28 753 Publiek-private samenwerking

Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 september 2016

Op 23 juni 2016 heeft het lid Lucas (VVD) een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of in de Wet markt en overheid het begrip «bekostigde onderwijsinstelling» vervangen kan worden door «bekostigde onderwijsactiviteiten» en de Kamer hierover voor Prinsjesdag te informeren (Kamerstuk 28 753, nr. 40). Hieronder zet ik uiteen hoe ik in overleg met de Minister van Economische Zaken uitvoering wil geven aan de motie.

Het zonder meer vervangen van het begrip «bekostigde onderwijsinstelling» door «bekostigde onderwijsactiviteiten» is niet mogelijk omdat het begrip «bekostigde instelling» niet in de tekst van de Wet markt en overheid voorkomt. Wel is onderzocht of de onderwijsuitzondering in de Wet markt en overheid zo kan worden aangepast dat niet meer de onderwijsinstelling maar alleen bekostigde onderwijsactiviteiten worden uitgezonderd.

Wet markt en overheid en onderwijsregelgeving

De Wet markt en overheid is van toepassing op overheden in de zin van krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen die economische activiteiten (het aanbieden van goederen of diensten aan derden op een markt) verrichten. Deze rechtspersonen dienen als ze economische activiteiten verrichten de wettelijke gedragsregels toe te passen, zoals het doorberekenen van integrale kosten aan de afnemers. Dit heeft als doel om zo gelijk mogelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden en het bedrijfsleven te creëren. De onderwijsinstellingen zijn van deze wet uitgesloten. Dit geldt voor de publiekrechtelijke onderwijsinstelling. De privaatrechtelijke onderwijsinstellingen vallen sowieso niet onder de reikwijdte van de Wet markt en overheid. Er is hierbij immers geen sprake van (een orgaan van) een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld.

Publiekrechtelijke onderwijsinstellingen zijn uitgesloten omdat voor de gehele onderwijssector al een sector specifiek regime geldt; de zogenoemde notities Helderheid. Deze bieden het kader voor alle door het rijk gefinancierde scholen en instellingen en dus ook voor de privaatrechtelijke onderwijsinstellingen. In de notities Helderheid zijn de uitgangspunten met betrekking tot de aanwending van publieke middelen voor instellingen in het onderwijs benoemd. Deze uitgangspunten zijn bindend voor de onderwijsinstellingen.

De kern van deze uitgangspunten vormt het algemene beginsel dat het investeren van publieke middelen in private activiteiten toegestaan is, zolang deze investering aantoonbaar (mede) ten goede komt aan de publieke taak van de instelling.

In de notities Helderheid is geoperationaliseerd dat door de investering geen concurrentievervalsing mag ontstaan. Daarnaast moet de onderwijsinstelling zich zowel richting OCW als richting relevante stakeholdersop transparante wijze verantwoorden over de publieke en private geldstromen en activiteiten onder meer in het jaarverslag. In de sectorregels geldt ook de verplichting tot het doorberekenen van de integrale kostprijs, vergelijkbaar met de gedragsregel uit de Wet markt en overheid.

Ongelijk speelveld

Het aanpassen van de uitzondering voor onderwijsinstellingen zou als gevolg hebben dat economische activiteiten van alleen publiekrechtelijke onderwijsinstellingen onder de reikwijdte van de wet komen te vallen, en niet diezelfde activiteiten van privaatrechtelijke onderwijsinstellingen.

Zowel in het mbo als in het hbo komen geen publiekrechtelijke onderwijsinstellingen voor. In het wo betreft het een beperkt aantal instellingen. In het funderend onderwijs – so, po en vo – komen wel publiekrechtelijke instellingen voor, maar in deze sectoren staan de betreffende onderwijswetten het inzetten van publiek geld (onderwijsbekostiging) voor private activiteiten niet toe. Aanpassing van de onderwijsuitzondering in de Wet markt en overheid zou dus alleen effect hebben op het wo. De onderzochte aanpassing zou daar een ongelijk speelveld creëren tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke onderwijsinstellingen, doordat alleen voor de publiekrechtelijke onderwijsinstellingen gedragsregels uit de Wet markt en overheid zouden gelden. Bovendien zou er sprake zijn van een dubbel regime voor de publiekrechtelijke onderwijsinstellingen omdat daarvoor ook de sectorspecifieke regels gelden.

Om zowel de economische activiteiten van publiekrechtelijke als privaatrechtelijke bekostigde onderwijsinstellingen onder de reikwijdte van de wet te brengen, zou een fundamentele aanpassing van de Wet markt en overheid nodig zijn. Bovendien zou deze wet zijn generieke karakter verliezen om een sectorspecifiek regime te introduceren voor het onderwijs. Dat terwijl er in het onderwijs al een sectorspecifiek regime geldt.

Ik zie daarom geen aanleiding om de onderwijsuitzondering in de Wet markt en overheid aan te passen. In de sectorspecifieke regelgeving kan ongelijke concurrentie door onderwijsinstellingen effectief worden tegengegaan. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de rechtmatige besteding van de publieke middelen door de bekostigde onderwijsinstellingen. Dit toezicht omvat ook de regels van Helderheid. Daarnaast is het toezicht van de Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) op basis van de mededingingswet (kartelverbod of het verbod van misbruik van economische machtspositie) ook van toepassing op de economische activiteiten van onderwijsinstellingen.

Recentelijk heeft de Inspectie van het Onderwijs aanbevelingen gedaan in haar rapport «Private activiteiten van bekostigde onderwijsinstellingen». In mijn reactie (Kamerstuk 28 753, nr. 37) heb ik deze aanbevelingen overgenomen en aangekondigd de sectorspecifieke regels te verduidelijken en indien nodig aan te scherpen, om te borgen dat publiek-private activiteiten in de sectoren onderwijs en onderzoek effectief bijdragen aan de primaire taken van deze sectoren en aan de kwaliteit van de publieke dienstverlening. Er vinden daartoe overleggen plaats met de relevante koepels en organisaties, zoals de NRTO, de VSNU en de VH.

Ik beschouw de motie hiermee als afgedaan.

Mede namens de Minister van Economische Zaken, De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven