28 777
Wijziging van de Huursubsidiewet en enkele andere wetten (introductie van een nieuwe procedure voor huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 1 mei 2003

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ik stel het op prijs dat de commissie haar verslag zo snel heeft kunnen uitbrengen en, mits de gestelde vragen tijdig worden beantwoord, de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid acht. Dat geeft mij het vertrouwen dat de wet per 1 juli aanstaande in werking kan treden.

Hieronder zal ik ingaan op de specifieke vragen van de leden van de CDA-, VVD- en SP-fractie, waarbij ik de vragen zoveel mogelijk in onderlinge samenhang zal behandelen.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie vroegen zich af waarom de problemen, zoals die zich hebben voorgedaan bij de invoering van de derde fase, niet waarneembaar hebben geleid tot aanpassing en aanvulling van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie wezen erop dat een herhaling van de chaos in de periode 2002–2003 moet worden voorkomen. Ook de leden van de VVD-fractie vroegen zich af in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel er voor zorgt dat zich in 2003 geen herhaling van de uitvoeringsproblemen in 2002 voor zal doen. Kan de regering inzicht geven in de veranderingen ten opzichte van de tweede fase van de modernisering (2001–2002), die er voor zorgen dat de uitvoering in 2003 goed zal verlopen, vroegen de leden van de VVD-fractie.

De problemen die vorig jaar zomer zijn ontstaan bij de uitvoering van de huursubsidie zijn voor mij geen aanleiding geweest voor wijzigingen in het wetsvoorstel. De oorzaak van de problemen was immers niet gelegen in de nieuwe uitvoeringsprocedure als zodanig, maar in diverse inschattingsfouten aangaande de consequenties van de nieuwe werkwijze voor de uitvoeringsorganisatie. Ik doel hier met name op de onverwacht grote instroom van eerste aanvragen, de daaruit voortvloeiende stagnatie in aanvraagbehandeling en uitbetaling, met als gevolg de zeer slechte bereikbaarheid van mijn ministerie voor burgers met vragen. Daarnaast deden zich onvoorziene knelpunten voor bij de gegevensuitwisseling met de zogenoemde primaire bronnen (de Belastingdienst, de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) en de verhuurders). Er is inmiddels al een groot aantal maatregelen van uitvoeringstechnische en organisatorische aard getroffen om herhaling van de problemen te voorkomen. Ter verbetering van de gegevensuitwisseling zijn, naast technische aanpassingen, nadere afspraken gemaakt met de leveranciers van de gegevens.

De voortgang van de maatregelen die nog uitgevoerd moeten worden, wordt nauwlettend bewaakt. Voor verdere informatie over de al genomen en nog te nemen maatregelen verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief d.d. 8 november 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 28 464, nr. 22) waarin het totale pakket maatregelen is gepresenteerd en mijn brief van 3 februari 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 28 464, nr. 23), met de eerste rapportage over de voortgang van maatregelen.

Ik heb er vertrouwen in dat al deze maatregelen toereikend zullen zijn. Dit betekent dat de gemoderniseerde aanvraag- en uitvoeringsprocedure zoals die wordt beoogd in het Eos-programma gehandhaafd kan blijven.

Kwaliteit van brongegevens

Van belang is het optimaal functioneren van zowel de informatiesystemen als de uitwisseling van brongegevens tussen de Belastingdienst, de GBA en de verhuurders en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: het Ministerie van VROM), aldus de leden van de CDA-fractie. In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel wordt aangegeven dat op deze drie terreinen verdere verbetering noodzakelijk is. De leden van de CDA-fractie vroegen of ervan kan worden uitgegaan dat dit niet leidt tot verdere uitvoeringsproblemen.

Bij de uitvoering van de huursubsidie in het tijdvak 2002–2003 bleek dat de gegevensuitwisseling met de GBA en de Belastingdienst moeizaam verliep. De gegevens van de Belastingdienst hadden zelfs een uitval van 20%. In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel geeft de regering aan dat zowel het Ministerie van VROM als de zogenoemde primaire bronnen zich zullen inspannen om de kwaliteit van de gegevens waar mogelijk te verbeteren. De leden van de VVD-fractie vroegen de regering wat het maximaal toelaatbare uitvalpercentage is.

Het genoemde uitvalpercentage, dat overigens betrekking heeft op het subsidiejaar 2002/2003 in plaats van 2001/2002, werd aanvankelijk veroorzaakt door een groot aantal niet-verifieerbare sociaal-fiscaalnummers (hierna: sofi-nummers). Na een aantal gerichte acties is het grootste deel van de uitgevallen posten uiteindelijk wel in de reguliere gegevensuitwisseling meegenomen. Dit aanvankelijk hoge percentage heeft dus niet geleid tot een onevenredig hoog aantal beperkte huursubsidieberichten.

Gezien de aard van de gegevensuitwisseling is het niet mogelijk vooraf een uitvalpercentage te bepalen, waarbij de gegevensuitwisseling op de reguliere wijze meeloopt. Wel kan de uitval beperkt worden door de verbeteringen in de techniek van de uitwisseling van gegevens (waaronder de vermindering van de uitval door niet-verifieerbare sofi-nummers) en verbeteringen in de voorfase in de onderlinge afstemming van de systemen van het Ministerie van VROM en de Belastingdienst. Door deze verbeteringen zal het uitvalpercentage in het komende subsidiejaar aanmerkelijk lager liggen. Door nader onderzoek van de sofi-nummers door de Belastingdienst kan de uitval nog meer worden beperkt.

Over de uitwisseling van gegevens tussen de Belastingdienst en het Ministerie van VROM is een convenant gesloten. De leden van de VVD-fractie vroegen zich af in hoeverre dit convenant bijdraagt aan hetverbeteren van het uitvalpercentage. Kan de regering daarnaast aangeven of prestatieafspraken als instrument gebruikt kunnen worden om het kwaliteitsniveau van de brongegevens te verbeteren? Zo ja, overweegt de regering de inzet van prestatieafspraken, vroegen de leden van de VVD-fractie.

Een complicerende factor bij het gebruik van brongegevens is momenteel dat de Belastingdienst op het moment van het vaststellen van een (beperkt) huursubsidiebericht nog niet beschikt over alle belastingopgaven, alle relevante loon- en inkomensgegevens van inhoudingsplichtigen en de aangiften van de belastingplichtigen zelf. De leden van de VVD-fractie vroegen zich af in hoeverre een betere afstemming van het moment van vaststelling van een (beperkt) huursubsidiebericht en het voorhanden zijn van gegevens bij de Belastingdienst mogelijk is. Tevens vroegen de leden van de VVD-fractie of dit een groot deel van de problemen bij de informatie-uitwisseling tussen de Belastingdienst en het Ministerie van VROM zou kunnen oplossen.

Het convenant heeft in het algemeen als doel om de kwaliteit van de uitvoering van volkshuisvestingsregelingen, waaronder de huursubsidieregeling, te verbeteren. De in dit convenant geregelde verificatie en verbetering door opschoning van persoonsgegevensbestanden kan tot een vermindering van de uitval leiden.

In dit kader is eveneens in het convenant geregeld dat het Ministerie van VROM en de Belastingdienst zich inspannen om de kwaliteit van inkomens- en vermogensgegevens te verbeteren door het treffen van kwaliteitsmaatregelen en het vastleggen van verantwoordelijkheden inzake de nakoming van kwaliteitsmaatregelen en de terugmelding van de bevindingen. Zo zal de Belastingdienst zich vanaf het tijdvak 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004 extra inspannen om de loongegevens, die werkgevers uiterlijk 1 februari moeten aanleveren, sneller binnen te halen en te verwerken.

De gegevensuitwisseling met de Belastingdienst vindt frequenter plaats en voorts worden ook in een later stadium gegevens uitgewisseld. De bestanden bij de Belastingdienst zijn dan meer gevuld. Als bij de laatste levering van gegevens door de Belastingdienst geen inkomensgegevens aanwezig zijn, worden loongegevens uitgewisseld, waardoor meer volledige en dus minder beperkte huursubsidieberichten kunnen worden verstuurd.

Uitgangspunt is dat de bronnen zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de door hen aangeleverde brongegevens. De leden van de SP-fractie stelden dat aanvragers van huursubsidie in hoge mate gedupeerd kunnen worden door fouten in door derden – Belastingdienst, GBA, verhuurder – aangeleverde brongegevens. Er dient naar hun mening een eenvoudiger procedure te komen voor aanvragers om (vermoedelijke) fouten in de brongegevens te melden bij het Ministerie van VROM. Zo kan er per categorie brongegevens een multiple choice-formulier gemaakt worden waarin de meest voorkomende fouten kunnen worden aangekruist. Foutmeldingen van aanvragers dienen in het nieuwe huursubsidiejaar 2003/2004 binnen een beperkt aantal weken, bijvoorbeeld maximaal vier weken, afgehandeld te zijn, om te voorkomen dat de aanvrager gedupeerd wordt door een fout bij de Belastingdienst, het GBA of de corporatie, aldus de leden van de SP-fractie.

De terugmelding van onjuiste loon-, inkomens- en bewoningsgegevens dient de huurder in eerste instantie te doen op het – overigens sterk vereenvoudigde – reactieformulier dat bij het huursubsidiebericht is gevoegd. Laat de huurder dit na, dan wordt de huursubsidie definitief vastgesteld aan de hand van de bij het Ministerie van VROM bekende gegevens. Tegen de desbetreffende beschikking kan de huurder volgens de daarvoor geldende procedure bezwaar bij het Ministerie van VROM aantekenen. Indien dit bezwaar gegrond is, wordt de bijdrage met terugwerkende kracht herzien.

Als de gegevens die de huurder aanlevert niet overeenstemmen met de gegevens die bekend zijn bij de primaire bronnen, geldt dat het Ministerie van VROM in principe moet uitgaan van de juistheid van de brongegevens. De brongegevens kunnen na het versturen van het huursubsidiebericht zijn gewijzigd.

Voor de inkomensgegevens geldt dat de gegevens op het reactieformulier in principe worden overgenomen indien de klant een hoger inkomen opgeeft dan de Belastingdienst. Geeft de klant een lager inkomen op dan wordt als enig bewijs geaccepteerd een vaststelling van de Belastingdienst. Als de juiste gegevens bij de primaire bronnen verwerkt zijn, zullen deze uiteindelijk leiden tot een toekenning van het juiste bedrag aan huursubsidie.

Op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Huursubsidiewet moet een huurder binnen 5 dagen na de peildatum bij de GBA zijn ingeschreven.

Nu wordt een woning gehuurd per de eerste dag van een maand. De aanvraag om huursubsidie wordt onmiddellijk, enige tijd voordat het contract ingaat, bij tekening van een huurovereenkomst gedaan. De feitelijke bewoning en de inschrijving op het nieuwe adres in de GBA vinden plaats ergens in de loop van de maand waarin het huurcontract is ingegaan. Op de peildatum is men dus nog niet in de GBA ingeschreven. Volgens de voorgestelde systematiek loopt de huurder ten minste één maand huursubsidie mis. De leden van de CDA-fractie vroegen zich af waarom in het voorliggende wetsontwerp niet in de oplossing van deze problematiek is voorzien. De leden van de CDA-fractie wezen vervolgens op de voorgestelde overgangs- of gewenningsmaatregel voor het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003. Zij vroegen zich af of het structureel maken van de overgangs- of gewenningsmaatregel een antwoord geeft op bovengenoemde vraag.

De Huursubsidiewet sluit wat betreft de inschrijving in de GBA aan bij de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA). Voor de controle van bewoningsgegevens in het kader van een rechtmatige toekenning van huursubsidie is dit ook noodzakelijk. Vijf dagen is de uiterste inschrijvingstermijn die genoemd wordt in artikel 65 van de Wet GBA. Als de huurder binnen deze wettelijke termijn de bewoningsgegevens bij het GBA doorgeeft, bestaat recht op huursubsidie met ingang van de eerste van die maand. Hierbij is het de verantwoordelijkheid van de huurder om zelf tijdig zijn bewoningsgegevens aan het GBA door te geven.

Wel bevat het wetsvoorstel de mogelijkheid, dat huurders die op 1 juli bijvoorbeeld vanwege de huishoudsituatie met het daarbij behorend gezamenlijk inkomen niet in aanmerking kwamen voor huursubsidie op ieder moment alsnog een aanvraag kunnen indienen met een beoordeling naar de huishoudsituatie op dat moment.

Het voorstel om per 1 juli 2002 een extra termijn te introduceren van vijf (werk)dagen waarbinnen een huurder alsnog een volledige aanvraag kan indienen om in aanmerking te komen voor een toekenning van huursubsidie vanaf de eerste van die maand, kan dan ook alleen gezien worden als een gewenningsmaatregel. In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is reeds gesteld dat het structureel hanteren van deze (als overgang bedoelde) maatregel indruist tegen het streven van het Eos-programma, inhoudende maatregelen te treffen die de uitvoering van de huursubsidie verregaand vereenvoudigen.

Verbeteren van de lay-out en procedure van het huursubsidiebericht

De leden van de SP-fractie pleitten ervoor om de informatie op en lay-out van het (beperkt) huursubsidiebericht, veel beter dan nu het geval is, af te stemmen op de wensen van de aanvragers en de personen en instellingen die aanvragers ter zijde staan, bijvoorbeeld de klantcontactpunten. De leden van de SP-fractie noemden hierbij een aantal aandachtspunten.

In algemene zin kan gemeld worden dat de huursubsidieformulieren op een aantal punten zijn aangepast. Ter verbetering van de leesbaarheid en de gebruiksvriendelijkheid van de formulieren is hiertoe een extern adviesbureau ingehuurd, die de nieuwe formulieren heeft laten testen door een gebruikersgroep.

Ten aanzien van de drie specifieke aandachtspunten die de leden van de SP-fractie noemden, kan het volgende worden opgemerkt:

1. Op het huursubsidiebericht wordt niet de reden vermeld van een eventuele daling van de bijdrage, omdat een daling nagenoeg altijd wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren (zoals een jaarlijkse stijging van de inkomens/uitkeringen en huren in combinatie met de jaarlijkse aanpassing van de parameters van de normhuurtabellen) die lastig in een overzicht zijn weer te geven. Wel kan de huurder op basis van het huursubsidiebericht controleren of de gegevens, die bepalend zijn voor het vaststellen van de bijdrage, juist zijn.

2. Op de uiteindelijke beschikking wordt precies uitgelegd hoe het huursubsidiebedrag wordt berekend. Dit is te controleren op basis van de zogenoemde normhuuroverzichten, de brochures en aan de hand van een berekeningsmodule op de VROM-site.

3. Op het huursubsidiebericht waarop nog gegevens ontbreken (beperkt huursubsidiebericht) staat expliciet aangegeven tijdig een reactieformulier op te sturen met de ontbrekende gegevens. Bovendien wordt vanuit het Ministerie van VROM een rappel gestuurd, als een huurder na vier weken nog niet heeft gereageerd.

Tenslotte is in de voorlichting en in de huursubsidieformulieren aandacht besteed aan de relatie tussen de huursubsidie en de zogenoemde vangnetregeling huursubsidie (voor klanten met een recente inkomensdaling, waardoor het actuele inkomen ten minste 20% lager is dan het gecorrigeerde verzamelinkomen in het peiljaar).

De leden van de SP-fractie drongen, gezien de ervaringen in het huursubsidiejaar 2002/2003, erop aan dat de procedure inzake het beperkt huursubsidiebericht verder wordt verbeterd. In het laatste huursubsidiejaar bleek dat een fors aantal huurders niet reageert op het beperkt huursubsidiebericht, omdat de urgentie van dit bericht hen niet duidelijk is. Deels kan dit probleem ondervangen worden door een verbetering van de vorengenoemde redactie en lay-out. Daarnaast zou de mogelijkheid geopend moeten worden om bij het indienen van de aanvraag een contactpersoon aan te wijzen, anders dan de aanvrager zelf. Gedacht kan worden aan een medewerker van de verhuurder, of een derde die de aanvrager helpt bij het invullen van de papierwinkel. Zo komt het bericht terecht bij iemand die het op waarde weet te schatten en kan de non-respons worden teruggedrongen, aldus deze leden.

Voorop staat dat in het beperkt huursubsidiebericht duidelijk staat aangegeven wat de consequenties zijn van het niet aanvullen van de gevraagde gegevens en het niet tijdig opsturen van deze gegevens aan het Ministerie van VROM. Bovendien is de lay-out van alle formulieren, zoals hiervoor aangegeven, nog eens kritisch bezien en daar waar nodig aangepast. Hierbij is een extern bureau betrokken om de formulieren te toetsen op duidelijkheid en gebruiksvriendelijkheid. Daarnaast zijn de formulieren getest door een gebruikersgroep.

Ik acht het niet wenselijk om de correspondentie over huursubsidie via derden te laten lopen. Anders zou namelijk in het geval dat een reactie op het beperkt huursubsidiebericht uitblijft, de aanvrager daarvoor niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden omdat deze zelf niet op de hoogte is gesteld. Wel ben ik voornemens om gemeenten en verhuurders tijdig te berichten over het uitgaan van rappels en beschikkingen buitenbehandelingstelling van de huursubsidieaanvraag. Ik onderzoek de mogelijkheid om gemeenten en verhuurders lijsten te verstrekken van aanvragers die recent een rappel of beschikking buitenbehandelingstelling hebben ontvangen. Gemeenten en verhuurders zouden dan op eigen initiatief eventueel actie kunnen ondernemen naar personen op deze lijst.

Passendheidstoets

Het voorliggende wetsvoorstel regelt dat een passendheidstoets alleen uitgevoerd wordt wanneer de rekenhuur boven de aftoppingsgrens ligt.

De leden van de SP-fractie onderschreven dat dit een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie. Wel vroegen zij zich af of voor gehandicapten en 65-plussers niet een aangepaste grens moet worden aangehouden. Het gegeven dat deze groepen over de huur boven de aftoppingsgrens nog 50% subsidie ontvangen, impliceert immers dat de wetgever heeft verondersteld dat deze categorieën van huurders relatief vaak zijn aangewezen op duurdere, aangepaste woningen, aldus de leden van de SP-fractie.

Het passendheidsadvies in de Huursubsidiewet heeft de functie om in aangewezen gevallen alleen huursubsidie toe te kennen, als er na een individuele beoordeling van economische en persoonlijke omstandigheden van de huurder blijkt dat er geen beter passende woonruimte beschikbaar is. Deze mogelijkheid is toereikend om ook aanvragen te beoordelen van huurders die behoren tot de categorieën gehandicapten en 65-plussers. Het uitvoeren van de passendheidstoets impliceert een individuele afweging van omstandigheden waardoor burgemeester en wethouders in voorkomende gevallen kunnen adviseren huursubsidie toe te kennen ook als de rekenhuur van de woning boven de aftoppingsgrenzen ligt. Het regelen van een generaal pardon voor bedoelde categorieën is derhalve niet noodzakelijk en niet gewenst in geval er beter passende woonruimte beschikbaar is.

Advies over de redelijkheid van de huurprijs

De leden van de VVD-fractie hadden in het kader van het verbeteren van de klantvriendelijkheid van de huursubsidie begrip voor de wijziging van de Huursubsidiewet met betrekking tot de zogenoemde haalplicht.

De leden van de VVD-fractie vroegen zich wel af of de beperking tot particuliere verhuurders nog voldoende is, nu een corporatie in Rotterdam over is gegaan tot het vaststellen van verschillende, inkomensafhankelijke, huurprijzen voor dezelfde woning.

Bij de beoordeling van de redelijkheid van de huurprijs toetst de voorzitter van de huurcommissie de overeengekomen huurprijs aan de maximale huurprijsgrens zoals die geldt op basis van de Huurprijzenwet woonruimte en het Besluit huurprijzen woonruimte. Dit geldt zowel voor de oude (de zogenoemde brengplicht) als de nieuwe (de zogenoemde haalplicht) procedure. Volgens de methodiek van laatstbedoelde wet kunnen voor identieke woningen in principe verschillende huurprijzen worden overeengekomen, mits de maximale huurprijsgrens niet wordt overschreden. Ook de door de leden van de VVD-fractie bedoelde corporatie in Rotterdam blijft bij de vaststelling van de verschillende huurprijzen binnen de kaders van de maximale huurprijsgrenssystematiek. Ik zie dan ook geen aanleiding om de haalplicht uit te breiden tot zelfstandige woningen van toegelaten instellingen.

Huursubsidie voor studenten in onzelfstandige woningen

De leden van de CDA-fractie wilden weten of de door de Tweede Kamer aangenomen motie met betrekking tot huursubsidie voor onzelfstandige kamerbewoning voor studenten in aan te wijzen complexen (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XI nr. 33), tot aanpassing van het wetsvoorstel zou moeten leiden.

In mijn brief d.d. 10 maart 2003 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XI, nr. 95) heb ik uiteengezet dat ik genoemde motie niet zal uitvoeren, omdat daarvoor geen financiële middelen beschikbaar zijn en omdat de in de motie gestelde invoeringsdatum van 1 juli 2003 vanwege de benodigde wetstechnische en uitvoeringstechnische voorbereiding niet haalbaar is. Derhalve hebben in het wetsvoorstel geen aanpassingen met het oog op de motie plaatsgehad.

Daarbij memoreer ik ook hetgeen ik over dit onderwerp naar voren heb gebracht tijdens het algemeen overleg over huursubsidie met de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 maart 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 28 464, nr. 24). Ik acht de extra belasting die de complexe uitvoering van huursubsidie voor onzelfstandige woonruimten met zich meebrengt voor de uitvoeringsorganisatie zeker op dit moment niet verantwoord. Zo blijkt de geautomatiseerde gegevensuitwisseling met de GBA in geval van huursubsidie voor onzelfstandige woonruimten, die veelvuldig niet met een eigen, unieke aanduiding in de GBA bekend zijn, veel problemen op te leveren. Dit betekent dat dergelijke aanvragen handmatig verwerkt moeten worden.

Kindertoeslag

De regering geeft aan dat conform de motie Hofstra/Duivesteijn/Jeekel (Kamerstukken II 1996/97, 25 090, nr. 59) de kindertoeslag in de huursubsidie met terugwerkende kracht per 1 juli 2002 zal worden afgeschaft. De leden van de VVD-fractie stelden het zeer op prijs dat nu eindelijk de ongelijke behandeling tussen gezinnen die al dan niet huursubsidie ontvangen opgeheven wordt. De leden van de VVD-fractie vroegen zich wel af in hoeverre afschaffing met terugwerkende kracht mogelijk is vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en in hoeverre dit vanuit oogpunt van kostenefficiëntie wenselijk is. In hoeverre zijn er meerkosten verbonden aan het met terugwerkende kracht afschaffen per 1 juli 2002 ten opzichte van afschaffing per 1 juli 2003, vroegen de leden van de VVD-fractie.

Vooruitlopend op deze wetswijziging is de kindertoeslag met ingang van 1 juli 2002 niet langer uitgekeerd aan de huursubsidiegerechtigden. Gelijktijdig is de fiscale compensatie ingegaan. De rechtszekerheid is dan ook niet in het geding geweest. De beleidsmaatregel is onder andere aangekondigd in MG 2002-08 d.d. 4 maart 2002 en MG 2002-15 d.d. 17 juni 2002 en in de voorlichting over de huursubsidie voor het tijdvak 2002/2003. Verder zijn er ook geen meerkosten verbonden aan het met terugwerkende kracht afschaffen van de kindertoeslag, omdat er immers geen sprake is van kosten in verband met terugvordering of verrekening op dit punt.

Het afschaffen van de kindertoeslag betekent een besparing van € 43,1 miljoen per jaar op het huursubsidiebudget. Dit is reeds in de begroting 2002 verwerkt. Voor een nadere toelichting op de fiscale compensatie van de inkomenseffecten verwijs ik naar paragraaf 3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel (Kamerstukken II 2002/03, 28 777, nr. 3).

Klantcontactpunten

De leden van de CDA-fractie waren van mening dat niet vrijblijvend gesteld mag worden dat de gemeenten ten aanzien van de zogenoemde klantcontactpunten een loket kunnen instellen. In het voorgestelde artikel 30c, eerste lid, van de Huursubsidiewet wordt namelijk bepaald dat burgemeester en wethouders bevorderen dat de dienstverlening tot stand komt. De leden van de CDA-fractie waren, gezien de bekende problemen, van mening dat dit een verplichte taak moet zijn voor de gemeente dan wel de corporatie. De leden van de CDA-fractie pleitten dan ook voor een verplichting, waarbij tevens sprake zou moeten zijn van een passende vergoeding.

De opvatting dat er bij de gemeenten tijdsbesparing is opgetreden in verband met het wegvallen van taken als gevolg van nieuwe procedures is niet meer opportuun, aangezien de gemeente reeds vanaf 1 juli 2001 de aanvraag voor huursubsidie niet meer hoeft in te dienen. Tevens blijkt dat de in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel genoemde fasering van invoering van de fysieke loketten niet werkbaar is. Deze loketten moeten eind mei 2003 functioneren, aldus de leden van de CDA-fractie.

Ook de leden van de SP-fractie vroegen zich af of de beloofde 300 contactpunten per 1 juli 2003 fysieke contactpunten zijn dan wel dat een deel van de 300 punten bestaat uit een papieren, een virtueel of een telefonisch loket. Voorts vroegen de leden van de SP-fractie zich af of het virtuele loket ook faciliteiten voor het reageren op een (beperkt) huursubsidiebericht krijgt.

De leden van de VVD-fractie zouden graag meer inzicht krijgen in de ontwikkeling van de klantcontactpunten. Zij vroegen de regering aan te geven hoe deze ontwikkeling verloopt en welk bedrag hier voor het Ministerie van VROM mee gemoeid is? In welke mate verwacht de regering dat huursubsidiegerechtigden een beroep op de verschillende soorten contactpunten zullen doen, vroegen de leden van de VVD-fractie.

Momenteel verloopt de inrichting van fysieke loketten, inmiddels aangeduid als Huursubsidie Informatiepunten (hierna: HIP's), voorspoedig. Zo zijn er medio april 2003 reeds 280 gerealiseerd. Naar verwachting zullen op het moment dat de huursubsidieberichten voor het subsidiejaar 2003/2004 worden verzonden, ruim 300 van deze HIP's verspreid over het land beschikbaar zijn. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om een verplichting als bedoeld door de leden van de CDA-fractie, in te stellen. In overeenstemming met de bestuurlijke afspraken die in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel worden bedoeld, is onlangs gestart met het opzetten van een onderzoek naar de feitelijke kosten en baten van de HIP's in de praktijk. Dit onderzoek zal begin 2004 de basis moeten vormen voor nadere bestuurlijke afspraken over de kostenverdeling bij het inrichten en doen functioneren van die HIP's. Alsdan zal bezien kunnen worden of het gewenst is gemeenten of corporaties alsnog te verplichten deze loketten in te richten.

Naast de HIP's komt dezer dagen een telefonisch loket beschikbaar waar een huursubsidieaanvrager niet alleen informatie kan krijgen over huursubsidie in het algemeen, maar ook door middel van het intoetsen van een individuele toegangscode op de hoogte gesteld kan worden van de behandelingsfase van zijn eigen aanvraag. Ook via internet (VROM-site) kunnen huurders binnenkort de behandelingsstatus van hun aanvraag inzien. Dit is het virtuele loket.

Deze drie loketten (fysiek, telefonisch en virtueel) beschikken vooralsnog alleen over de functionaliteit «raadplegen». In de tweede helft van 2003 zal bezien worden op welke wijze en wanneer kan worden overgegaan tot uitbreiding van de mogelijkheden met het aanbrengen van mutaties en/of het invoeren van nieuwe aanvragen.

Met het papieren loket wordt gedoeld op het sterk vereenvoudigde aanvraagformulier dat reeds voor het subsidiejaar 2002/2003 is ingevoerd. Dit formulier is voor het subsidiejaar 2003/2004 mede op basis van de opgedane ervaringen verder verbeterd.

De opstartkosten die het Ministerie van VROM tot dusver voor de HIP's heeft gemaakt, bedragen bij benadering € 3 miljoen in totaal (vanaf 2000 tot en met 2003). Dit betreft met name kosten van hardware, ontwikkeling van software, vaststelling van procedures en dergelijke. De volledige opstartkosten en de kosten die het Ministerie van VROM maakt voor het faciliteren van reeds functionerende HIP's worden nader in kaart gebracht bij het hiervoor aangehaalde onderzoek naar de kosten van de HIP's in de praktijk.

Aangezien de HIP's nog maar vrij kort functioneren bestaat nog geen goed inzicht in de mate waarin huursubsidiegerechtigden op deze loketten een beroep zullen doen, met name in de piekperiode. De verwachting is wel dat deze loketten in de regio een belangrijke rol zullen spelen in de informatievoorziening naar de burger, zeker de weken na de verzending van de huursubsidieberichten.

Uit doelmatigheidsoverwegingen krijgt de potentieel huursubsidiegerechtigde bij het papieren loket de vraag wat de hoogte van de huurprijs is. Het Ministerie van VROM ziet er bij het verstrekken van dit gegeven vanaf om een controle bij de bron uit te voeren (zie punt 2.4.3 van de memorie van toelichting). De leden van de CDA-fractie vreesden de fraudegevoeligheid van deze wijze van werken. Zij vroegen zich af hoe fraude in deze situatie te voorkomen is. Daarnaast wilden de leden van de CDA-fractie weten wat de relatie is tussen het vorengenoemde punt en artikel 30b, eerste lid, onderdeel c, van het voorliggende wetsvoorstel, waarbij is bepaald dat de verhuurders de huurprijsgegevens van de woning aanleveren.

Bij nieuwe huursubsidieaanvragen wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de potentieel huursubsidiegerechtigde gevraagd de hoogte van de huurprijs te verstrekken. In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel (2.4.3. Het papieren loket) (Kamerstukken II 2002/03, 28 777, nr. 3) staan de overwegingen hiervoor beschreven. De huurder moet daartoe overigens het desbetreffende deel van de aanvraag door de verhuurder laten invullen en ondertekenen, hetgeen het risico op fraude sterk verkleint. Als de verhuurder hiertoe niet in staat is, moet de huuraanzegging worden meegezonden. Dit biedt voldoende waarborg voor een juiste weergave. Bij huursubsidieaanvragen die worden gecontinueerd, vindt controle van de huurprijsgegevens plaats bij de primaire bron (verhuurder).

Medewerking verhuurder bij uitbetaling huursubsidie

In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel wordt aangegeven dat de huursubsidiegerechtigde op eigen verzoek de huursubsidie maandelijks kan laten storten op de (post)bankrekening van de verhuurder. De verhuurder moet hier wel mee instemmen. Dit is vooral gericht op die huishoudens voor wie het overmaken van de huursubsidie naar de verhuurder meer bescherming biedt.

De leden van de CDA-fractie pleitten voor een meer dwingende medewerking in de richting van de verhuurder en dus voor het nu reeds invulling geven aan een ministeriële regeling, zoals voorgesteld in artikel 31, vijfde lid, van het voorliggende wetsvoorstel.

In het voorgestelde artikel 31, vijfde lid, van de Huursubsidiewet wordt geregeld dat met instemming van de huurder en de verhuurder de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister van VROM) de huursubsidie kan uitbetalen aan de verhuurder van de woning. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gevallen waarin en de wijze waarop zodanige betaling plaatsvindt.

Bij ministeriële regeling kan de reikwijdte van artikel 31 van de Huursubsidiewet niet worden verruimd. Het afdwingen van de medewerking van de verhuurder vereist een wettelijke basis. Het wettelijk opleggen van medewerking van de zijde van de verhuurder op dit punt is niet aan de orde. Het is immers niet noodzakelijk om de verhuurder te belasten met deze vorm van bescherming van de huursubsidiegerechtigde. Voor de huurder in kwestie staan andere wegen open. Zo kan de huursubsidiebijdrage op een andere rekening worden gestort dan de rekening waar een huurder zijn reguliere betalingen mee regelt. Het is ook mogelijk om de huursubsidie op de rekening van een derde te laten boeken, waarbij gedacht kan worden aan de Sociale Dienst van een gemeente of een zaakwaarnemer. Het blijft evenwel een zaak van eigen verantwoordelijkheid of de huurder van deze mogelijkheden gebruik maakt. De nieuwe Eos-systematiek geeft de huurder in ieder geval meer inzicht in de feitelijke huurprijs van de woning en in de kosten die het Rijk maakt voor het betaalbaar houden van de desbetreffende woning. Daarnaast zou met de (her)introductie van wettelijke taken van de verhuurder op dit punt, het risico kunnen ontstaan dat een belangrijk deel van de besparingen die gerealiseerd zijn in het kader van het Eos-programma (met name het vervallen van de onkostenvergoeding voor verhuurders), uiteindelijk weer ongedaan wordt gemaakt.

Invoering nabetaling en terugvorderen van huursubsidie

De leden van de SP-fractie onderschreven het belang van een goede controle van de Huursubsidiewet op misbruik. Anderzijds dient de rechtszekerheid van de huursubsidiegerechtigde niet in het geding te komen. Indien het inkomen of vermogen van een aanvrager door de Belastingdienst hoger wordt vastgesteld, dient de terugvordering van huursubsidie pas plaats te vinden nadat de bezwaartermijn verstreken is c.q. de belastingrechter in hoogste instantie uitspraak heeft gedaan. De leden van de SP-fractie vroegen zich af of de regering dit principe onderschrijft.

In de situatie dat de huursubsidiegerechtigde in bezwaar (of beroep) is gegaan bij de Belastingdienst en vervolgens ook een nadere vaststelling huursubsidie volgt, kan betrokkene dit in het huursubsidiebezwaar aangeven. Afhankelijk van het tijdstip waarop de procedure bij de Belastingdienst wordt afgerond, wordt de afhandeling van het huursubsidiebezwaar aangehouden of wordt gemotiveerd besloten dat niet te doen. Indien tot dit laatste wordt besloten wordt daarbij aangegeven dat het op een later tijdstip doorgeven van de nadere vaststelling door de Belastingdienst, altijd zal leiden tot een herziene beslissing huursubsidie.

Een huurder kan bij een gewijzigd verzamelinkomen door de Belastingdienst altijd een verzoek om herziening van de huursubsidie indienen.

Voorwaardelijke beëindiging van de huursubsidie

De leden van de SP-fractie stelden het op prijs dat in de wet en de uitvoeringsvoorschriften wordt vastgelegd dat de beëindiging altijd voorwaardelijk is, indien achteraf blijkt dat door een fout bij de Belastingdienst, de GBA of de verhuurder gegevens niet of onjuist zijn aangeleverd. Er zou in dit geval alsnog met terugwerkende kracht huursubsidie verstrekt moeten worden, zoals de Minister van VROM tijdens het algemeen overleg van 13 maart 2003 heeft bevestigd.

Indien het te laat leveren van de informatie niet aan de huurder verweten kan worden, zoals bijvoorbeeld in de periode in de tweede helft van 2002 toen het Ministerie van VROM slecht bereikbaar was voor de burger, zal de termijnoverschrijding de huurder niet worden tegengeworpen. Dit is reeds bestendig beleid, waarvoor aanpassing van de wet niet nodig is.

Als het Ministerie van VROM bij de gegevensuitwisseling niet alle benodigde gegevens van de primaire bronnen kan betrekken, wordt aan de aanvrager gevraagd zelf de ontbrekende gegevens aan te leveren. Wat er de oorzaak van is dat de primaire bron niet over de gegevens beschikt, is hierbij niet relevant en voor het Ministerie van VROM ook niet te beoordelen. De huurder krijgt ruim acht weken de tijd om de gegevens te leveren, in welke periode aan de huurder ook nog een herinneringsbericht wordt gezonden. Als dan door de huurder nog niet is gereageerd, wordt de aanvraag wegens het ontbreken van de subsidiebepalende gegevens buiten behandeling gesteld. Als de huurder toch nog in aanmerking wil komen, moet hij opnieuw een aanvraag indienen. De huursubsidie zal dan echter niet met terugwerkende kracht worden toegekend. Dit past in de eigen verantwoordelijkheid die de huurder naar mijn mening heeft voor het leveren van de informatie waarom de overheid vraagt en waar ik tijdens het algemeen overleg van 13 maart 2003 ook op heb gewezenOp de gevolgen van eventuele fouten in de gegevens van de zogenoemde primaire bronnen is al ingegaan bij het antwoord op de vragen over de kwaliteit van de brongegevens.

Woonlastenfonds

De gemeente kan komen tot een woonlastenfonds, waardoor een extra bijdrage in de woonlasten mogelijk is. De leden van de CDA-fractie stelden vast dat sprake is van een erg grote vrijblijvendheid. In vergelijkbare situaties in verschillende gemeenten is het dus mogelijk dat het ene gezin wel een extra bijdrage krijgt, omdat in die gemeente een woonlastenfonds bestaat, en het andere gezin niet.

De leden van de CDA-fractie beschouwden het hebben van een woonlastenfonds, om aan de in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel genoemde problemen tegemoet te komen, als noodzakelijk en zijn tegenstander van het ontstaan van willekeur. De leden van de CDA-fractie vroegen zich af hoe hieraan wordt tegemoetgekomen?

Het instellen van een woonlastenfonds is geen rijksverantwoordelijkheid of -taak. Gemeenten nemen zelf per gemeentelijke verordening het initiatief tot het instellen hiervan en stellen hier zelf financiële middelen voor beschikbaar. In de Huursubsidiewet is dan ook geen artikel opgenomen dat een gemeente dwingt lokaal maatwerk te verrichten. De huursubsidie is een landelijke regeling met een breed bereik van circa 1 miljoen huishoudens, met relatief lage uitvoeringslasten vanwege het meer generieke karakter van de regeling.

Kenmerk van maatwerk is dat naar de specifieke situatie wordt gekeken. Gemeenten hebben – binnen de wettelijke kaders – ruimte om in geval van bijzondere omstandigheden aanvullende maatregelen te treffen. Zo kunnen burgers in schrijnende gevallen een beroep doen op de woonkostentoeslag op grond van de Algemene bijstandswet. Enkele gemeenten hebben daarnaast een woonlastenfonds in het leven geroepen. Binnen deze kleine groep gemeenten is het aantal huishoudens dat een bijdrage uit het woonlastenfonds ontvangt beperkt. Landelijk gezien gaat het naar schatting om minder dan 30 000 huishoudens.

Ik ben niet bereid centraal regels te stellen voor lokaal maatwerk. Lokaal beleid leidt nu eenmaal altijd tot verschillen in behandeling van burgers van verschillende gemeenten. De enige reden waarom in de wet een relatie wordt gelegd met het woonlastenfonds, is het bieden van de mogelijkheid aan gemeenten om gebruik te maken van huursubsidiegegevens. Hierom is met klem door de 4 grote steden en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) gevraagd en hiertoe is pas na uitgebreid overleg met het College bescherming persoonsgegevens besloten.

Uitspraak Raad van State

De leden van de CDA-fractie vroegen zich af of in het licht van de verschillende uitspraken van de Raad van State in het kader van artikel 44, eerste lid, van de Huursubsidiewet bij het voorliggende wetsvoorstel niet op deze uitspraken ingespeeld moet worden.

Tevens vroegen de leden van de CDA-fractie zich in dit licht af of artikel 39 van de huidige Huursubsidiewet, waarin ten aanzien van de gemeente een vergelijkbare maatregel is genomen, wel in stand kan blijven. In verband met het voorgaande vroegen de leden van de CDA-fractie zich tevens af of artikel 41 gehandhaafd moet blijven.

Voor wat betreft de gevolgen van de recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de huursubsidie-uitgavennorm wordt verwezen naar de nota van wijziging op het onderhavige wetsvoorstel (Kamerstukken 2002/03, 28 777, nr. 4, blz. 5, 6, 10 en 11), waarin onder meer wordt voorgesteld de betreffende paragraaf 2 van hoofdstuk 8 in de Huursubsidiewet te laten vervallen (artikel 41 wordt daarbij geschrapt).

De uitspraken hebben echter geen betrekking op de zogenoemde verhuisnorm voor gemeenten. De rechtbankuitspraken met betrekking tot deze verhuisnorm geven geen aanleiding deze beheersingsmaatregel af te schaffen.

De leden van de VVD-fractie vroegen zich af wat de effecten zullen zijn van het uitvoeren van een passendheidstoets wanneer de rekenhuur boven de aftoppingsgrens ligt, op de uitgaven aan huursubsidie, zeker nu het instrument «prestatienormering» door de Raad van State onderuit is gehaald.

Ik verwacht dat het effect op de huursubsidieuitgaven gering zal zijn maar dit is moeilijk te voorspellen of te kwantificeren. Het effect zal ook per gemeente kunnen verschillen.

In de voorgestelde wetswijziging vraagt het Ministerie van VROM zelf een passendheidsadvies en gaat het initiatief hiervoor niet meer uit van de gemeente. Omdat lokaal verschillende grenzen voor de passendheidstoets werden gebruikt is in overleg met de VNG besloten de passendheidstoets slechts te laten uitvoeren bij een rekenhuur boven de aftoppingsgrenzen. Gemeenten kunnen overigens wel degelijk een toewijzingsbeleid uitvoeren beneden de aftoppingsgrenzen. Door een wijziging van het Besluit beheer sociale-huursector (hierna: BBSH) en het Huisvestingsbesluit (afstemming op de Huursubsidiewet) van 5 december 2000 (Stb. 543) is het mogelijk dat de gemeente onder de aftoppingsgrenzen een eigen toewijzingsbeleid vaststelt, dan wel op dit punt prestatieafspraken met verhuurders maakt. Ook toegelaten instellingen dienen ernaar te streven dat de huurders in een zo gering mogelijke mate een beroep doen op huursubsidie (artikel 14 BBSH). Bovendien is in zowel artikel 70c, eerste lid, van de Woningwet als in artikel 13 van het BBSH de verantwoordelijkheid van toegelaten instellingen aangegeven om zorg te dragen voor de huisvesting van woningzoekenden, die (onder andere) vanwege hun inkomen moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting.

Ik ga ervan uit dat gemeenten en toegelaten instellingen hun verantwoordelijkheid nemen bij het passend toewijzen van woningen. Voor de toekomst beraad ik mij nog op de mogelijkheden om de beheersing van de huursubsidie-uitgaven gestalte te geven.

Besparing van uitvoeringskosten

De leden van de CDA-fractie zagen graag de doelstelling om de uitvoeringskosten terug te dringen, nader onderbouwd, mede in het licht van de omvangrijke meerkosten die door de problemen bij de invoering (ook structureel) moeten zijn ontstaan.

De leden van de VVD-fractie vroegen zich af in hoeverre de genoemde besparingen op de uitvoeringskosten in 2002 ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Om de grote problemen bij de uitvoering van de huursubsidie in de zomer en het najaar van 2002 op te lossen heeft het Ministerie van VROM kosten moeten maken. Waar zijn deze kosten (extra inhuur externen, meerwerk door het uitbetalen van voorschotten etc.) terug te vinden? Zijn deze kosten verwerkt in de aangegeven totale besparing van € 24 miljoen in 2002?

Bij het opstellen van het overzicht «Besparingen Eos in relatie tot taakstelling» was nog geen inzicht in de kosten die gemoeid zijn met het verhelpen van de problemen in de uitvoering. Over deze onvoorziene kosten bent u inmiddels geïnformeerd in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 3 februari 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 28 464, nr. 23), waarin de kosten in verband met «4De Uitweg' zijn opgenomen. Volgens de meest recente inzichten betreft het een aflopende reeks van € 10 miljoen voor 2003, € 6 miljoen voor 2004, € 4 miljoen voor 2005 en € 2 miljoen voor 2006.

Een en ander laat onverlet dat het halen van de taakstelling ad € 22,69 miljoen structureel overeind blijft staan. Vanzelfsprekend zullen de kosten in het kader van «De Uitweg» worden meegenomen in het reguliere begrotingsvoorbereidingsproces.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp

Naar boven