de comitologieprocedure zoals voorgeschreven door Verordening (EG) Nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243) (de IAS-verordening). IAS 32 is goedgekeurd bij Verordening (EG) Nr. 2237/2004 van de Commissie van 29 december 2004 (PbEG L 393). IFRS 4 is, tezamen met IFRS 3 en 5 en IAS 36 en 38, bij Verordening (EG) Nr. 2236/2004 van de Commissie van 29 december 2004 goedgekeurd (PbEG L 392). Onlangs is bij Verordening (EG) Nr. 211/2005 van de Commissie van 4 februari 2005 ook goedkeuring verleend aan IFRS 2 (PbEG L 41). De overige IAS/IFRS zijn in een eerder stadium reeds goedgekeurd (Verordening (EG) Nr. 1725/2003 van de Commissie van 29 september 2003 (PbEG L 261) en Verordening (EG) Nr. 707/2004 van de Commissie van 6 april 2004 (PbEG L 111). Een aantal van deze IAS/IFRS is bij Verordening (EG) Nr. 2238/2004 van de Commissie van 29 december 2004 alweer gemoderniseerd (PbEG L 394).

Het vorenstaande betekent dat er geen belemmeringen meer bestaan voor de door de IAS-verordening voorgeschreven verplichting voor beursgenoteerde ondernemingen om hun geconsolideerde jaarrekening vanaf het boekjaar beginnende op of na 1 januari 2005 op te maken volgens de IAS/IFRS. De IAS-verordening biedt lidstaten daarnaast de opties om de toepassing van de IAS/IFRS vanaf het boekjaar beginnende op of na 1 januari 2005 eveneens te verplichten dan wel toe te staan in de enkelvoudige jaarrekening van beursgenoteerde ondernemingen, of in de enkelvoudige of geconsolideerde jaarrekening van niet-beursgenoteerde ondernemingen. De Wet IAS, die onder meer uitvoering geeft aan deze opties in de IAS-verordening, staat beursgenoteerde ondernemingen toe om ook hun enkelvoudige jaarrekening volgens de IAS/IFRS op te stellen. Niet-beursgenoteerde ondernemingen mogen de IAS/IFRS toepassen in hun geconsolideerde en/of enkelvoudige jaarrekening, met dien verstande dat ondernemingen met een geconsolideerde jaarrekening die zij niet volgens de IAS/IFRS opstellen, niet enkel hun enkelvoudige jaarrekening volgens de IAS/IFRS mogen opstellen.

Het kabinet heeft zich, vanwege de transparantie en vergelijkbaarheid van de verslaggeving, in het verleden voorstander getoond van een verplichte toepassing van de IAS/IFRS voor alle onder prudentieel toezicht staande financiële instellingen in Nederland. Met het oog op de beperking van administratieve lasten en de internationale concurrentiepositie van Nederlandse financiële instellingen is het wenselijk om een verplichte toepassing alleen in te voeren indien dat in EU-verband geschiedt. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wet IAS is toegelicht, wordt om die reden eerst de uitkomst van het Europese Solvency II-traject afgewacht (Kamerstukken II 2003/04, 29 737, nr. 3, p. 10–11). Onderdeel van het Solvency II-traject, dat in EU-verband beziet in hoeverre de Europese regels van solvabiliteitstoezicht voor verzekeraars aanpassing behoeven, is de aansluiting op de IAS/IFRS van de solvabiliteitseisen, die in beginsel voor zowel beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde verzekeraars gelden.

Het niet verplicht invoeren van de IAS/IFRS vermindert de algemene onderlinge vergelijkbaarheid van de financiële positie van verzekeraars voor zowel de gebruikers van de jaarrekening als voor de prudentieel toezichthouder (de Nederlandsche Bank). De financiële gegevens in de jaarrekening zullen vanaf boekjaar 2005 namelijk voor sommige verzekeraars gebaseerd zijn op de IAS/IFRS en voor andere op titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: titel 9). In een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 23 maart 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 21 109, nr. 127), waarin voor het eerst is opgenomen dat het kabinet afziet van het verplichtstellen van de IAS/IFRS voor alle financiële instellingen, is daarom aangegeven dat onderhavig wetsvoorstel zal worden opgepakt ten behoeve van de vergelijkbaarheid tussen verzekeraars die de IAS/IFRS toepassen (hierna te noemen: IAS/IFRS-verzekeraars) en verzekeraars die dat niet doen (hierna te noemen: BW-verzekeraars). Het wetsvoorstel voert uitdrukkelijk niet alsnog de IAS/IFRS in voor BW-verzekeraars. Het realiseert in plaats daarvan de volgende doelen:

(i) het verbeteren van de inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid van de jaarrekening van BW-verzekeraars;

(ii) het realiseren van vergelijkbaarheid tussen IAS/IFRS-verzekeraars en BW-verzekeraars ten behoeve van de gebruikers van de jaarrekening; onderhavig wetsvoorstel zorgt er voor dat afdeling 15 van titel 9, binnen de grenzen die de Europese jaarrekeningregels stellen, meer in lijn wordt gebracht met de IAS/IFRS;

(iii) het mogelijk maken van de modernisering van de (openbare en niet-openbare) rapportagestaten die verzekeraars ten behoeve van het prudentieel toezicht aan de Nederlandsche Bank moeten verstrekken in de richting van IAS/IFRS grondslagen.

Deze laatste doelstelling biedt voordelen voor zowel verzekeraars als voor de prudentiële toezichthouder. Dankzij onderhavig wetsvoorstel is het mogelijk om de rapportagestaten ten behoeve van het toezicht aan te passen aan de IAS/IFRS zonder dat de vergelijkbaarheid tussen IAS/IFRS-verzekeraars en BW-verzekeraars verloren gaat. Dit levert voor verzekeraars een administratieve lastenbesparing op. Voor de Nederlandsche Bank biedt de modernisering van de rapportagestaten een vergroting van de inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid van financiële cijfers van verzekeraars hetgeen het toezicht ten goede komt. Uitgangspunt is immers het beginsel van éénsporige verslaggeving. Eénsporige verslaggeving stelt een verzekeraar in staat op basis van één set waarderingsregels (titel 9 of de IAS/IFRS) zowel de gebruikers van de jaarrekening als de toezichthouder van informatie te voorzien. Dit is ook van belang voor het bereiken van marktdiscipline. Marktpartijen krijgen dankzij onderhavig wetsvoorstel een beter inzicht in de financiële positie van BW-verzekeraars en zullen dankzij de voorgenomen modernisering van de rapportagestaten over dezelfde financiële cijfers als de toezichthouder beschikken. Marktdiscipline geeft de verzekeraar een extra prikkel om financieel solide te blijven. Wanneer de financiële cijfers van verzekeraars voor toezichtsdoeleinden en voor publieke doeleinden overeenkomen, hetgeen het effect is van éénsporige verslaggeving, kunnen toezicht en marktdiscipline elkaar versterken.

In de Wet op het financieel toezicht (Wft) zal het beginsel van éénsporige verslaggeving verder worden uitgewerkt. De rapportagestaten zullen worden gemoderniseerd, rekening houdend met de gewijzigde bepalingen van titel 9 en de IAS/IFRS. Beoogd wordt hierbij dat verzekeraars die niet tot een groep behoren en daarom op grond van zowel titel 9 als het prudentieel toezicht een jaarrekening moeten opstellen, kunnen volstaan met één document.

Omdat het wetsvoorstel niet langer vooruit loopt op de invoering van de IAS/IFRS is het belangrijkste bezwaar, namelijk een dubbele stelselwijziging en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten, ondervangen. Het vorenstaande leidt immers tot de situatie dat de bepalingen van afdeling 15 van titel 9 waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, nog slechts van toepassing zijn op BW-verzekeraars. IAS/IFRS-verzekeraars worden niet geraakt. Van een dubbele stelselwijziging is daarom geen sprake.

Het wetsvoorstel is getoetst op consistentie met de sinds de indiening van dit wetsvoorstel goedgekeurde en toegepaste IAS/IFRS en op aansluiting met de Wet IAS. De Wet IAS geeft meer mogelijkheden in titel 9 om goed aan te sluiten op de IAS/IFRS. Hieruit resulteren lichte aanpassingen in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Ook is de reikwijdte kleiner geworden. De bedoeling is dat het wetsvoorstel alleen betrekking heeft op de BW-verzekeraars. Hiertoe wordt voorgesteld om enkele lichte aanpassingen in het oorspronkelijke wetsvoorstel door te voeren. Daardoor kan worden bewerkstelligd dat IAS/IFRS-verzekeraars niet geconfronteerd worden met een dubbele stelselwijziging omdat ook IAS/IFRS-verzekeraars nu nog deels afhankelijk zijn van de waarderingsgrondslagen in titel 9.

De kernbepalingen in het wetsvoorstel en daarmee ook het doel van het wetsvoorstel, het realiseren van vergelijkbaarheid van en inzichtelijkheid in de financiële positie van BW-verzekeraars, worden niet geraakt door deze aanpassingen. De aanpassingen zijn opgenomen in de nota van wijziging waarvan deze nota naar aanleiding van het verslag vergezeld gaat.

Ten eerste zijn de artikelen in het wetsvoorstel die betrekking hebben op de waardering van technische voorzieningen in afdeling 15 van titel 9 geschrapt. Het gaat om de onderdelen van het wetsvoorstel die wijziging van de artikelen 2:434, 435, leden 3, 4 en 6, 435a lid 1 en 444a BW behelzen. De reden hiervoor is dat de waardering van technische voorzieningen op het gebied van rentestandkortingen, acquisitiekosten en niet-verdiende premies door de IASB in de tweede fase verzekeringscontracten, de toekomstige opvolger van de tussenstandaard IFRS 4, zal worden geregeld. Zolang de inhoud daarvan nog niet vaststaat, zal daarop niet worden vooruitgelopen. De huidige IFRS 4 schrijft voor dat verzekeringscontracten volgens de nationale regels – in Nederland volgens titel 9 – gewaardeerd moeten worden. Zouden de genoemde artikelen in het wetsvoorstel worden gehandhaafd, dan zouden IAS/IFRS-verzekeraars tweemaal met een wijziging van de waarderingsregels geconfronteerd kunnen worden.

Opgemerkt zij dat IFRS 4 wel een aantal beperkingen bevat op de regel dat de nationale regels blijven gelden. Krachtens IFRS 4 mogen er geen catastrofevoorzieningen of andere egalisatievoorzieningen meer worden gevormd. In het wetsvoorstel is voorgesteld om catastrofevoorzieningen voor schadeverzekeraars (artikelen 2:435 lid 1 en 435a lid 1, onderdeel a, BW) niet te verbieden, maar in plaats daarvan meer inzicht te vragen in de catastrofevoorziening. Dit is ondermeer gebeurd door de eis te stellen deze als aparte post in de jaarrekening op te nemen. Door het opnemen als aparte post en de eis om inzicht te geven in het effect van deze voorziening op de winst- en verliesrekening wordt de vergelijkbaarheid met IAS/IFRS-verzekeraars behouden. Daarnaast is in IFRS 4 opgenomen dat rekening gehouden moet worden met latente verplichtingen voor levensverzekeraars die zich voor kunnen doen in het kader van de winstdeling en andere rentegaranties. Door in het wetsvoorstel de op dit punt voorgestelde artikelen (artikelen 2:435 lid 2 en 435a lid 1, onderdeel d, en lid 3, BW) te handhaven, ontstaat de verplichting om de latente winstdelingsverplichtingen op te nemen in een technische voorziening. Hiermee wordt eveneens bereikt dat de voorzieningen van BW-levensverzekeraars en IAS/IFRS-levensverzekeraars meer vergelijkbaar worden.

De in het wetsvoorstel opgenomen toelichtingvereisten die betrekking hebben op de technische voorzieningen (de artikelen 2:435a en 439 lid 6 BW) worden gehandhaafd. Op deze manier wordt bereikt dat de vergelijkbaarheid tussen verzekeraars verbeterd wordt, ondanks het feit dat de voorstellen tot harmonisering van de waardering van de voorzieningen in dit wetsvoorstel worden geschrapt, voor zover ze vooruit lopen op de opvolger van IFRS 4.

Ten tweede worden enkele aanpassingen in het wetsvoorstel voorgesteld die voortvloeien uit de inhoud van de Wet IAS. Artikel 2:438 BW is reeds door de Wet IAS aangepast met het doel de structurele indirecte rendementsmethode te verbieden, welk verbod rechtstreeks voortvloeit uit het door de IAS 39-richtlijn ingevoerde artikel 42quater van de vierde richtlijn. Onderhavig wetsvoorstel is dientengevolge aangepast. Voorts kan de waardering van obligaties tegen de amortisatiewaarde (artikel 2:443 BW) als gevolg van de volledige duidelijkheid over IAS 39 nu nauwer aansluiten op de methode van IAS 39. Thans biedt onderhavig wetsvoorstel nog twee methoden voor de waardering tegen de amortisatiewaarde. Een nieuw element uit IAS 39 is dat afgeleide financiële instrumenten, oftewel derivaten, gewaardeerd kunnen worden op de balans. Deze waarderingsmethodiek is als gevolg van de Wet IAS ook opgenomen in titel 9. Om goed inzicht te krijgen in de vraag in hoeverre verzekeraars gebruik maken van afgeleide financiële instrumenten, zoals kredietderivaten wordt deze nieuwe waarderingstechniek verplicht gesteld. Aanpassing van artikel 2:442 lid 5 BW verplicht verzekeraars om afgeleide financiële instrumenten die niet gebruikt worden voor een hedging strategie en waarmee derhalve risico wordt gelopen op de balans te waarderen. Voor zover verzekeraars geen gebruik maken van afgeleide financiële instrumenten of slechts afgeleide financiële instrumenten gebruiken voor een effectieve hedge om juist risico’s te mitigeren, worden zij niet geraakt door deze bepaling.

Voorgesteld wordt om de artikelen van onderhavig wetsvoorstel van toepassing te laten zijn op de jaarrekeningen over de boekjaren die aanvangen op of na 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de wet in werking is getreden. Het tijdstip van inwerkingtreding wordt bij koninklijk besluit bepaald. Er is naar aanleiding van de bezwaren van de CDA-, PvdA-, VVD- en D66-fracties bewust voor gekozen geen artikelen met terugwerkende kracht in werking te laten treden.

Doel en belang van het voorstel

De leden van de CDA-fractie gaan in op de noodzakelijkheid van nationale wetgeving in het licht van de IAS. In dit kader vragen zij over welke IAS op Europees niveau overeenstemming zal worden gevonden en of het, in de aanloop naar een Europese verplichting van de IAS, waarschijnlijk wordt geacht dat de IAS nader zullen worden aangepast.

Na de goedkeuring door de Commissie van IAS 32 en 39 en IFRS 4 in november en december 2004 en de goedkeuring in het Accounting Regulatory Committee van de «fair value» optie in IAS 39 op 8 juli 2005 is over alle door de IASB ten behoeve van de invoering in de Europese Unie vastgestelde IAS/IFRS op Europees niveau overeenstemming bereikt. De ruimte die de goedgekeurde IAS 39 biedt voor hedging, komt overeen met de ruimte die artikel 2:384 lid 8 BW biedt. IFRS 3 en 5 zijn net als IAS 32 en IFRS 4 in december 2004 goedgekeurd. De overige IAS/IFRS zijn reeds eerder door de Europese Commissie goedgekeurd (in september 2003, afgezien van IFRS 1, die in april 2004 is goedgekeurd).

In antwoord op de vraag van deze leden hoeveel verzekeraars gebruik maken van de structurele indirecte rendementsmethode, zij vermeld dat deze methode volgens gegevens van De Nederlandsche Bank door naar schatting 65 verzekeraars werd gebruikt.

Tevens vragen deze leden of de voorgenomen invoeringsdatum van het verbod op de structurele indirecte rendementsmethode (1 januari 2003) betekent dat bestaande jaarcijfers moeten worden aangepast. Bestaan er nog andere uitvoeringsproblemen met de genoemde invoeringsdatum, zo willen zij weten.

Zoals in de inleiding is toegelicht, is de invoeringsdatum van 1 januari 2003 heroverwogen en niet langer van toepassing. Voorgesteld wordt om de artikelen van onderhavig wetsvoorstel van toepassing te laten zijn op de jaarrekeningen voor de boekjaren die aanvangen op of na 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de wet in werking is getreden. Het probleem van de aanpassing van jaarcijfers met terugwerkende kracht, waaraan de leden van de CDA-fractie refereren, zal zich dan ook niet voordoen. Ook zijn geen andere uitvoeringsproblemen te verwachten met de nieuwe invoeringsdatum. Overigens is de structurele indirecte rendementsmethode reeds door de Wet IAS verboden. Het onderhavige wetsvoorstel is dientengevolge aangepast.

De leden van de CDA-fractie informeren naar de winst van invoering van het wetsvoorstel per 1 januari 2003 (verbod op de structurele indirecte rendementsmethode) en 1 januari 2004, terwijl de tussenstandaard vanaf 2005 kan worden toegepast. Leidt het vooruitlopen op de tussenstandaard niet tot verwarring, onduidelijkheid en dubbele lasten?

Door het heroverwegen van de invoeringsdatum wordt niet langer vooruitgelopen op de tussenstandaard (inmiddels IFRS 4 gedoopt) en worden verwarring, onduidelijkheid en dubbele lasten voorkomen. Voorts worden de bepalingen in het wetsvoorstel geschrapt die betrekking hebben op de waardering van technische voorzieningen waarbij vooruitgelopen wordt op de toekomstige opvolger van IFRS 4 (tweede fase verzekeringscontracten).

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het wetsvoorstel pas in 2003 is ingediend, terwijl de Tweede Kamer voor het laatst is geïnformeerd in 2001.

Sinds het wetvoorstel voor advies aan de Raad van State is gezonden, heeft zich een aantal belangrijke internationale ontwikkelingen voorgedaan. In de eerste plaats is de IAS-verordening aangenomen, die alle beursgenoteerde ondernemingen (waaronder verzekeraars en banken) met zetel in de Europese Unie verplichten vanaf boekjaar 2005 de IAS/IFRS toe te passen. Voorts heeft het advies van de Raad van State ons aanleiding gegeven de actualiteit van elk van de onderdelen van het oorspronkelijke voorstel, afgezet tegen de internationale ontwikkelingen in IAS/IFRS-verband en binnen de Europese Unie, nauwgezet te toetsen. Hierbij is ook gewacht op de wijzigingen in IAS 32 en 39 en de nadere concretisering van de tussenstandaard voor verzekeringscontracten (inmiddels IFRS 4 gedoopt).

Deze leden vragen verder of het wetsvoorstel een antwoord biedt op situaties zoals die zich hebben voorgedaan bij Vie d’Or. Zij vragen dit omdat deze zaak zich reeds aan het begin van de jaren ’90 afspeelde, de verzekeringsbranche zelf al veranderingen heeft doorgevoerd, het toezicht is verbeterd en de deconfiture van Vie d’Or vooral was terug te voeren op wanbeheer en niet op verslaggeving.

Het faillissement van de verzekeraar Vie d’Or vormt de directe aanleiding voor dit wetsvoorstel. Een van de oorzaken van het faillissement was het feit dat uit de financiële verantwoording van Vie d’Or niet bleek dat Vie d’Or niet aan zijn polisverplichtingen kon voldoen. Het wetsvoorstel voorziet in een bepaalde mate van standaardisatie van waarderingsgrondslagen en toelichtingsvereisten die bijdraagt aan een betere vergelijkbaarheid en inzichtelijkheid van de van financiële cijfers van verzekeraars. In die zin beoogt het wetsvoorstel een antwoord te bieden op situaties die zich bij Vie d’Or hebben voorgedaan. De financiële cijfers van verzekeraars die per 2005 verplicht (omdat ze beursgenoteerd zijn) of vrijwillig zijn overgegaan op de IAS/IFRS worden overigens op grond van de toepassing van de IAS/IFRS beter vergelijkbaar en inzichtelijker en worden derhalve niet meer geraakt door het wetsvoorstel. Zoals eerder aangegeven zullen in het kader van de Wft de rapportagestaten worden gemoderniseerd in aansluiting op het wetsvoorstel, hetgeen eveneens het bedrijfseconomisch toezicht ten goede zal komen. Overigens werd het faillissement niet alleen door een gebrekkige jaarverslaggeving veroorzaakt. Naar aanleiding van het faillissement zijn ook op andere terreinen initiatieven ontwikkeld. Zo heeft, zoals de leden van de PvdA-fractie terecht opmerken, de verzekeringsbranche zelf veranderingen doorgevoerd en is het toezicht op onderdelen aangescherpt (te noemen is de Wijziging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en in verband daarmee enkele andere wetten, teneinde de effectiviteit van het bedrijfseconomisch toezicht te vergroten, Stb. 1999, 470).

De leden van de D66-fractie vragen of het wetsvoorstel nog wel moet worden ingevoerd, gezien het feit dat de IAS in 2005 worden ingevoerd. Heeft het nut om de verzekeraars voor één jaar aan de nieuwe regelgeving te onderwerpen, zo vragen deze leden. Hoe verhoudt het feit dat verzekeraars tweemaal een stelselwijziging moeten doorvoeren zich tot het kabinetsvoornemen om de administratieve lastendruk te verlagen?

Het wetsvoorstel heeft inmiddels zeker nut, aangezien de IAS/IFRS niet voor alle verzekeraars verplicht zijn. Verzekeraars die niet voor de IAS/IFRS kiezen, blijven gebonden aan titel 9, zodat zij niet voor slechts één jaar aan de nieuwe regelgeving zullen zijn onderworpen. Verzekeraars die de IAS/IFRS verplicht of vrijwillig toepassen, worden door de voorgestelde wijzigingen in de waarderingsregels in onderhavig wetsvoorstel niet geraakt. Van een dubbele stelselwijziging is dan ook niet langer sprake.

Internationale ontwikkelingen

De leden van de PvdA-fractie vragen of het waar is dat verzekeraars driemaal in korte tijd worden geconfronteerd met nieuwe regels.

Zoals hierboven is toegelicht in antwoord op een vraag van de D66-fractie, is niet langer sprake van een meervoudige stelselwijziging.

Deze leden vragen voorts of de regering kan uitsluiten dat de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven nadelig wordt beïnvloed door het feit dat het wetsvoorstel verder gaat dan de EU-richtlijnen inzake de IAS.

Internationaal opererende verzekeraars zijn veelal ter beurze genoteerd en dienen om die reden aan de IAS/IFRS te voldoen. Dit wetsvoorstel beoogt aansluiting te bewerkstelligen tussen de verslaggeving van niet-beursgenoteerde verzekeraars en beursgenoteerde verzekeraars, zonder de (meestal relatief kleine) niet-beursgenoteerde verzekeraars te belasten met een verplichting om te voldoen aan de gedetailleerde IAS/IFRS.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre dit wetsvoorstel in lijn is met de IAS. Zij willen weten of ervan uitgegaan kan worden dat de IAS in 2005 worden ingevoerd en of bekend is hoe de specifieke verzekeringsaspecten daarin opgenomen worden. Zij vragen hierbij in te gaan op de recente ontwikkelingen in Ecofinverband.

Beursgenoteerde verzekeraars zijn inmiddels overgestapt op de IAS/IFRS. Niet-beursgenoteerde verzekeraars kunnen op vrijwillige basis overstappen op de IAS/IFRS. Het wetsvoorstel beoogt titel 9 in lijn met de IAS/IFRS te brengen, voor zover dit wordt toegestaan door de Europese jaarrekeningregels. Dit betekent niet dat titel 9 en de IAS/IFRS identiek zullen zijn. De vereiste toelichtingen in de IAS/IFRS blijven op de meeste onderdelen verstrekkender dan die in titel 9. In enkele gevallen zijn de vereiste toelichtingen in onderhavig wetsvoorstel kwantitatief, terwijl binnen de IAS/IFRS alleen kwalitatieve informatie wordt gevraagd. Dit heeft te maken met de keuze in Nederland voor éénsporige verslaggeving waardoor toezichtsinformatie, zoals solvabiliteitseisen en de toereikendheidstoets, voor het brede publiek ook kwantitatief beschikbaar is. De IAS/IFRS kennen deze mogelijkheid niet, omdat zij internationale verslaggevingsstandaarden zijn en niet in elk land dezelfde kwantitatieve toezichtsinformatie beschikbaar is. Voorts wordt niet in elk land gekozen voor éénsporige verslaggeving. De doelstelling van het openbaar maken van deze informatie is overigens in dit wetsvoorstel en de IAS/IFRS gelijk. Zoals hierboven is uiteengezet, zijn de IAS/IFRS met ingang van boekjaar 2005 ingevoerd. Daarbij is ingegaan op het feit dat standaard met betrekking tot de technische voorzieningen (de eerste fase verzekeringscontracten IFRS 4) slechts een tussenstandaard is. De IASB is bezig met de ontwikkeling van de opvolger van IFRS 4, de zogenoemde tweede fase verzekeringscontracten en verwacht in 2009 meer duidelijkheid te bieden.

Ingewonnen adviezen

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van de kritiek van het Verbond van Verzekeraars (hierna: het Verbond) of er in de praktische uitwerking van het wetsvoorstel grote verschillen zijn met de IAS en welke toegevoegde waarde de invoering van het wetsvoorstel heeft ten opzichte van de Europese adaptatie van de IAS, afgezien van de ingangstermijn.

Niet-beursgenoteerde verzekeraars kunnen ervoor kiezen niet de IAS/IFRS, maar titel 9 toe te passen. Ten aanzien van dergelijke verzekeraars heeft het wetsvoorstel toegevoegde waarde omdat het de financiële positie van IAS/IFRS-verzekeraars en BW-verzekeraars vergelijkbaar maakt. De nota van wijziging, waarvan deze nota naar aanleiding van het verslag vergezeld gaat, schrapt de onderdelen van het wetsvoorstel die vooruitlopen op de tweede fase verzekeringscontracten en die ook de IAS/IFRS-verzekeraars zouden raken. De overige onderdelen van het wetsvoorstel sluiten aan op de IAS/IFRS, maar zijn op de meeste onderdelen minder vergaand dan hetgeen is geregeld in de IAS/IFRS. Wij zijn daarom van mening dat er in de praktische uitwerking van het wetsvoorstel geen grote verschillen zullen ontstaan tussen IAS/IFRS-verzekeraars en BW-verzekeraars, behoudens het verschil in de waardering van goodwill. Er wordt overigens niet naar gestreefd alle verschillen weg te nemen, omdat de IAS/IFRS niet op alle onderdelen zijn toegesneden op relatief kleine verzekeraars. Voorts zijn de IAS/IFRS meer gedetailleerd dan titel 9.

De nota van wijziging en deze nota naar aanleiding van het verslag zijn afgestemd met de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. De nota’s zijn eveneens informeel voorgelegd aan het Verbond, de Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna: de RJ) en de Federatie van Onderlinge Verzekeraars (hierna: de FOV). Na de verwerking van enkele inhoudelijke suggesties en opmerkingen hebben het Verbond en de RJ geen bezwaren meer tegen het wetsvoorstel. Ook de FOV heeft geen fundamentele bezwaren opgebracht.

De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de bezwaren van de RJ en het Verbond tegen het met terugwerkende kracht invoeren van nieuwe wettelijke bepalingen.

De bezwaren van de RJ en het Verbond hebben ons aanleiding gegeven om het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel te heroverwegen. In de vergezellende nota van wijziging zijn de artikelen II en III gewijzigd in die zin dat er geen artikelen met terugwerkende kracht van toepassing worden.

Deze leden vragen in hoeverre het doorzetten van de behandeling van het wetsvoorstel te maken heeft met het voornemen om de «indirect investment»-methode te verbieden, een voornemen waarin zij zich kunnen vinden omdat de methode onvoldoende inzicht geeft op de korte termijn. Heeft de ontwikkeling dat de verzekeraar die deze methode nog toepast deze in de toekomst niet meer zal gebruiken, invloed op de wenselijkheid en noodzakelijkheid van het behandelen van dit wetsvoorstel?

Het doorzetten van de behandeling van het wetsvoorstel heeft geen relatie met het voornemen de «indirectinvestment»-methode, ofwel de structurele indirecte rendementsmethode, te verbieden. Deze methode is immers reeds verboden op grond van de Wet IAS.

Administratieve lasten

Indien het kabinetsvoornemen om de IAS/IFRS in 2005 verplicht te stellen voor alle financiële instellingen niet zou zijn aangepast om reden van een gelijk Europees speelveld en het beperken van administratieve lasten, dan zou de reden voor dit wetsvoorstel zijn vervallen. In de variant van verplichte toepassing van de IAS/IFRS voor alle financiële instellingen zouden de administratieve lasten het hoogst zijn geweest. Dankzij de keuze voor dit wetsvoorstel in plaats van verplichte invoering van de IAS/IFRS voor alle verzekeraars worden de administratieve lasten voor het totaal van verzekeraars sterk beperkt.

In de memorie van toelichting is becijferd dat het wetsvoorstel zou leiden tot een beperkte stijging van de administratieve lasten van in totaal tussen € 125 020,– en € 154 280,– voor de gehele verzekeringssector. Dit totaal is als volgt samengesteld:

ArtikelBedragToelichting
435a lid 4€ 27 300 – € 45 500Verplichting de toereikendheidstoets openbaar te maken (initiële lasten)
438 lid 5€ 80 500Schrappen van een tweetal waarderingsmethoden voor beleggingen (structurele jaarlijkse lasten)
439 lid 6€ 4 200Verplichting informatie te geven over het schadeverloop (structurele jaarlijkse lasten)
440a€ 9 100 – € 18 200Verplichting de samenhang tussen eigen vermogen en winst via het totaalresultaat te tonen (structurele jaarlijkse lasten)
442 lid 5 en 443 lid 1€ 3 920 – € 5 880Verplichting bepaalde beleggingen/waarde- papieren tegen de actuele waarde te waarderen (initiële lasten)
Totaal€ 125 020 – € 154 280 

Tevens is een schatting gemaakt van de administratieve lasten (€ 322 000,–) die de aangekondigde aanpassing van de toereikendheidstoets zal meebrengen. Dit bedrag vloeit echter niet voort uit de wijzigingen die dit wetsvoorstel teweegbrengt, maar uit toekomstige wijzigingen van de toezichtwetgeving. De verplichting om de toets uit te voeren, is immers opgenomen in toezichtwetgeving. In het kader van de Wft zal de toereikendheidstoets worden aangescherpt. De randvoorwaarde hierbij is dat de toets past binnen de eisen die gesteld worden in IFRS 4, zodat voorkomen wordt dat IAS/IFRS-verzekeraars met twee toetsen worden belast. In de administratieve lastenberekening bij de Wft zal dit aspect worden meegenomen.

De stijging van de administratieve lasten uit hoofde van dit wetsvoorstel is beperkt gebleven omdat ernaar gestreefd is een goede afweging te maken tussen het doel van het wetsvoorstel, namelijk transparantie en vergelijkbaarheid van de jaarrekening, en de administratieve lastendruk die daarmee gepaard gaat. Hoewel de transparantie en vergelijkbaarheid daarbij gebaat zouden zijn, is er – juist omdat dit zou leiden tot veel hogere administratieve lasten – niet gekozen voor verplichte toepassing van de IAS/IFRS voor alle verzekeraars. In plaats daarvan bevat het wetsvoorstel voor BW-verzekeraars slechts de hoogst noodzakelijke voorschriften om de vergelijkbaarheid met IAS/IFRS-verzekeraars te waarborgen.

De nota van wijziging beperkt de administratieve lastenstijging nog verder. Zo vervallen de stijgingen die waren gekoppeld aan de afschaffing in artikel 2:438 lid 5 BW van de structurele indirecte rendementsmethode (geschat op € 35 000,–) en de methode waarbij niet gerealiseerde resultaten worden opgenomen in de herwaarderingsreserve en bij realisatie in de herwaarderingsreserve worden gehouden of worden overgeboekt naar de vrije reserve (geschat op € 45 500,–). Deze methoden zijn reeds met de Wet IAS afgeschaft. Het schrappen van deze wijziging resulteert in een beperking van de administratieve lastenstijging uit hoofde van dit wetsvoorstel met in totaal€ 80 500,–.

Voorts dient de inschatting van de administratieve lasten in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2002/03, 28 799, nr. 3, p. 7–8) te worden gecorrigeerd voor het feit dat het wetsvoorstel niet langer vooruitloopt op de IAS/IFRS en dus niet langer toepasselijk is op alle verzekeraars. Destijds was voorzien dat de wijzigingen zouden gelden voor alle verzekeraars. Op grond van de IAS-verordening en de Wet IAS rapporteert een aantal verzekeraars inmiddels verplicht of vrijwillig volgens de IAS/IFRS. Zij worden niet langer geraakt door de bepalingen van afdeling 15 van titel 9. Er zijn volgens gegevens van het Verbond naar schatting 37 verzekeraars die om deze reden niet langer in de administratieve lastenberekening van dit wetsvoorstel meegenomen kunnen worden. Er wordt van uit gegaan dat deze 37 verzekeraars in een groepsomgeving opereren waarin in ieder geval één schadeverzekeraar en één levensverzekeraar deel uitmaken. Dit heeft in beginsel gevolgen voor de berekening van de administratieve lasten uit hoofde van de artikelen 2:435a lid 4, 439 lid 6, 440a, 442 lid 5 en 443 lid 1 BW, zoals opgesomd in bovenstaand schema.

De verplichting om informatie over de toereikendheidstoets in de toelichting op te nemen (artikel 2:435a lid 4 BW), raakt naar schatting 223 in plaats van 260 verzekeraars. Het totaal van de administratieve lasten uit hoofde van deze verplichting komt dan uit op € 23 415,– tot € 39 025,–, gegeven het in de memorie van toelichting gehanteerde uurloon en tijdsbeslag. Opgemerkt zij dat artikel II, tweede lid, van het wetsvoorstel bepaalt dat de verplichting om informatie over de toereikendheidstoets in de toelichting op te nemen pas ingaat nadat de toereikendheidstoets in het kader van de Wet op het financieel toezicht zal zijn aangepast.

De oorspronkelijk geschatte 30 verzekeraars die op grond van de verplichting om informatie te geven over het schadeverloop (artikel 2:439 lid 6 BW) deze informatie voor het eerst moeten gaan verzamelen, passen vermoedelijk allen de IAS/IFRS verplicht of vrijwillig toe. Dat is verklaarbaar omdat de grote verzekeraars die om reden van een beursnotering de IAS/IFRS toepassen, dezelfde verzekeraars zijn die buiten Nederland een vestiging hebben. De geschatte administratieve lastenstijging van € 4 200,– vervalt daarom.

De verplichting om de samenhang tussen eigen vermogen en winst te tonen via het totaalresultaat (artikel 2:440a BW) is nog slechts van toepassing op 223 verzekeraars. De stijging van de administratieve lasten bedraagt dan ongeveer € 7 805,– tot € 15 610,–.

Tot de geschatte 28 verzekeraars die aandelen tegen de verkrijgingsprijs waarderen, behoren naar verwachting geen IAS/IFRS-verzekeraars. De administratieve lasten die gemoeid zijn met de verplichting van het nieuwe artikel 2:442 lid 5 BW blijven daarom onveranderd geschat op tussen de € 3 920,– en € 5 880,–.

In het navolgende wordt toegelicht dat artikel 2:443 lid 3 BW, betreffende de mogelijkheid om positieve of negatieve ruilresultaten af te schrijven in plaats van deze te realiseren, wordt geschrapt. Dit zal een geringe initiële administratieve lastenstijging met zich brengen. Er wordt van uitgegaan dat circa 125 van de 223 verzekeraars deze methode toepassen. De tijd die gemoeid is met de wijziging ligt naar schatting rond de vier tot zes uren. Uitgaande van een uurtarief van € 35,– levert dat een initiële lastenstijging van € 17 500,– en € 26 250,– op.

Het totaal van de administratieve lasten na de nota van wijziging ziet er dan als volgt uit:

ArtikelBedragToelichting
435a lid 4€ 23 415 – € 39 025Verplichting de toereikendheidstoets openbaar te maken (initiële lasten)
439 lid 6€ 0Verplichting informatie te geven over het schadeverloop (structurele jaarlijkse lasten)
440a€ 7 805 – € 15 610Verplichting de samenhang tussen eigen vermogen en winst via het totaalresultaat te tonen (structurele jaarlijkse lasten)
442 lid 5 en 443 lid 1€ 3 920 – € 5 880Verplichting bepaalde beleggingen/waarde- papieren tegen de actuele waarde te waarderen (initiële lasten)
443 lid 3€ 17 500 – € 26 250Schrappen mogelijkheid om ruilresultaten af te schrijven (initiële lasten)
Totaal€ 52 640 – € 86 765 

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Artikel 434

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven of de in artikel 2:434 BW bedoelde definitie van acquisitiekosten aansluit bij de definitie van de RJ en zo nee, waarom niet. Kan de regering nauwkeuriger aangeven welke kosten als acquisitiekosten gelden en welke niet? Deze leden vragen tevens of het voorgestelde artikel 2:434 BW kan worden gezien als volwaardig artikel, aangezien het eindigt met een dubbele punt. Op welke wijze zal de wettekst worden aangepast zodat een zelfstandige tekst ontstaat? Deze leden vragen verder wat de achterliggende reden is om de vervallen, maar nog niet opeisbare, rente en huur afzonderlijk op te nemen. Hoeveel verzekeraars vermelden beide posten samen, dan wel apart?

De aanpassing van het artikel vervalt om te voorkomen dat er wijzigingen in de waardering van de technische voorzieningen plaatsvinden op grond van de verwerking van acquisitiekosten. Dit is verwerkt in de nota van wijziging waarvan deze nota vergezeld gaat. Het is niet wenselijk om vooruitlopend op de tweede fase verzekeringscontracten die de IASB voorbereidt deze waarderingsregels te wijzigen. Voorkomen moet worden dat IAS/IFRS-verzekeraars in korte tijd tweemaal met een wijziging worden geconfronteerd. De voorgestelde wijziging van artikel 2:434 BW zou tezamen met de wijzigingen in de artikelen 2:435 lid 4, 435a en 444a BW leiden tot een beperking van de waardering van acquisitiekosten. Omdat deze vervalt, behouden verzekeraars de ruimte om hun eigen definities te gebruiken. Voorts behouden verzekeraars de keuze om de nog af te schrijven acquisitiekosten te activeren of in mindering te brengen op de voorzieningen. Ook de wijze van berekening van de nog af te schrijven acquisitiekosten wordt niet verder ingeperkt. De enige eis met betrekking tot de acquisitiekosten die overblijft, is het tonen van een mutatieoverzicht (artikel 2:435a BW). Verzekeraars behouden derhalve de vrijheid om aan te sluiten op de definitie van de RJ.

Artikel 435

De voorgestelde wijziging van artikel 2:435 leden 3, 4 en 6 BW, komt in de nota van wijziging eveneens te vervallen, teneinde niet vooruit te lopen op de in voorbereiding zijnde tweede fase verzekeringscontracten van de IAS/IFRS. De wijziging van het derde lid zou, tezamen met de wijziging in artikel 2:444a BW, leiden tot een beperking van de wijze van berekening en waardering van rentestandkortingen. De wijziging in het vierde lid zou, tezamen met de wijziging in artikel 2:444a BW, leiden tot inperking van de waarderingsmethoden voor acquisitiekosten, zoals uit de toelichting bij artikel 2:434 BW blijkt. De aanpassing van het zesde lid ten slotte vervalt, zodat verzekeraars de keuze behouden om de voorziening voor niet-verdiende premies afzonderlijk te vermelden. Voorts vervalt ook de in de memorie van toelichting bij artikel 2:435 lid 6 BW aangekondigde aanpassing van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994, die een nader voorschrift zou geven voor de vaststelling van de niet-verdiende premies. Deze aanpassing in de waardering van de technische voorzieningen voor levensverzekeraars zou ook anticiperen op de tweede fase verzekeringscontracten.

Artikel 435a

De nota van wijziging bevat een kleine wijziging in het eerste lid, onderdeel c. Deze vloeit voort uit het schrappen van de wijzigingen in de artikelen 2:434 en 435 BW ten aanzien van acquisitiekosten. Zie hiervoor de toelichting hierboven bij deze artikelen.

De wijziging van lid 4 bewerkstelligt tezamen met het gewijzigde artikel II dat verzekeraars de toereikendheidstoets voor het eerst in de toelichting hoeven op te nemen zodra deze is aangescherpt, zoals is aangekondigd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. De aanscherping van de toets zal haar beslag krijgen in het kader van de Wft. Verzekeraars hoeven deze dan ook voor het eerst in de toelichting op te nemen zodra zij de krachtens de Wft aangescherpte toets voor het eerst dienen toe te passen. Deze aangescherpte toereikendheidstoets zal aansluiten op de voorschriften die hierover opgenomen zijn in IFRS 4. Dit betekent dat een IAS/IFRS-verzekeraar niet geconfronteerd zal worden met twee verschillende toereikendheidstoetsen, namelijk één op grond van IFRS 4 en één op grond van de Wft.

Artikel 438

In de nota van wijziging wordt de toevoeging van artikel 2:438 lid 5 BW geschrapt. Het verbod om de structurele indirecte rendementsmethode te gebruiken is reeds opgenomen in de Wet IAS. Daarom wordt de wijziging van artikel 2:438 uit onderhavig wetsvoorstel geschrapt.

Artikel 440a

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de verplichting om een overzicht van de samenstelling van het totaalresultaat op te nemen, eerder wordt verplicht voor verzekeraars dan voor andere Nederlandse ondernemingen die onder de IAS zullen vallen.

Door het heroverwegen van de invoeringsdatum is het niet langer zo dat verzekeraars eerder worden verplicht een overzicht van het totaalresultaat op te nemen dan beursgenoteerde ondernemingen die de IAS/IFRS moeten toepassen op grond van de IAS-verordening. De verplichting om de IAS/IFRS toe te passen is immers per boekjaar 2005 ingegaan. De eisen met betrekking tot de waardering van beleggingen zijn voor IAS/IFRS-verzekeraars strenger dan voor BW-verzekeraars. In titel 9 worden op grond van onderhavig wetsvoorstel de mogelijke waarderingsmethoden beperkt, maar worden er niet – zoals in de IAS/IFRS het geval is – nog allerlei voorwaarden gesteld om een bepaalde methode te mogen gebruiken. Daarom blijft het ten behoeve van de vergelijkbaarheid zeer gewenst om voor BW-verzekeraars een totaalresultaat voor te schrijven.

Artikel 442

De wijziging van artikel 2:442 lid 5 BW in de nota van toelichting brengt tot uitdrukking dat ook afgeleide financiële instrumenten die niet aangekocht worden voor een effectieve hedge, op actuele waarde gewaardeerd moeten worden. Hiermee wordt artikel 2:442 lid 5 BW in overeenstemming gebracht met IAS 39. IAS 39 bepaalt immers dat afgeleide financiële instrumenten, oftewel derivaten, gewaardeerd moeten worden tegen de actuele waarde, tenzij ze onderdeel zijn van een zogenoemde cash flow hedge. IAS 39 geeft stringente voorwaarden waaraan voldaan moet zijn alvorens sprake kan zijn van een effectieve cash flow hedge. Deze voorwaarden zijn in de door de Commissie goedgekeurde versie van IAS 39 slechts als optie opgenomen (een zogenoemde carve out). In de Wet IAS zijn deze stringente voorwaarden eveneens niet opgenomen en wordt slechts gesproken over de eis van een effectieve hedge. Voor het toezicht op verzekeraars is inzicht in het gebruik van (krediet-)derivaten van belang. Door evenals in IAS 39 het waarderen van afgeleide financiële instrumenten op actuele waarde verplicht te stellen, behoudens indien ze onderdeel zijn van een effectieve hedge, wordt vergelijkbaarheid gerealiseerd tussen IAS/IFRS-verzekeraars en BW-verzekeraars.

Artikel 443

In de nota van wijziging is opgenomen dat artikel 2:443 lid 3 BW vervalt. Zo wordt gerealiseerd dat de definitie van «amortisatiewaarde» (artikel 2:443 leden 1 en 2 BW) minder ruim is en aansluit op IAS 39. Voor banken is deze beperkte definitie ook van toepassing. De vergelijkbaarheid tussen enerzijds BW-verzekeraars en anderzijds IAS/IFRS-verzekeraars en banken verbetert door het schrappen van het derde lid. Het effect van het schrappen van het derde lid is dat het niet meer mogelijk is om positieve of negatieve ruilresultaten af te schrijven in plaats van deze te realiseren via de resultatenrekening. Voor zover de positieve ruilresultaten bedoeld zijn om uit te keren aan polishouders, dienen deze toegevoegd te worden aan de hiervoor in artikel 2:435 lid 1, opgenomen technische voorzieningen.

Artikel 444a

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in artikel 2:444a BW voor het woord «acquisitiekosten» nog een woord ontbreekt en vragen dit aan te passen. Deze leden vragen voorts toe te lichten waarom de afschrijvingen van de in mindering gebrachte acquisitiekosten op actuariële grondslagen gebaseerd dienen te zijn, ook omdat de looptijd veelal minder dan één jaar is.

De nota van wijziging schrapt de voorgestelde wijziging van artikel 2:444a BW. De wijziging zou leiden tot een beperking van de waardering van acquisitiekosten en rentestandkortingen. Hierboven is reeds toegelicht dat een beperking van de waarderingsregels vooruit zou lopen op de tweede fase verzekeringscontracten van de IAS/IFRS hetgeen tot onnodige administratieve lasten leidt.

Artikel II

De leden van de PvdA-fractie vragen of het de bedoeling is dat het wetsvoorstel nog betrekking zou hebben op het boekjaar 2003 en hoe zich dat zou verhouden tot Aanwijzing voor de Regelgeving 167 met betrekking tot terugwerkende kracht.

Artikel II lid 1 van het wetsvoorstel regelt de terugwerkende kracht van een aantal artikelen. Dit lid vervalt omdat de reden hiervoor is komen te vervallen. De structurele indirecte rendementsmethode is reeds verboden in de Wet IAS. Het nieuwe lid 1 bepaalt dat alle artikelen van het wetsvoorstel voor het eerst moeten worden toegepast op jaarrekeningen over het boekjaar volgend op de inwerkingtreding van deze wet.

Voor artikel 2:435a lid 4 BW geldt dat deze pas voor het eerst kan worden toegepast als behalve dit wetsvoorstel ook de Wet op het financieel toezicht in werking is getreden. Dat is geregeld in het tweede lid. Bij of krachtens deze wet wordt de toereikendheidstoets aangescherpt op een wijze die past binnen IFRS 4. Ook op deze wijze wordt vergelijkbaarheid gerealiseerd tussen IAS/IFRS-verzekeraars en BW-verzekeraars.

Artikel III

De wijziging in het artikel III volgt uit het feit dat de noodzaak tot terugwerkende kracht is komen te vervallen. Het is niet langer nodig om de wet getrapt in werking te laten treden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven