28 753 Publiek-private samenwerking

Nr. 36 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 mei 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 18 december 2014 over de DBFM(O) Voortgangsrapportage 2014 over de voortgang in het beleid en de uitvoering van DBFM(O) (Kamerstuk 27 858, nr. 35).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 februari 2015 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 30 april 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsrapportage DBFM(O). De leden van de fractie van de VVD vinden dit een zeer waardevol instrument waarmee kostenvoordelen en kwaliteitswinst behaald kunnen worden. Vooral op het terrein van infrastructuur blijkt ook uit de praktijk dat dit instrument van toegevoegde waarde is.

De Minister geeft aan dat per project wordt getoetst of DBFM(O) meerwaarde oplevert. Kan de Minister aangeven aan de hand van welke criteria deze afweging wordt gemaakt? En welke elementen worden gebruikt om de geïnteresseerde marktpartijen te selecteren?

Voor huisvestingsprojecten en infrastructuurprojecten geldt een drempelwaarde van respectievelijk € 25 en € 60 miljoen. Kan de Minister aangeven of er ook wel eens projecten gebundeld worden zodat er aan de betreffende drempel gekomen kan worden? Dit kan bruikbaar zijn om zo ook meerdere kleine projecten in aanmerking te laten komen voor DBFM(O). En kan de Minister aangeven met welke kosten rekening wordt gehouden? Zijn dit «de total cost of ownership»? En zo ja, waar bestaan deze uit?

De VVD-fractie is enthousiast over de manier van betalen die bij DBFM(O) hoort; er wordt betaald op basis van prestatie en in tranches. Kan de Minister aangeven wat er gebeurt als de kwaliteit onder de maat is? In de voortgangsrapportage is te lezen dat er dan in de meeste gevallen een financiële korting wordt opgelegd. Maar betekent dit enkel een financiële korting of ook dat de kwaliteit alsnog geleverd wordt op het afgesproken niveau? En wat is de prikkel voor bovenmatig presteren (nu daar gebruikelijk niet voor betaald wordt)? En wat gebeurt er als de prijs hoger is dan is vastgesteld? Zijn deze kosten dan voor de opdrachtgever of de opdrachtnemer?

De leden van de fractie van de VVD vinden DBFM(O) een goed instrument omdat zo op slimme manier privaat kapitaal ingezet wordt. Over de financiering hebben deze leden wel enkele vragen. Voor de volledigheid willen de leden graag weten of het verplicht is dat een financiële instelling onderdeel is van het consortium? En wat is de rol van de Europese Investeringsbank bij de financiering van Nederlandse projecten?

De Minister geeft aan dat steeds meer financiële partijen zoals banken en institutionele beleggers uit binnen en buitenland willen dingen naar opdrachten via de DBFM(O)-constructie. Wat zijn de redenen voor deze populariteit? Betreft dit bijvoorbeeld de hoge winst, de betrouwbaarheid van de opdrachtgevers of de looptijd? En worden er door de overheid ook wel eens garanties afgegeven? Zo ja, wat voor soort garanties zijn dat? Moeten we dan denken aan garanties op prijsontwikkeling?

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de instrumenten zijn om gedurende het contract (vooral bij de exploitatiefase) bij te sturen? Bijvoorbeeld op het gebied van afgesproken kwaliteit.

Kan de Minister ingaan op de vraag wat er gebeurt als er een positieve toets is tot het gebruik van DBFM(O) tegenover andere vormen van financiering? Is de opdrachtgever dan geneigd om de vooraf bedachte producten en diensten af te nemen tegen het al gepande kwaliteitsniveau (en dus enkel een kostenbesparing realiseert) of is de opdrachtnemer dan geneigd om ook het kwaliteitsniveau omhoog te schroeven?

In de rapportage is te lezen dat gestimuleerd wordt om DBFM(O) breder in te zetten. De VVD-fractie is dan ook enthousiast over de PPS support die opgericht is door het Rijk in overleg met decentrale overheden en marktpartijen. Kan de Minister aangeven in welke mate ook andere (bijvoorbeeld gemeenten, provincies enz.) gebruik (gaan) maken van DBFM(O)?

De leden van de fractie van de VVD zien in de rapportage een groot aantal projecten met een positieve meerwaarde (infrastructuur, bouw, defensie). Waar bestaat deze meerwaarde uit? Betreft dit enkel kosten of ook een hoger kwaliteits- of serviceniveau?

De VVD-fractie is tot slot benieuwd of er al ervaringen zijn met Social Impact Bonds? Zijn hier al lopende projecten met dit instrument of zitten er al projecten in de pijplijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsrapportage DBFM(O) 2014. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Op welke manier in het Algemene Rekenkamer-rapport van 2013 meegenomen in het DBFMO-beleid? Zijn de toen geconstateerde hoge meerwerkkosten in de exploitatiefase inmiddels omlaag gebracht? Is het contractmanagement inmiddels verbeterd?

Het wel of niet slagen van Publiek-Private Samenwerking (en aanbesteding) hangt voor een groot deel samen met de kwaliteit van het contractmanagement. Zijn ambtenaren van nature goede contractenafsluiters? Is daarvoor niet hoogwaardige juridische kennis nodig? Past deze wel in de loonschalen van de Rijkoverheid (BBRA)? In hoeverre levert een 4 jaar durende nullijn een positieve bijdrage aan de kwaliteit van het ambtenarenapparaat?

Op welke manier komt de rijksoverheid aan «professioneel contractmanagement», die de marktconformiteit van wijzigingen te toetsen (blz. 10)? Op welke manieren wordt deze professionaliteit bevorderd?

Hoe wordt toegezien op de professionaliteit van het contractmanagement in staatsdeelnemingen? Klopt het dat daar ook grote bedragen aan opdrachten en aanbestedingen omgaan?

Ziet de Algemene Rekenkamer hier ook op toe? Heeft de Algemene Rekenkamer ook toegang tot de dochtermaatschappijen van staatsdeelnemingen? Zo nee, waarom niet? Zou dit wel mogelijk gemaakt kunnen worden door een aanpassing van de Comptabiliteitswet?

Hoe worden de transactiekosten berekend? Hoe verhouden deze zich tot de drempelwaarden van 25 miljoen en 60 miljoen euro?

In hoeveel DBFM(O)-projecten wordt de exploitatie uitbesteed, in hoeveel gevallen het onderhoud, en/of beide, en in hoeveel gevallen geen van beide?

Deelt het kabinet de mening dat geen gebouwen in private handen moeten worden gebracht en dan weer terug geleased (sale and lease back)? Klopt het dat dit uiteindelijk kan leiden tot heel hoge kosten? Hoe verhoudt dit zich tot de hoge vastgoedkosten in Londen?

Op welke manier worden de financieringskosten meegenomen in de Publiek Private Comparator (PPC)? Tegen welk percentage kan de staat lenen? Tegen welk percentage kunnen private uitvoerders lenen?

Wordt een Publieke Sector Comparator (PSC) alleen achteraf berekend of ook vooraf? Welke projecten zijn er al volledig afgerond en van welke projecten is er een eindvergelijking gemaakt tussen private en publieke uitvoering? Hoeveel van dergelijke «meerwaardeberekeningen» zijn er inmiddels?

Klopt het dat de meerwaarden van 10 tot 15%, waar meestal van uit wordt gegaan, gebaseerd zijn op ramingen? Klopt het dat de meerwaarden in werkelijkheid lager zijn? Gaat het dan om 2 tot 5%?

Hoe geeft het Ministerie van Financiën invulling aan de systeemverantwoordelijkheid voor PPS? Hoeveel fte is er bij het Ministerie van Financiën belast met deze systeemverantwoordelijkheid voor PPS?

Betekent het ontbreken van goede afspraken over de risicoverdeling in andere landen dat projecten daar zijn uitgevoerd tegen veel te hoge kosten?

Hoe wordt de omvang en complexiteit van documenten en procedures nu beoordeeld door marktpartijen?

Valt de verbouwing van de Tweede Kamer ook onder PPS of DBMN(O)?

Hoe vaak en waar vindt het interdepartementaal contractmanagersoverleg plaats?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage. Zij hebben hierover enkele vragen.

De leden van de D66-fractie merken op dat bij het gebruik van DBFM(O) de investeringsuitgaven voor een project via de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding worden uitgesmeerd over de volledige looptijd van het contract. Ten opzichte van een traditionele aanbesteding zijn de uitgaven bij toepassing van DBFM(O) aan het begin van de looptijd veel lager, terwijl deze in latere jaren juist hoger zijn. Deze leden zien hierin het risico dat de financiële ruimte die aan het begin van de looptijd ontstaat, direct wordt uitgegeven aan andere projecten, terwijl er geen rekening wordt gehouden met de hogere lasten in latere jaren. Zij vragen de Minister uiteen te zetten op welke wijze hij waarborgt dat dit effect zich niet voordoet.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de voortgangsrapportage alleen rapporteert over projecten die via het DBFM(O)-principe worden uitgevoerd. Deze leden hebben daardoor geen inzicht in het aantal projecten waarbij wel getoetst is of DBFM(O) meerwaarde zou hebben, maar waarbij geconcludeerd is dat dit niet het geval is. Zij vragen of de Minister een overzicht kan geven van projecten waarbij wel een toets op meerwaarde heeft plaatsgevonden, maar waarbij de meerwaarde niet aan de orde was. Ook vragen deze leden of de Minister uiteen kan zetten wat de factoren zijn die bepalen of toepassing van DBFM(O) al dan niet meerwaarde heeft.

Naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer uit juni 2013 merken de leden van de D66-fractie dat het voor hen niet inzichtelijk is, in hoeverre het contractmanagement nu is aangescherpt. Deze leden zouden in een volgende voortgangsrapportage graag meer informatie krijgen over de uitvoering van lopende contracten en over substantiële wijzigingen in lopende contracten, om op die wijze meer inzicht te krijgen in de ervaringen met DBFM(O) in de uitvoeringsfase. Deze leden zien dit nu alleen op hoofdlijnen in de informatie over de projecten Korte Voorhout 7 en Detentiecentrum Rotterdam, bij de andere projecten in de exploitatiefase ontbreekt deze informatie. Meer concreet vragen de leden van de D66-fractie bij welke projecten er in 2014 reden was voor het opleggen van boetes of kortingen, en of deze boetes en kortingen ook daadwerkelijk zijn opgelegd.

De leden van de fractie van D66 vragen op welke manier de Minister uitwerking geeft aan de aanbeveling van de Rekenkamer om gedurende de looptijd van een contract de meerwaarde van DBFM(O) te monitoren. Met name wanneer contractwijzigingen gewenst zijn, zou de meerwaarde vanwege het ontbreken van concurrentie in de uitvoeringsfase kunnen verminderen. Op welke wijze kan de Minister dit inzichtelijk maken?

De leden van de D66-fractie lezen dat het voornemen bestaat om DBFM(O) breder toe te passen dan bij gebouwen en infrastructuur, waaronder ICT-projecten. Deze leden zijn niet op voorhand positief of negatief over deze uitbreiding. Wel wijzen zij op de conclusies van het parlementair onderzoek naar ICT-projecten bij de overheid (commissie-Elias). Die waren kritisch, met name ook op het terrein van het contractmanagement. Deze leden vragen in hoeverre DBFM(O) kan bijdragen aan een verbeterde governance van ICT-projecten bij de overheid.

Tot slot vragen de leden van de fractie van D66 aandacht voor de kansen van MKB-bedrijven bij aanbestedingen door de overheid. Hoewel het bij toepassing van DBFM(O) altijd gaat om projecten van aanzienlijke omvang, zijn deze leden toch van mening dat MKB-ers zo veel mogelijk zouden moeten kunnen meedingen naar opdrachten die voortvloeien uit deze projecten. Welke mogelijkheden ziet de Minister om de positie van MKB-ers in DBFM(O) te versterken?

II Reactie van de Minister

In het schriftelijk overleg naar aanleiding van de Voortgangsrapportage DBFM(O) 2014 is door de vaste commissie voor Financiën op 27 februari jongstleden een aantal vragen voorgelegd. Ik heb hier met belangstelling kennis van genomen. Hieronder treft u mijn antwoorden aan op de gestelde vragen. De antwoorden zijn gecategoriseerd naar onderwerp, te weten:

  • Toepassing DBFM(O)

  • Meerwaarde bij DBFM(O)

  • Financiering

  • Contractmanagement

  • Overig

Toepassing DBFM(O)

1. Keuze voor DBFM(O) (VVD)

Kan de Minister ingaan op de vraag wat er gebeurt als er een positieve toets is tot het gebruik van DBFM(O) tegenover andere vormen van financiering? Is de opdrachtgever dan geneigd om de vooraf bedachte producten en diensten af te nemen tegen het al geplande kwaliteitsniveau (en dus enkel een kostenbesparing realiseert) of is de opdrachtnemer dan geneigd om ook het kwaliteitsniveau omhoog te schroeven?

De Publiek-Private Comparator (PPC) vergelijkt verschillende contractvormen op een relatief vroeg moment in de projectvoorbereiding. Wanneer de definitieve scope van een project of de looptijd van het contract significant wijzigen dan volgt een actualisatie van de PPC. Nadat de contractkeuze, mede op basis van de PPC-uitkomst, is gemaakt vindt nadere invulling en uitwerking plaats. De opdrachtgever formuleert zo voorafgaand aan de aanbesteding de gewenste output en het kwaliteitsniveau. Tijdens de aanbesteding stuurt de opdrachtgever door middel van haar gunningscriteria waarmee punten zijn te behalen voor zowel prijs als kwaliteit. Hiermee kunnen de biedende consortia geprikkeld worden om met innovatieve oplossingen te komen die meer kwaliteit bieden dan het gewenste niveau en/of goedkoper zijn. Aan het einde van de aanbesteding wordt het gevraagde kwaliteitsniveau contractueel vastgelegd.

2. Bundeling en drempelwaarde (VVD)

Voor huisvestingsprojecten en infrastructuurprojecten geldt een drempelwaarde van respectievelijk € 25 en € 60 miljoen. Kan de Minister aangeven of er ook wel eens projecten gebundeld worden zodat er aan de betreffende drempel gekomen kan worden? Dit kan bruikbaar zijn om zo ook meerdere kleine projecten in aanmerking te laten komen voor DBFM(O). En kan de Minister aangeven met welke kosten rekening wordt gehouden? Zijn dit «de total cost of ownership»? En zo ja, waar bestaan deze uit?

Om te bepalen of aan de genoemde drempelwaarden wordt voldaan kijkt de opdrachtgever naar de investeringssom die nodig is voor de realisatie van een gebouw of de infrastructuur. Voor infrastructuur gelden hier de bedragen zoals opgenomen in het MIRT.

Er zijn geen projecten gebundeld om aan de drempelwaarde voor DBFM(O) te komen. In de praktijk blijken bij het Rijk kleinere projecten onvoldoende onderlinge samenhang te hebben om deze te bundelen. Waar dit wel mogelijk is en ook kostenvoordelen oplevert maakt de opdrachtgever al de keuze om er één project van te maken.

3. Positie MKB-bedrijven (D66)

Hoewel het bij toepassing van DBFM(O) altijd gaat om projecten van aanzienlijke omvang, zijn deze leden toch van mening dat MKB-ers zo veel mogelijk zouden moeten kunnen meedingen naar opdrachten die voortvloeien uit deze projecten. Welke mogelijkheden ziet de Minister om de positie van MKB-ers in DBFM(O) te versterken?

Welke typen bedrijven mee kunnen doen met een aanbesteding hangt af van de grootte van het project en niet van de contractvorm. Bij een groot infrastructuurproject zullen kleinere bedrijven minder snel hoofdaannemer zijn. Dit geldt voor zowel een traditioneel als DBFM(O)-project. MKB bedrijven zijn wel als onderaannemer betrokken bij DBFM(O)-projecten. Wat betreft de kleinere onderdelen in een project (het onderhoud en de exploitatie) geldt juist dat de geïntegreerde aanbesteding leidt tot meerwaarde voor het Rijk. MKB bedrijven kunnen natuurlijk deel uitmaken van een consortium. Er vindt regelmatig afstemming plaats met brancheorganisaties en marktpartijen over de planning en omvang van projecten. Er is geen aanleiding om projecten ingrijpend anders te organiseren.

Op dit moment wordt de Aanbestedingswet 2012 geëvalueerd door het Ministerie van Economische zaken. In de evaluatie worden de aanbestedingsprocedures, de schaalgrootte van projecten, de risicoverdeling tussen opdrachtgever en -nemer, de gunningscriteria en het effect van de wet op de aanbesteding van werken meegenomen. De uitkomsten van deze evaluatie worden naar verwachting deze zomer naar de Kamer gestuurd.

4. Toepassing bij decentrale overheden (VVD)

In de rapportage is te lezen dat gestimuleerd wordt om DBFM(O) breder in te zetten. De VVD-fractie is dan ook enthousiast over de PPS support die opgericht is door het Rijk in overleg met decentrale overheden en marktpartijen. Kan de Minister aangeven in welke mate ook andere (bijvoorbeeld gemeenten, provincies enz.) gebruik (gaan) maken van DBFM(O)?

Decentrale overheden zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze van de uitvoeringsvorm van hun projecten. PPSsupport zorgt voor de ontsluiting van kennis over DBFM(O) en de praktische vertaling daarvan naar decentrale overheden. Tevens zorgt PPSsupport voor ondersteuning, advisering en kennisontwikkeling. De aard en omvang van decentrale projecten maakt deze vertaalslag noodzakelijk. Het gevolg is dat decentrale overheden in toenemende mate de uitgangspunten van DBFM(O) toepassen bij hun projecten.

PPSsupport geeft aan dat DBFM(O) wordt toegepast bij de Internationale School Eindhoven, Zorgacademie Atrium MC Heerlen en bij de al langer in bedrijf zijnde projecten als het Montaigne Lyceum en waterzuivering Delfland. Ook bij de projecten baanverlenging vliegveld Groningen-Eelde, provinciehuis Gelderland en brede school Joure Zuid zijn principes van DBFM(O) toegepast.

5. Toepassing bij ICT-projecten van de rijksoverheid (D66)

De leden van de D66-fractie lezen dat het voornemen bestaat om DBFM(O) breder toe te passen dan bij gebouwen en infrastructuur, waaronder ICT-projecten. Deze leden zijn niet op voorhand positief of negatief over deze uitbreiding. Wel wijzen zij op de conclusies van het parlementair onderzoek naar ICT-projecten bij de overheid (commissie-Elias). Die waren kritisch, met name ook op het terrein van het contractmanagement. Deze leden vragen in hoeverre DBFM(O) kan bijdragen aan een verbeterde governance van ICT-projecten bij de overheid.

Grote complexe ICT-projecten vereisen een sterke governance, dit vergt inderdaad verbetering. Het uitvoeren van een project met een DBFM(O)-contract leidt niet automatisch tot betere governance. De principes van DBFM(O) met integratie van de verschillende projectonderdelen en de expliciete risicoverdeling stimuleren dat er beter wordt nagedacht over de governance van een project, ook in de exploitatiefase. Overigens bevatten sommige PPS-projecten ook ICT-componenten (bv. tunnels) waarbij de DBFM(O) principes worden toegepast.

6. Integratie van exploitatie en onderhoud (PvdA)

In hoeveel DBFM(O)-projecten wordt de exploitatie uitbesteed, in hoeveel gevallen het onderhoud, en/of beide, en in hoeveel gevallen geen van beide?

Bij alle gebouwenprojecten maken het onderhoud en grote delen van de exploitatie onderdeel uit van het contract. Bij infrastructuur geldt dat het onderhoud altijd deel uit maakt van het contract, waarbij Rijkswaterstaat wel altijd zelf verantwoordelijk blijft voor incidentmanagement, gladheidsbestrijding en verkeersmanagement.

7. Sale-leasebackconstructies (PvdA)

Deelt het kabinet de mening dat geen gebouwen in private handen moeten worden gebracht en dan weer terug geleased (sale and lease back)? Klopt het dat dit uiteindelijk kan leiden tot heel hoge kosten? Hoe verhoudt dit zich tot de hoge vastgoedkosten in Londen?

In principe worden geen gebouwen in private handen gebracht met een sale and lease back constructie tenzij dit aantoonbaar doelmatigheidswinst oplevert. Hierbij geldt ook regelgeving van het Besluit Privaatrechtelijke Rechtshandelingen (1996) waarin is geregeld dat de Minister van Financiën goedkeuring moet geven voor dergelijke constructies. Overigens blijft bij DBFM(O)-contracten het juridisch eigendom van het gebouw in handen van de overheid.

8. Toepassing DBFM(O) bij verbouwing Binnenhof (PvdA)

Valt de verbouwing van de Tweede Kamer ook onder PPS of DBFM(O)?

Nee. De verbouwing van de Tweede Kamer wordt op traditionele wijze uitgevoerd, dat wil zeggen zonder PPS-constructie of DBFM(O)-contract.

Meerwaarde bij DBFM(O)

9. Oorzaken meerwaarde (VVD)

De leden van de fractie van de VVD zien in de rapportage een groot aantal projecten met een positieve meerwaarde (infrastructuur, bouw, defensie). Waar bestaat deze meerwaarde uit? Betreft dit enkel kosten of ook een hoger kwaliteits- of serviceniveau?

10. Oorzaken meerwaarde (D66)

Ook vragen deze leden (de leden van D66, red.) of de Minister uiteen kan zetten wat de factoren zijn die bepalen of toepassing van DBFM(O) al dan niet meerwaarde heeft.

11. Selectie van marktpartijen (VVD)

De Minister geeft aan dat per project wordt getoetst of DBFM(O) meerwaarde oplevert. Kan de Minister aangeven aan de hand van welke criteria deze afweging wordt gemaakt? En welke elementen worden gebruikt om de geïnteresseerde marktpartijen te selecteren?

De meerwaarde van DBFM(O) zit in een lagere prijs en/of betere kwaliteit. Dit ontstaat door:

  • Levenscyclusoptimalisatie door de opdrachtnemer verantwoordelijk te maken voor zowel het ontwerp en de bouw als het onderhoud en exploitatie in de jaren erna (kostenbesparing).

  • Prikkelwerking van het betalingsmechanisme. De opdrachtnemer kan een boete krijgen indien de vooraf afgesproken dienst niet wordt geleverd en zal daarom alles in het werk stellen om de dienst wel te leveren (betere kwaliteit).

  • Waakhondfunctie van de externe financier. De financier zal vooraf de plannen van de opdrachtnemer (inclusief voorziene risico’s) kritisch toetsen en tijdens de uitvoering blijven monitoren (kostenbesparing en betere kwaliteit).

De mogelijke meerwaarde wordt vooraf beoordeeld aan de hand van de «Publiek Private Comparator» (PPC) en de «Publieke Sector Comparator» (PSC). De PPC is een instrument om de voor- en nadelen van verschillende uitvoeringsvarianten van een project financieel inzichtelijk te maken. Mede op basis van een PPC kan worden besloten om een DBFM(O) aanbesteding te starten. De PSC berekent tijdens de aanbesteding de totale kosten en risico’s over de gehele looptijd van het project indien de overheid het project met een traditionele contractvorm zou uitvoeren. Dit resulteert in een referentieprijs (benchmark) voor het project. Met deze referentieprijs wordt vervolgens bepaald of biedingen van private partijen financiële meerwaarde opleveren.

Naast de financiële meerwaarde die berekend wordt in de PPC en PSC, kan ook meerwaarde bereikt worden op het gebied van verbeterde kwaliteit en/of serviceniveau. Overigens vertalen de in de voortgangsrapportage gerapporteerde meerwaardepercentages zich niet een-op-een in budgettaire besparingen. Het budget dat een departement reserveert voor een project is niet automatisch gelijk aan de in de PSC berekende kosten als referentie voor uitvoering met een traditioneel contract. De PSC betrekt de kosten en risico’s die direct voortvloeien uit het contract, terwijl het gereserveerde budget breder is en rekening houdt met het totaal aan kosten en risico’s om het project te realiseren. Hierbij horen ook kosten in de voorbereidingsfase, kosten voor grondaankoop, etc.

Marktpartijen worden voor een DBFM(O)-project geselecteerd door middel van een aanbesteding met een concurrentiegerichte dialoog. Gunning gebeurt daarbij niet op basis van prijs maar op basis van Economisch Meest Voordelige Inschrijving (EMVI). Zo kunnen bijvoorbeeld het ontwerp, het risicobeheersplan en voorziene hinder door werkzaamheden ook onderdeel uitmaken van de gunningscriteria. De EMVI-criteria verschillen van project tot project, afhankelijk van de beoogde projectdoelstellingen en het verwachte onderscheidende vermogen tussen de biedingen.

12. De Publieke Sector Comparator (PvdA)

Wordt een Publieke Sector Comparator (PSC) alleen achteraf berekend of ook vooraf? Welke projecten zijn er al volledig afgerond en van welke projecten is er een eindvergelijking gemaakt tussen private en publieke uitvoering? Hoeveel van dergelijke «meerwaardeberekeningen» zijn er inmiddels?

13. Meerwaarde in de praktijk (PvdA)

Klopt het dat de meerwaarden van 10 tot 15%, waar meestal van uit wordt gegaan, gebaseerd zijn op ramingen? Klopt het dat de meerwaarden in werkelijkheid lager zijn? Gaat het dan om 2 tot 5%?

De Publieke Sector Comparator (PSC) wordt voorafgaand aan de aanbesteding opgesteld om de biedingen van de marktpartijen te kunnen toetsen op meerwaarde, zie ook vraag 11. Op het moment dat de beste bieding is geselecteerd wordt duidelijk wat de verwachte meerwaarde is op basis van het uitonderhandelde contract. De meerwaarde die hieruit volgt is de meerwaarde die wordt gerapporteerd in de Voortgangsrapportage DBFM(O).

De verwachte meerwaarde wordt vóór de start van de uitvoering van het project berekend en is gebaseerd op een raming van de verwachte uitgaven in het geval het project op traditionele wijze zou worden uitgevoerd. Het gaat daarbij om een zo realistisch mogelijke inschatting op basis van de op dat moment bekende gegevens. Financiën heeft in 2014 de Auditdienst Rijk (ADR) onderzoek laten doen naar de meerwaardetoetsen PPC en PSC. De conclusie van dit onderzoek is dat gebruik wordt gemaakt van actuele inputgegevens en de juiste veronderstellingen. De meerwaarden die in de Voortgangsrapportage DBFM(O) worden gemeld zijn gebaseerd op de door de ADR onderzochte methode. Er is geen reden om aan te nemen dat deze meerwaarden in werkelijkheid lager zijn.

Door middel van goed georganiseerd contractmanagement zorgen de departementen die de projecten uitvoeren dat de geraamde meerwaarde ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Verdere verbetering van het contractmanagement is een van de belangrijkste ambities voor de komende periode. Wel worden de verwachte voordelen van DBFM(O) ten opzichte van andere contractvormen periodiek geëvalueerd met behulp van ervaringen bij lopende projecten, zoals beschreven in het ADR-onderzoek. Voor de meerwaardeberekening van nieuwe projecten wordt gebruik gemaakt van deze evaluaties.

Voor alle projecten van de rijksoverheid die op basis van een DBFM(O)-contract worden uitgevoerd is een PSC opgesteld. Het gaat tot op heden om negen PSC’s voor infrastructuur en dertien voor gebouwen.

14. Risicoverdeling (PvdA)

Betekent het ontbreken van goede afspraken over de risicoverdeling in andere landen dat projecten daar zijn uitgevoerd tegen veel te hoge kosten?

Het ontbreken van goede afspraken over de risicoverdeling kan inderdaad een reden zijn dat projectkosten uit de hand lopen. Het Nederlandse DBFM(O)-standaardcontract kent een heldere risicoverdeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.

15. Projecten waarbij meerwaarde niet aan de orde was (D66)

Zij (de leden van D66, red.) vragen of de Minister een overzicht kan geven van projecten waarbij wel een toets op meerwaarde heeft plaatsgevonden, maar waarbij de meerwaarde niet aan de orde was.

Bij alle projecten van Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, Defensie en Veiligheid & Justitie waar op meerwaarde is getoetst is tot nu toe ook (financiële) meerwaarde geconstateerd voor uitvoering in DBFM(O)-vorm. Soms staan tegenover deze financiële meerwaarde echter niet-financiële overwegingen (die overigens eveneens onderdeel zijn van de PPC) welke de doorslag hebben gegeven dat toch voor een traditionele uitvoeringsvariant is gekozen. In de DBFM(O)-Voortgangsrapportage 2014 is dit bijvoorbeeld toegelicht voor de A10 ZuidAs en de Zeesluis Terneuzen. Het Rijk blijft doorgaan met het toetsen van de meest geschikte contractvorm bij projecten die daarvoor in aanmerking komen.

16. Transactiekosten (PvdA)

Hoe worden de transactiekosten berekend? Hoe verhouden deze zich tot de drempelwaarden van 25 miljoen en 60 miljoen euro? Hoe wordt de omvang en complexiteit van documenten en procedures nu beoordeeld door marktpartijen?

De transactiekosten voor de opdrachtnemer bestaan onder andere uit het projectteam, adviseurs en kosten voor het ontwerp (architect). Deze kosten zijn voor de biedende partijen zelf en worden niet separaat in rekening gebracht bij de overheid. Wel biedt de overheid de partijen die afvallen bij een DBFM(O)-aanbesteding een ontwerpvergoeding om tegemoet te komen aan deze kosten. De ervaring leert dat de markt niet bereid is om onder de genoemde drempelbedragen een bieding voor een project te doen onder andere vanwege hun eigen transactiekosten.

Het Rijk is in gesprek met de markt om te verkennen welke exacte elementen nu de keuze van bouwbedrijven beïnvloeden om voor een bepaald werk te kiezen. Uit de verschillende gesprekken met diverse partijen blijkt dat het gaat om zaken die te maken hebben met tenderkosten en tendercapaciteit. De standaard documenten en procedures hebben op zichzelf al geleid tot een vermindering van transactiekosten. Gezamenlijk worden continu de mogelijkheden bezien om tenderkosten en -capaciteit te beperken.

Overigens doen transactiekosten zich uiteraard ook voor bij aanbestedingen in traditionele contractvormen. Deze zijn verspreid over meerdere aanbestedingen en wijzigingen gedurende de gehele levensduur van het project (bijvoorbeeld de aanbesteding van tussentijds grootonderhoud). Door deze spreiding in de tijd worden deze transactiekosten vaak niet transparant op een centrale plek bijgehouden. Door deze verborgenheid kan de indruk ontstaan dat traditionele contracten veel minder c.q. nauwelijks transactiekosten hebben.

Financiering

17. Social impact bonds (VVD)

De VVD-fractie is tot slot benieuwd of er al ervaringen zijn met Social Impact Bonds? Zijn hier al lopende projecten met dit instrument of zitten er al projecten in de pijplijn?

Het Ministerie van Veiligheid en Justitie verkent op dit moment de mogelijkheden op het gebied van Social Impact Bonds. Dit proces loopt nog en heeft nog niet geleid tot concrete projecten of een concreet voornemen daartoe.

18. Rol van de financiële instelling in een consortium (VVD)

Voor de volledigheid willen de leden graag weten of het verplicht is dat een financiële instelling onderdeel is van het consortium?

In de DBFM(O)-aanbestedingsleidraad voor zowel huisvesting als infrastructuur is het verplicht gesteld voor de bieder om financiering voor het project te betrekken bij een daartoe geëigende instelling. Deze financiële instelling is echter niet noodzakelijkerwijs onderdeel van het bouwconsortium.

19. Betrokkenheid van de EIB (VVD)

En wat is de rol van de Europese Investeringsbank bij de financiering van Nederlandse projecten?

De EIB speelt een belangrijke rol bij de financiering van Nederlandse DBFM(O)-projecten. De EIB neemt bij door haar geselecteerde projecten een deel van de financiering op zich en biedt daarbij doorgaans gunstigere voorwaarden (lees: lagere rente) dan overige financiële instellingen. De EIB is daarbij niet gebonden aan een enkel consortium maar biedt haar deel van de financiering aan alle partijen aan. Deelname van de EIB aan een project wordt als positief ervaren door de biedende partijen. De financieringsbehoefte neemt daardoor af en ook geeft het een positieve uitstraling aan het project.

20. Interesse van financiers (VVD)

De Minister geeft aan dat steeds meer financiële partijen zoals banken en institutionele beleggers uit binnen en buitenland willen dingen naar opdrachten via de DBFM(O)-constructie. Wat zijn de redenen voor deze populariteit? Betreft dit bijvoorbeeld de hoge winst, de betrouwbaarheid van de opdrachtgevers of de looptijd? En worden er door de overheid ook wel eens garanties afgegeven? Zo ja, wat voor soort garanties zijn dat? Moeten we dan denken aan garanties op prijsontwikkeling?

Zoals in de voortgangsrapportage beschreven zijn er meerdere redenen voor de populariteit van de Nederlandse DBFM(O)-projecten bij financiers. Een voorbeeld hiervan is de gestandaardiseerde manier van werken zoals door middel van het DBFM(O)-standaardcontract. Dit zorgt voor voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van de projecten. De markt vindt de opdrachtgevers betrouwbaar vanwege het consistente beleid en de stabiele pijplijn van projecten. Ook de door de departementen goed georganiseerde aanbestedingstrajecten dragen hier aan bij. Als projecten zijn aangekondigd dan worden deze volgens planning naar de markt gebracht en de processen worden netjes binnen de toegezegde tijd doorlopen.

Er is mede door voornoemde redenen veel concurrentie op de markt voor financiering. Dit houdt in dat geen sprake is van hoge winstopslagen in de door de financiers gevraagde tarieven.

De overheid geeft geen garanties aan financiers van DBFM(O)-projecten.

21. Financieringskosten (PvdA)

Op welke manier worden de financieringskosten meegenomen in de Publiek Private Comparator (PPC)? Tegen welk percentage kan de staat lenen? Tegen welk percentage kunnen private uitvoerders lenen?

De concrete percentages waartegen de staat en private uitvoerders kunnen lenen hangt af van de karakteristieken van het project (bv looptijd). In de Publiek-Private Comparator (PPC) wordt gerekend met de financieringskosten van de staat met daarbovenop een projectspecifieke risico-opslag. Hiermee wordt rekening gehouden met risico’s die bij de traditionele uitvoeringsvariant niet worden beprijsd, maar weldegelijk aanwezig zijn. De risico-opslag is gelijk aan de risico-opslag die in de markt wordt gevraagd voor het project. Welke partij het project financiert is immers niet relevant voor de risico’s die zich voor kunnen doen.

In de praktijk profiteert de staat wel van haar lagere financieringskosten door bij private uitvoering de financieringsbehoefte te verkleinen door middel van het doen van een mijlpaalbetaling na afronding van de bouwperiode. Tevens zorgen deze mijlpaalbetalingen voor een financiële prikkel voor het consortium om conform planning het project te voltooien. Bij het vaststellen van de hoogte van de mijlpaalbetalingen let de overheid er op dat het consortium voldoende risico’s en als gevolg daarvan prikkels blijft voelen om de gewenste output gedurende de looptijd van het contract te blijven leveren.

Contractmanagement

22. Gevolgen onderpresteren (D66)

Meer concreet vragen de leden van de D66-fractie bij welke projecten er in 2014 reden was voor het opleggen van boetes of kortingen, en of deze boetes en kortingen ook daadwerkelijk zijn opgelegd.

DBFM(O)-contracten zijn gericht op het leveren van een prestatie: beschikbaarheid van infrastructuur en gebouwen. Daarnaast kunnen publieke doelstellingen een rol spelen. Voor gebouwen zijn bijvoorbeeld beschikbaarheid van de justitiële accommodaties en veiligheid belangrijke doelstellingen. Voor infrastructuurprojecten zijn de doelstellingen onder andere veiligheid, doorstroming en procesbeheersing. Bij dat laatste valt te denken aan het voldoen aan eisen rond de planning of het niet uitvoeren van werkzaamheden zonder vrijgegeven documenten.

Het DBFM(O)-contract biedt contractmanagers de mogelijkheid om kortingen aan te brengen als onvoldoende aan deze doelstellingen wordt voldaan. Sterk contractmanagement is hard op de verwijtbare tekortkomingen en gericht op een langdurige zakelijke samenwerkingsrelaties als het gaat om niet-verwijtbare tekortkomingen, zonder dat dit automatisch leidt tot kwijtscheldingen.

Bij alle DBFM-projecten van Rijkswaterstaat in de exploitatiefase hebben zich situaties voorgedaan van verminderde beschikbaarheid en/of prestaties die niet voldeden aan contractuele afspraken, waarbij boetes en kortingen zijn opgelegd. Zo werd bijvoorbeeld bij de projecten A1/A6, de N33 en de A12 Lunetten Veenendaal op enig moment niet aan de veiligheidseisen voldaan waarop een prestatiekorting is opgelegd. Bij de projecten A15 Maasvlakte-Vaanplein, 2e Coentunnel, de A1/A6 en de N33 zijn kortingen opgelegd vanwege verminderde beschikbaarheid. Ook rond de doelstelling procesbeheersing worden kortingen aangebracht, bijvoorbeeld bij de 2e Coentunnel waar inspectierapporten onjuist en/of onvolledig waren ingevuld. De projecten A12 Veenendaal-Ede-Grijsoord, A9 Gaasperdammerweg en de sluis Limmel verkeren nog in de opstartfase. Bij deze projecten was er in 2014 geen reden voor het opleggen van boetes of kortingen.

Bij alle DBFMO-contracten van het Rijkvastgoedbedrijf in exploitatie is sprake geweest van diverse storingsmeldingen waarbij ook daadwerkelijk kortingen zijn opgelegd. De kortingen zorgen voor snelle actie van de consortia en zorgen er tevens voor dat gekozen wordt voor een structurele oplossingen om toekomstige kortingen te voorkomen. De meeste contracten kenden kortingen van beperkte omvang (<1% van de jaarlijkse beschikbaarheidvergoeding). Bij 1 contract lagen de (voorlopige) kortingen hoger hetgeen met name werd veroorzaakt door de «inregelfase» waarin zich het betreffende contract bevond.

Ook bij de DBFMO-projecten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie die zich in de exploitatiefase bevinden (Detentiecentrum Rotterdam en Justitieel Centrum Schiphol) zijn in 2014 kortingen opgelegd. De reden hiertoe is dat er storingen zijn opgetreden, dan wel dat er op andere wijze niet is voldaan aan de output-eisen waarbij bovendien de toegestane hersteltijd (waarbinnen geen kortingen worden opgelegd) is overschreden.

23. Gevolgen onderpresteren (2) (VVD)

De VVD-fractie is enthousiast over de manier van betalen die bij DBFM(O) hoort; er wordt betaald op basis van prestatie en in tranches. Kan de Minister aangeven wat er gebeurt als de kwaliteit onder de maat is? In de voortgangsrapportage is te lezen dat er dan in de meeste gevallen een financiële korting wordt opgelegd. Maar betekent dit enkel een financiële korting of ook dat de kwaliteit alsnog geleverd wordt op het afgesproken niveau?

Indien de afgesproken kwaliteit niet wordt behaald, kan een deel van de beschikbaarheidsvergoeding worden ingehouden (zie ook het antwoord op vraag 22). Dit ontslaat de opdrachtnemer echter niet van de verplichting om het gebrek te herstellen. Gebeurt het herstellen niet binnen de afgesproken termijn, dan volgt nogmaals een (dikwijls zwaardere) financiële korting. Het uiteindelijke doel blijft om het gevraagde kwaliteitsniveau te bereiken, een financiële korting is slechts een van de middelen hiertoe.

24. Bovenmatig presteren (VVD)

En wat is de prikkel voor bovenmatig presteren (nu daar gebruikelijk niet voor betaald wordt)?

De overheid betaalt inderdaad niet voor bovenmatig presteren. Wel heeft de opdrachtnemer een prikkel om zo efficiënt mogelijk te werken. Het kan ook voorkomen dat de opdrachtnemer gedurende de contractperiode met een innovatieve oplossing komt die buiten het contract valt. In dit geval kan het contract worden gewijzigd en moet de opdrachtgever akkoord gaan. In dit proces wordt vervolgens onderhandeld over aan wie welk deel van het financiële voordeel toekomt.

25. Risico’s opdrachtnemer (VVD)

En wat gebeurt er als de prijs hoger is dan is vastgesteld? Zijn deze kosten dan voor de opdrachtgever of de opdrachtnemer?

Uit het DBFM(O)-standaardcontract volgt dat extra kosten om de afgesproken werkzaamheden uit te kunnen voeren en/of onverwachte prijsstijgingen van productiemiddelen voor rekening en risico zijn van de opdrachtnemer.

26. Wijzigingen (VVD)

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de instrumenten zijn om gedurende het contract (vooral bij de exploitatiefase) bij te sturen? Bijvoorbeeld op het gebied van afgesproken kwaliteit.

Het DBFM(O)-standaardcontract voorziet in de mogelijkheid voor zowel opdrachtnemer als opdrachtgever om tijdens het contract wijzigingsvoorstellen in te dienen, waarna er afstemming plaats vindt over de gevolgen van de wijziging. Om te borgen dat een marktconforme prijs wordt betaald voor een wijziging kan de gevraagde prijs onderworpen worden aan een benchmark of second opinion. De te leveren kwaliteit kan het onderwerp zijn van een dergelijk wijzigingsvoorstel. Verder kan het toepassen van kortingen een middel zijn om te bevorderen dat de afgesproken kwaliteit ook daadwerkelijk wordt geleverd (zie vraag 23).

27. Acties n.a.v. rapport ARK (PvdA)

Op welke manier in het Algemene Rekenkamer-rapport van 2013 meegenomen in het DBFMO-beleid? Zijn de toen geconstateerde hoge meerwerkkosten in de exploitatiefase inmiddels omlaag gebracht? Is het contractmanagement inmiddels verbeterd?

28. Acties n.a.v. rapport ARK (2) (D66)

Naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer uit juni 2013 merken de leden van de D66-fractie dat het voor hen niet inzichtelijk is, in hoeverre het contractmanagement nu is aangescherpt. Deze leden zouden in een volgende voortgangsrapportage graag meer informatie krijgen over de uitvoering van lopende contracten en over substantiële wijzigingen in lopende contracten, om op die wijze meer inzicht te krijgen in de ervaringen met DBFM(O) in de uitvoeringsfase. Deze leden zien dit nu alleen op hoofdlijnen in de informatie over de projecten Korte Voorhout 7 en Detentiecentrum Rotterdam, bij de andere projecten in de exploitatiefase ontbreekt deze informatie.

Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer over Contractmanagement bij DBFM(O)-projecten uit 2013 heeft de Auditdienst Rijk (ADR) in opdracht van Financiën onderzoek verricht en advies gegeven aan de departementen over de invulling van het contractmanagement bij DBFM(O). Op basis van dit advies hebben de departementen in de afgelopen periode gewerkt aan een verdere verbetering van hun systeem voor contractmanagement. Zoals beschreven in de voortgangsrapportage zal in de volgende voortgangsrapportage meer informatie worden opgenomen over het contractmanagement bij DBFM(O)-contracten om op die wijze meer inzicht te krijgen in de ervaringen met DBFM(O) in de uitvoeringsfase

Wijzigingen en meerwerk zijn ook aan de orde bij traditionele contractvormen. Het rapport van de Algemene Rekenkamer maakt echter geen vergelijking tussen DBFM(O)-contracten en traditionele contractvormen in de exploitatiefase. Daarom kan niet worden gesteld dat de meerwerkkosten en kosten voor wijzigingen bij DBFM(O)-contracten «hoog» zouden zijn. Het doel van contractmanagement is deze meerwerkkosten transparant te verantwoorden en te borgen dat de kosten marktconform zijn en dat er extra kwaliteit van geleverde diensten tegenover staat. Overigens is het ook van belang dat de informatie over traditionele contractvormen binnen het Rijk wordt verbeterd.

29. Acties n.a.v. rapport ARK (3) (D66)

De leden van de fractie van D66 vragen op welke manier de Minister uitwerking geeft aan de aanbeveling van de Rekenkamer om gedurende de looptijd van een contract de meerwaarde van DBFM(O) te monitoren. Met name wanneer contractwijzigingen gewenst zijn, zou de meerwaarde vanwege het ontbreken van concurrentie in de uitvoeringsfase kunnen verminderen. Op welke wijze kan de Minister dit inzichtelijk maken?

Ten aanzien van de meerwaarde tijdens de looptijd van het contract dienen departementen die projecten uitvoeren door middel van goed georganiseerd contractmanagement ervoor te zorgen dat de geraamde meerwaarde ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Zie verder het antwoord op vraag 13.

Ingeval van contractwijzigingen is het van belang om de meerwaarde vast te houden. Om te borgen dat de prijs marktconform blijft, kan voor een wijziging de opdrachtgever de gevraagde prijs onderwerpen aan een benchmark en/of second opinion door middel van offertes van derden.

Zoals hierboven genoemd zal in de volgende voortgangsrapportage meer informatie worden opgenomen over het contractmanagement bij DBFM(O)-contracten.

30. Expertise bij het afsluiten van contracten (PvdA)

Het wel of niet slagen van Publiek-Private Samenwerking (en aanbesteding) hangt voor een groot deel samen met de kwaliteit van het contractmanagement. Zijn ambtenaren van nature goede contractenafsluiters? Is daarvoor niet hoogwaardige juridische kennis nodig? Past deze wel in de loonschalen van de Rijkoverheid (BBRA)? In hoeverre levert een 4 jaar durende nullijn een positieve bijdrage aan de kwaliteit van het ambtenarenapparaat?

Voor in principe ieder groot overheidsproject via zowel DBFM(O)-contracten als traditionele contractvormen geldt dat binnen het Rijk mensen noodzakelijk zijn met o.a. hoogwaardige technische, financiële en juridische kennis naast ervaring met inkoop en contractbeheersing. Deze mensen moeten bij DBFM(O) in staat zijn om op output te sturen en complexe geïntegreerde contracten te managen zowel in de aanbestedingsfase als na contractsluiting tijdens de exploitatie. Waar nodig vindt (tijdelijk) specialistische inhuur plaats.

31. Stappen naar «professioneel contractmanagement» bij DBFM(O) (PvdA)

Op welke manier komt de rijksoverheid aan «professioneel contractmanagement», die de marktconformiteit van wijzigingen te toetsen (blz. 10)? Op welke manieren wordt deze professionaliteit bevorderd?

32. Contractmanagersoverleg (PvdA)

Hoe vaak en waar vindt het interdepartementaal contractmanagersoverleg plaats?

De departementen beschikken op dit moment al over professioneel contractmanagement. Zo worden wijzingen getoetst aan de hand van benchmarkgegevens en/of op basis van een second opinion (een offerte van een derde partij). De ambitie is om de komende periode verdere praktische invulling te geven aan het contractmanagement door middel van:

  • het ontwikkelen van «key performance indicators» (KPI’s) waardoor beter inzicht ontstaat in de kwantitatieve performance van het contractmanagement.

  • verdere uitwerking van een uniform systeem voor contractmanagement en de verankering van het lerende vermogen binnen en tussen organisaties.

  • onderzoek naar de rolverdeling tussen Rijksvastgoedbedrijf, de concerndienstverleners voor facilitaire zaken van het Rijk (zoals FM Haaglanden) alsmede op te richten Shared Service Organisaties (zoals het Rijksschoonmaakbedrijf).

  • nadere uitwerking en onderlinge uitwisseling van benchmark- en ervaringsgegevens om als Rijk wijzigingen en de kosten daarvan nog beter te kunnen beoordelen op marktconformiteit.

De professionaliteit van het contractmanagement wordt onder andere verder bevorderd door het borgen van leerervaringen en deze te delen. Ook het interdepartementaal contractmanagersoverleg draagt hier aan bij. Dit overleg vindt twee tot drie maal per jaar plaats op wisselende locaties.

33. Contractmanagement bij staatsdeelnemingen (PvdA)

Hoe wordt toegezien op de professionaliteit van het contractmanagement in staatsdeelnemingen? Klopt het dat daar ook grote bedragen aan opdrachten en aanbestedingen omgaan? Ziet de Algemene Rekenkamer hier ook op toe? Heeft de Algemene Rekenkamer ook toegang tot de dochtermaatschappijen van staatsdeelnemingen? Zo nee, waarom niet? Zou dit wel mogelijk gemaakt kunnen worden door een aanpassing van de Comptabiliteitswet?

Vanzelfsprekend verstrekken staatsdeelnemingen opdrachten en worden in sommige gevallen ook aanbestedingen gedaan. Conform de Nota Deelnemingenbeleid dient de staat als aandeelhouder bij investeringen die de statutaire drempel overschrijden in te stemmen met dergelijke investeringen.

De Algemene Rekenkamer kan op basis van de Comptabiliteitswet 2001 onderzoek ter plaatse verrichten bij deelnemingen waarin de staat meer dan 95% van de aandelen houdt. Het is aan de Algemene Rekenkamer om te bepalen of zij deze bevoegdheid wil gebruiken om onderzoek te doen naar contractmanagement bij staatsdeelnemingen.

De Algemene Rekenkamer kan op basis van de Comptabiliteitswet 2001 geen onderzoek ter plaatse verrichten bij dochterondernemingen van staatsdeelnemingen. Dat wil overigens niet zeggen dat de Algemene Rekenkamer geen informatie kan verkrijgen van de dochteronderneming. De Algemene Rekenkamer kan met tussenkomst van de betrokken Minister nadere inlichtingen inwinnen bij de onderneming waarin de staat ten minste 5% van de aandelen heeft. De Comptabiliteitswet wordt momenteel gemoderniseerd. Het betreffende wetsvoorstel dat onder andere de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer regelt, is bij de Raad van State aanhangig gemaakt. Na de ontvangst van het advies van de Raad van State wordt het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend.

Overig

34. Betrokkenheid Financiën (PvdA)

Hoe geeft het Ministerie van Financiën invulling aan de systeemverantwoordelijkheid voor PPS? Hoeveel fte is er bij het Ministerie van Financiën belast met deze systeemverantwoordelijkheid voor PPS?

De rol van het Ministerie van Financiën bij PPS-projecten staat omschreven in de PPS-code (2008). Hieruit volgt onder andere dat toezicht wordt gehouden op de juiste toepassing van de meerwaardetoetsen PPC en PSC. Hiernaast bevordert Financiën de kwaliteit van het contractmanagement (zie vraag 32) en wordt gewerkt aan verdere standaardisering van de toepassing van DBFM(O), bijvoorbeeld door het actueel houden van het DBFM(O)-standaardcontract en de standaard aanbestedingsleidraad.

Ook houdt Financiën contact met bouwers en financiers in binnen- en buitenland om op de hoogte blijven van de meest recente ontwikkelingen op het gebied van DBFM(O). Het onderhouden van dit netwerk draagt bij aan de grote interesse van (internationale) marktpartijen voor de Nederlandse projecten. Tevens houdt Financiën de ontwikkelingen op de markten voor projectfinanciering goed in de gaten, en neemt waar nodig tijdig maatregelen.

Binnen het Ministerie van Financiën is de systeemverantwoordelijkheid voor PPS belegd bij de directie Financieringen. Op deze directie zijn hier gemiddeld circa 5 FTE bij betrokken, afhankelijk van de actuele omvang van het werk.

35. Budgettaire consequenties DBFM(O) (D66)

De leden van de D66-fractie merken op dat bij het gebruik van DBFM(O) de investeringsuitgaven voor een project via de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding worden uitgesmeerd over de volledige looptijd van het contract. Ten opzichte van een traditionele aanbesteding zijn de uitgaven bij toepassing van DBFM(O) aan het begin van de looptijd veel lager, terwijl deze in latere jaren juist hoger zijn. Deze leden zien hierin het risico dat de financiële ruimte die aan het begin van de looptijd ontstaat, direct wordt uitgegeven aan andere projecten, terwijl er geen rekening wordt gehouden met de hogere lasten in latere jaren. Zij vragen de Minister uiteen te zetten op welke wijze hij waarborgt dat dit effect zich niet voordoet.

Het Rijk kiest alleen voor DBFMO als dit de belastingbetaler «value for money» oplevert. DBFM(O) is een middel en geen doel op zich. De Nederlandse begrotingsregels zorgen ervoor dat de keuze voor DBFM(O) of een traditionele contractvorm voor het vakdepartement budgettair neutraal plaatsvindt. Voor ieder project, ongeacht of dit via DBFM(O) of traditioneel wordt uitgevoerd, moet dekking zijn in de Rijksbegroting voor de totale life cycle kosten. Door toepassing van DBFM(O) ontstaat geen extra budgettaire ruimte om aan andere projecten uit te geven, omdat de uitgavenkaders dienovereenkomstig worden aangepast. De efficiencywinst die wordt gerealiseerd over de gehele looptijd van het contract. komt ten gunste van het departement dat het project uitvoert. Wat hier vervolgens mee gebeurt hangt af van de keuzes van het departement. Overigens geldt voor het infrastructuurfonds dat de toegestane uitgavenruimte voor beschikbaarheidsvergoedingen van DBFM(O)-contracten 20 procent is. Mede op deze wijze wordt er op gestuurd dat DBFM(O) geen doel op zich wordt en er een gedegen afweging aan vooraf gaat.

Naar boven