28 777
Wijziging van de Huursubsidiewet en enkele andere wetten (introductie van een nieuwe procedure voor huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 1 oktober 2002 en het nader rapport d.d. 29 januari 2003, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 16 mei 2002, no. 02.002304, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Huursubsidiewet en enkele andere wetten (introductie van een nieuwe procedure voor huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 mei 2002, nr. 02.002304, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan voormalig staatssecretaris Remkes te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 oktober 2002, nr. W08.02.0224/V, bied ik U hierbij aan.

Het wetsvoorstel rondt de modernisering van de uitvoering huursubsidie (het zogenaamde programma «Eos») af en introduceert tevens een nieuwe procedure voor de aanvraag om toekenning van huursubsidie.

Het wetsvoorstel geeft aanleiding tot opmerkingen met betrekking tot het karakter van de financiële bijdrage bedoeld in artikel 44, de bescherming van persoonsgegevens, de harmonisatie van regelgeving, de rechtsbescherming, de financiering en enige andere wijzigingen. De Raad van State is van oordeel dat het wetsvoorstel op een aantal van deze onderdelen voor heroverweging in aanmerking komt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met de opmerkingen van de Raad rekening zal zijn gehouden.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.

1. Bescherming persoonsgegevens

In de nieuw voorgestelde procedure moeten aanvragen worden ingediend bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De huurder kan voor de aanvraag, maar ook voor andere diensten in het kader van de Huursubsidiewet (HSW) gebruikmaken van op instigatie van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingerichte klantcontactpunten. De verantwoordelijkheid voor het treffen van de daarvoor benodigde voorzieningen is ingevolge het nieuwe artikel 30c gelegd bij het college van burgemeester en wethouders (het zogenaamde fysieke loket). Deze klantcontactpunten, die ondergebracht kunnen worden bij de gemeenten, verhuurders, maar ook bij andere private organisaties, zullen fungeren als doorgeefluik. Zij krijgen daarmee de beschikking over privacygevoelige gegevens van huurders.

De Registratiekamer (thans: College bescherming persoonsgegevens) heeft er in haar advies1 op gewezen dat bij de introductie van deze klantcontactpunten uitdrukkelijk aandacht besteed moest worden aan het gegevensbeheer door deze instellingen.

Noch uit het wetsvoorstel, noch uit de toelichting kan worden opgemaakt op welke wijze het beheer en de verstrekking van gegevens door de klantcontactpunten zullen voldoen aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarbij gaat het om de in het klantcontactpunt verkregen gegevens van (potentiële) huursubsidiegerechtigden, die alleen mogen worden aangewend voor het doel waarvoor zij zijn verzameld, de vereiste toestemming van de betrokkenen en de gegevensuitwisseling tussen het contactpunt en het ministerie via een beveiligde netwerkverbinding.

Op deze nieuw in te stellen «doorgeefluiken» is artikel 30b HSW niet automatisch van toepassing. Ook artikel 30c, tweede lid, kan hiervoor niet worden gebruikt.

Naar het oordeel van de Raad dient het wetsvoorstel op dit onderdeel aangevuld te worden en dient in de toelichting verantwoording te worden afgelegd van de gehanteerde toets.

1. Ik volg het advies van de Raad van State om in het voorgestelde artikel 30c van de Huursubsidiewet een extra bepaling op te nemen teneinde te waarborgen dat de bij de fysieke loketten (voorzieningen als bedoeld in voormeld artikel) verkregen gegevens van (potentiële) huursubsidiegerechtigden alleen mogen worden aangewend voor het doel waarvoor zij zijn verzameld, de zogenoemde «doelbinding». Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn op dit punt aangepast. Voorts merk ik ten aanzien van de vereiste toestemming van de betrokkenen en de gegevensuitwisseling tussen het fysieke loket en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: het Ministerie van VROM) het volgende op.

De Registratiekamer (thans College bescherming persoonsgegevens) heeft er in haar advies van 20 maart 2000, kenmerk z2000-0081-03, op gewezen, dat in het geval van (met name) die fysieke loketten uitdrukkelijk aandacht moet worden besteed aan het gegevensbeheer door de uitvoerende instellingen.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is reeds aangegeven dat het fysieke loket slechts als doorgeefluik fungeert. De huurder geeft daarbij, door hiervan gebruik te maken, impliciet toestemming om de door hem aangeleverde gegevens door dat loket naar het Ministerie van VROM te laten zenden. Evenzo is dit het geval indien de huurder de lokettist verzoekt in de administratie van het Ministerie van VROM na te gaan wat de status van zijn aanvraag of achtergrond van de vaststelling van zijn subsidie is. In de werkinstructie voor het baliepersoneel wordt dan ook opgenomen dat de handelingen uitsluitend zijn toegestaan met instemming van de huurder (die derhalve om toestemming gevraagd moet worden). Dit wordt nog eens extra gewaarborgd doordat de huurder hier door middel van een waarschuwingsbord op de balie op gewezen wordt en door op het inlogscherm voor de lokettist een waarschuwing te plaatsen. Als zodanig wordt tegemoet gekomen aan artikel 8, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens waarin is bepaald dat de betrokkene ondubbelzinnig toestemming moet verlenen.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is voorts aangegeven, dat er slechts een relatie tussen de klant en het Ministerie van VROM zal zijn. Het Ministerie van VROM is dan ook verantwoordelijk voor een betrouwbare procesgang tussen haar administratie en die klant. Daartoe wordt een pakket maatregelen ingevoerd om misbruik van gegevens bij het fysieke loket tegen te gaan. Het gaat daarbij om een autorisatiesysteem dat gekoppeld is aan wachtwoorden om de administratie van het Ministerie van VROM te bevragen. Dit zal weer worden gewaarborgd door een verklaring van een gemandateerd functionaris die verantwoordelijk is voor het fysieke loket. Verder zullen de vragen worden vastgelegd, zodat aan de huurder, indien hij dit wenst, een overzicht kan worden toegezonden waaruit blijkt wanneer en door welke locatie het klantdossier is geopend. Daarnaast is er nog de persoonlijke beveiliging van de klant die zich moet identificeren door zijn persoonsgegevens (naam, adres, sociaal-fiscaalnummer) door te geven. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangevuld.

2. Harmonisatie van regelgeving

Op grond van artikel 15 HSW wordt geen huursubsidie toegekend indien het rekenvermogen (het gezamenlijke vermogen van de huurder en de bewoners in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar) het daar genoemde bedrag te boven gaat. Het wetsvoorstel verwijst voor de vermogensgrens bij een meerpersoonshuishouden waarvan huurder en medebewoners jonger zijn dan 65 jaar naar artikel 5.5, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Aangezien deze aanpassing alleen geldt voor de genoemde categorie, is bij de Raad de vraag gerezen waarom deze wijziging niet ook is aangebracht voor de eenpersoonshuishoudens (onderdeel a).

De voorgestelde aanpassing van de vermogensgrens voor uitsluitend de meerpersoonshuishoudens zal ertoe leiden dat voor het ophogen van die grens voor de eenpersoonshuishoudens de HSW steeds zal moeten worden aangepast (artikel 27, derde lid) en dat het verschil met het bedrag uit de Wet IB 2001 gehandhaafd blijft. Zonder een dragende motivering is een dergelijk verschil niet goed te verklaren.

Het verdient dan ook aanbeveling in de toelichting uiteen te zetten waarom vooralsnog van een verdere harmonisatie op dit punt is afgezien.

2. In het verleden was het vermogensbegrip in de Huursubsidiewet gebaseerd op dat van de Wet op de vermogensbelasting 1964. Met ingang van 1 januari 2001 is die laatste wet ingetrokken zodat er op dat moment een geheel nieuwe situatie ontstond. Teneinde ook in de toekomst in staat te blijven om vermogenstoetsen tegen aanvaardbare uitvoeringslasten uit te voeren, is in de Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 bepaald dat het vermogensbegrip van de Huursubsidiewet zo goed mogelijk moet worden geënt op de rendementsgrondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001 (box III-vermogen). Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de bestaande vermogensgrenzen in de Huursubsidiewet zouden worden gehandhaafd. Ten aanzien van de vermogensgrenzen die van toepassing zijn op ouderenhuishoudens en eenpersoonshuishoudens leverde dat geen bezwaar op. De genoemde vermogensgrenzen overschrijden immers het bedrag van het toepasselijke heffingvrije vermogen als bedoeld in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Aldus is een vermogen dat zo'n gestelde grens te boven gaat per definitie bekend bij de Rijksbelastingdienst. Tot zover bestond er dus geen aanleiding om de Huursubsidiewet op dit punt te wijzigen.

Anders was het gesteld met de vermogensgrens die de Huursubsidiewet hanteerde voor meerpersoonshuishoudens. Die vermogensgrens lag beduidend lager dan het heffingvrije vermogen voor meerpersoonshuishoudens in de Wet inkomstenbelasting 2001. Handhaving van die vermogensgrens op het oorspronkelijke niveau zou dan ten aanzien van meerpersoonshuishoudens een efficiënte vermogenstoets onmogelijk hebben gemaakt. Ter oplossing van dit bezwaar is er toen voor gekozen om de vermogensgrens voor meerpersoonshuishoudens in de Huursubsidiewet te verhogen tot een bedrag dat overeenkomt met het heffingvrije vermogen dat op deze huishoudens van toepassing is.

Om te verzekeren dat er in de toekomst geen ongewenste discrepantie ontstaat tussen de bedoelde vermogensgrens en het heffingvrije vermogen in de inkomstenbelasting, wordt voorgesteld om de jaarlijkse aanpassing van de vermogensgrens voor meerpersoonshuishoudens in de Huursubsidiewet rechtstreeks te koppelen aan het heffingvrije vermogen dat volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 op die huishoudcategorie van toepassing is.

Harmonisatie, in de zin van koppeling van de andere vermogensgrenzen in de Huursubsidiewet aan het heffingvrije vermogen in de inkomstenbelasting, houdt in dat die vermogensgrenzen zouden moeten worden verlaagd. Dat zou financieel nadeel opleveren voor huursubsidieontvangers die door zo'n verlaging niet meer voor huursubsidie in aanmerking komen. Mede tegen de achtergrond van de substantiële verlaging van de vermogensgrenzen die met de invoering van de Huursubsidiewet in 1997 al is gerealiseerd, acht ik een additionele verlaging louter uit hoofde van het streven naar harmonisatie van regelgeving, ongewenst. Verdere harmonisatie van de aanpassing van vermogensgrenzen in de Huursubsidiewet wordt derhalve niet overwogen. De memorie van toelichting is in die zin aangevuld.

3. Rechtsbescherming

Ingevolge artikel I, onderdeel I, worden aan artikel 26 een nieuw vierde en vijfde lid toegevoegd. Blijkens de toelichting op dit artikel volgt deze aanpassing uit de nieuwe procedure inzake toezending van het (beperkt) huursubsidiebericht ook in geval van een eerste aanvraag.

Aanpassing heeft plaatsgevonden door de inhoud van het geldende artikel 30, eerste en tweede lid (dat ingevolge het derde lid ook van toepassing is in de gevallen van onbillijkheid van overwegende aard, bedoeld in artikel 26) uit te schrijven en op te nemen in artikel 26.

De voorgestelde wijziging reikt verder dan een louter technische aanpassing.

Ingevolge het nieuwe vierde lid van artikel 26 stelt de minister het verzoek buiten behandeling indien onvoldoende gegevens zijn verstrekt en is artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten toepassing verklaard. Dit betekent dat de verzoeker geen mogelijkheid krijgt de ontbrekende gegevens aan te vullen. Het geldende artikel 30, eerste lid, bevat een gelijkluidend voorschrift, maar in die gevallen bestaat aan een mogelijkheid tot aanvulling geen behoefte, omdat in een daaraan voorafgaande fase burgemeester en wethouders er reeds voor gezorgd hebben dat de aanvraag volledig is (het geldende artikel 29, vierde lid, junctis tweede en derde lid). In de nieuwe situatie, waarin deze tussenliggende schakel bij het college van burgemeester en wethouders is komen te vervallen (artikel 29, eerste lid) is het derhalve, zonder op andere wijze daarin te voorzien, niet juist om artikel 4:5 Awb buiten toepassing te verklaren.

De Raad adviseert het voorgestelde vierde lid van artikel 26 achterwege te laten.

3. Ik volg het advies van de Raad om het voorgestelde vierde lid van artikel 26 van de Huursubsidiewet achterwege te laten. Als gevolg hiervan is in het voorgestelde artikel 29, vierde lid, van de Huursubsidiewet bepaald dat ook het voorgestelde tweede lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing is op de artikelen 26 en 26g van de Huursubsidiewet. Hiermede wordt nog eens expliciet bepaald dat bij een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule de ontbrekende gegevens mogen worden aangevuld. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

4. Financiering

Ingevolge het nieuwe artikel 30c dient het college van burgemeester en wethouders te bevorderen dat binnen die gemeente voorzieningen totstandkomen die de dienstverlening, voortvloeiende uit de uitvoering van deze wet, welke ten goede komt aan de huurders, verbeteren. Op de gemeente rust de zorgplicht binnen iedere gemeente ten minste één fysiek loket in te richten.

Op grond van artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet worden de kosten, verbonden aan de uitvoering van aan gemeenten opgelegde taken, voorzover zij ten laste van die gemeenten blijven, door het Rijk vergoed.

De Raad adviseert in de toelichting uiteen te zetten – zoals ook artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet eist – op welke wijze hierin zal worden voorzien.

4. In het voorgestelde artikel 30c van de Huursubsidiewet is bepaald dat burgemeester en wethouders bevorderen dat binnen hun gemeente een of meer voorzieningen (fysieke loketten) tot stand komen die de dienstverlening richting huurders verbeteren. De gemeenten worden niet verplicht gesteld één of meer voorzieningen ook daadwerkelijk zelf in te richten. Als zodanig is er geen sprake van kosten in verband met taken van blijvende aard en is artikel 108 van de Gemeentewet dus niet van toepassing. In principe geschiedt medewerking aan de inrichting van die voorzieningen – vooralsnog bij gemeenten en/of verhuurders – op basis van vrijwilligheid. Onderkend is wel dat hier kosten aan verbonden zijn. Evenwel zijn die thans nog niet kwantificeerbaar. Daarom heeft hierover overleg plaatsgehad met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de koepels van verhuurders. Afgesproken is, dat bij de implementatie gedurende het eerste jaar (2002/2003) het principe van de gesloten beurs als uitgangspunt geldt. Het Ministerie van VROM zal de investeringen voor zijn rekening nemen, alsmede de facilitering van werkinstructies en communicatie. Gemeenten en verhuurders dragen de exploitatiekosten. De invoering start derhalve zonder vergoedingen van het Ministerie van VROM. Op basis van metingen van de eerste fasen van de implementatie zal vervolgens inzicht worden verkregen in de kosten die gemoeid zijn met een dusdanige voorziening. Op basis hiervan zal met de betrokken partijen overlegd worden hoe eventuele kosten en opbrengsten verdeeld worden. In dit kader worden de tijdsbesparingen bij gemeenten in verband met het wegvallen van taken met betrekking tot de nieuwe procedures als opbrengst gezien. De memorie van toelichting is in die zin aangevuld.

5. Overige wijzigingen

a. Voor de procedure van het (beperkt) huursubsidiebericht is het van belang dat het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de beschikking krijgt over de benodigde gegevens. Daartoe moeten ook verhuurders meewerken bij het verzamelen daarvan. In artikel 30b is de verplichting daartoe geformuleerd voor die verhuurders die de gegevens langs elektronische weg kunnen aanleveren. Aangezien digitale aanlevering van gegevens voor de kleinere verhuurders meestal niet mogelijk is, zal, aldus de toelichting (paragraaf 2.5.2), nog bezien worden of zij op een andere meer conventionele wijze de gegevens kunnen leveren, dan wel dat de huurder voor een onderbouwing zal moeten blijven zorgen.

Het heeft de Raad bevreemd dat voor de niet-elektronische aanlevering van gegevens geen verplichting is opgenomen, aangezien de minister eerst een beslissing met betrekking tot het toezenden van een huursubsidiebericht kan nemen na de door de huurder verstrekte gegevens te hebben onderzocht.

Omdat een verplichting van vorenbedoelde aard op niveau van de wet moet worden geregeld, verdient het aanbeveling artikel 30b, eerste lid, onderdeel c, zodanig aan te vullen dat voor alle verhuurders een verplichting geldt tot aanlevering van de huurprijsgegevens.

b. In de toelichting op artikel 30c wordt volstaan met een herhaling van de wettekst. Het verdient aanbeveling uiteen te zetten waarom het nodig wordt geoordeeld subdelegatie mogelijk te maken, en daarbij uiteen te zetten dat aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) in acht zal worden genomen. De Raad geeft in overweging om in de wet zelf te bepalen in welke gevallen delegatie aan de ministeriële regeling mogelijk zal zijn (zie ook aanwijzing 27 Ar)

5a. Ik volg het advies van de Raad. Het wetsvoorstel (artikel I, onderdeel S, onder 1b) en de memorie van toelichting zijn dienovereenkomstig aangepast.

b. In het voorgestelde artikel 30c, derde lid, van de Huursubsidiewet is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de taken en van de inrichting van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel. Aangezien aan de bedoelde voorzieningen in de praktijk nog nader gestalte moet worden gegeven, is het op dit moment nog niet mogelijk in te schatten op welke wijze de taken en de inrichting van de voorzieningen moeten worden ingevuld. Derhalve is het nog niet mogelijk te specificeren in welke gevallen delegatie of subdelegatie aan de minister is benodigd.

6. Ontbrekende wijzigingen

a. In verband met wijziging in de procedure voor het ontvangen van huursubsidie, waarin naast het indienen van een aanvraag ook de toezending van een huursubsidiebericht dan wel een beperkt huursubsidiebericht als basis kan dienen voor het toekennen van huursubsidie, dient ook artikel 26b, vierde lid, aangepast te worden. Naast het aanvragen van subsidie zal ook sprake moeten zijn van toezending van een (beperkt) huursubsidiebericht.

Het artikellid behoeft op dit punt aanvulling.

b. Artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat gaat over de beslagvrije voet voor schuldenaren, verwijst onder meer naar artikel 21, eerste lid, onderdelen d en e, HSW. Aangezien onderdeel d ingevolge artikel I, onderdeel G, van het wetsvoorstel komt te vervallen en onderdeel e bij een eerdere gelegenheid is geschrapt, dient de bepaling aangepast te worden.

6a en 6b. Ik volg het advies van de Raad. Het wetsvoorstel is dienaangaande aangepast (artikelen I, onderdeel K, onder 3, en IX).

7. Inwerkingtreding

Artikel VIII, tweede lid, biedt hiertoe een ongeclausuleerde mogelijkheid aan artikelen of onderdelen van de wet terugwerkende kracht te verlenen. Uit het oogpunt van rechtszekerheid bestaat hiertegen bezwaar. Uit de memorie van toelichting blijkt dat het de bedoeling is aan bepaalde artikelen – zoals die betreffende de nieuwe aanvraagprocedure, het afschaffen van de kindertoeslag en de wijziging van de maximumvermogensgrens – terugwerkende kracht te verlenen tot 30 juni 2002. Het college adviseert artikel VIII, tweede lid, nader te clausuleren.

7. Naar de strekking volg ik het advies van de Raad. Het wetsvoorstel is dienaangaande aangepast (artikel XI).

8. Tekstpublicatie

In verband met achtereenvolgende wijzigingen verdient het aanbeveling een integrale tekst van de HSW in haar gewijzigde vorm te publiceren met inachtneming van aanwijzing 246 Ar.

8. De door de Raad gedane aanbeveling wordt overgenomen. Het wetsvoorstel is dienaangaande aangepast (artikel X).

9. Memorie van toelichting

a. Blijkens paragraaf 2.5.1 van de toelichting wordt ervan uitgegaan dat de huurder bij verhuizing al voor het tijdstip van bewoning een aanvraag huursubsidie indient.

Nog afgezien van de vraag of het voor de hand ligt geruime tijd van tevoren over te gaan tot het tekenen van het huurcontract, kan het vooraf regelen van huursubsidie ook om andere redenen problemen opleveren. Wanneer iemand nog niet op zijn nieuwe adres woont is controle op grond van de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens strikt genomen niet mogelijk (artikel 9 HSW). Bovendien betekent maandelijkse uitbetaling op grond van het (nieuwe) eerste lid van artikel 31 HSW dat de minister bij nieuwe huurders op de ingangsdatum zijn onderzoek naar de juistheid van alle gegevens moet hebben afgerond, hetgeen niet in alle gevallen waarschijnlijk lijkt (artikel 29 HSW).

Hoewel de oplossing hiervoor gevonden zal kunnen worden in de uitbetaling van voorschotten, dient, naar het oordeel van de Raad, in de toelichting uiteengezet te worden op welke wijze de beoogde klantvriendelijke opstelling zal uitwerken in de praktijk.

b. In paragraaf 2.6.1 van de toelichting wordt ingegaan op de controles achteraf op inkomen en vermogen. In dat verband wordt melding gemaakt van intensivering daarvan. Weliswaar wordt gewezen op fraude- en risicoprofielen en op het inzoomen op de meest risicovolle aspecten, maar het is de Raad niet duidelijk geworden hoe een en ander concrete invulling zal krijgen.

Het verdient aanbeveling de toelichting op dit onderdeel te verduidelijken.

9a. Juist om te voorkomen dat huurders op enig moment – door het ontbreken van bepaalde gegevens – huursubsidie later ontvangen, is in het voorgestelde artikel 31, derde lid, van de Huursubsidiewet bepaald, dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de huurder de huursubsidie zo nodig in de vorm van een voorschot kan uitbetalen. Daarmee wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met situaties waarbij het Ministerie van VROM nog niet kan beschikken over alle gegevens, en waarbij het Ministerie van VROM nog niet in de gelegenheid is het recht op en de hoogte van huursubsidie te bepalen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat de huurder de benodigde handelingen voor het verkrijgen van huursubsidie (uiteraard) zo snel mogelijk moet verrichten. Dit zal de snelheid waarmee de betreffende aanvraag kan worden behandeld, bevorderen. Voorts kan alsdan – indien aan alle vereisten voor het verkrijgen van huursubsidie is voldaan – spoediger worden overgegaan tot het daadwerkelijk verstrekken van huursubsidie. In de toelichting bij het aanvraagformulier zal op het belang van een spoedige toezending worden gewezen. Echter, er kunnen zich dus situaties voordoen waarbij het verstrekken van een voorschot in een behoefte voorziet.

Om de door mij beoogde en de door de Raad genoemde klantvriendelijke opstelling te accentueren, is in het wetsvoorstel voor het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003 een overgangs/gewenningsmaatregel opgenomen (artikel IV), inhoudende dat indien de huurder binnen de eerste vijf dagen na de eerste van een maand een aanvraag om toekenning van huursubsidie indient, hij met terugwerkende kracht per de eerste van die maand huursubsidie ontvangt. De huurder zal hierdoor met name bij verhuizingen alsnog in staat zijn tijdig huursubsidie aan te vragen, opdat die huursubsidie met terugwerkende kracht kan worden verstrekt.

De memorie van toelichting is op dit punt aangepast.

9b. Ook in de gemoderniseerde uitvoeringsorganisatie blijven controles achteraf op inkomen en vermogen gehandhaafd en worden deze zelfs geïntensiveerd. Voor het tijdvak 2002/2003 gebeurt dit door nacontroles op drie momenten tot het eind van het tijdvak. Op dat moment wordt het inkomen/vermogen zoals dat geldt voor de subsidiebepaling geijkt met de gegevens die op de controlemomenten bij de Rijksbelastingdienst bekend zijn. Eventueel kan dit leiden tot een herziening van het huursubsidiebedrag. De laatste nacontrole heeft plaats na beëindiging van het tijdvak. Op basis van historische cijfers is bekend dat het aantal dan nog ontbrekende inkomens nog slechts circa 1% bedraagt. Deze restgroep waarvan nog geen inkomen door de Rijksbelastingdienst is vastgesteld zal nader onderzocht worden waarbij gebruik zal worden gemaakt van risicoprofielen. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat nader onderzoek wordt gedaan naar een bepaalde risicovolle populatie in het restbestand, maar ook is een integrale nacontrole van deze restgroep in latere jaren mogelijk. Aangezien de vermogenstoets in de huidige vorm komt te vervallen, omdat vermogenscomponenten uit box III nu evenals het inkomen direct vanuit de bron zullen worden betrokken, zal hiervoor nog een apart controlebeleid worden ontwikkeld. Door in te zoomen op de meest risicovolle aspecten zal de voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik, doelmatiger en intensiever dan voorheen mogelijk was, ter hand worden genomen. Hierbij valt te denken aan een selectie op basis van de grootte van het huishouden en de leeftijdopbouw. Deze gevallen zullen achteraf getraceerd en gecorrigeerd worden. De memorie van toelichting is in deze zin aangevuld.

10. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

10. De door de Raad in overweging gegeven redactionele kanttekening is overgenomen (artikel I, onderdeel P).

11. Tenslotte is het wetsvoorstel en de memorie van toelichting op enkele punten redactioneel gewijzigd.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk-Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 1 oktober 2002, no. W08.02.0224/V, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 29, tweede lid, na «heeft ingevuld» invoegen: of niet heeft ondertekend.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Advies van 20 maart 2000, kenmerk z2000-0081-03.

Naar boven