28 752
Vaste vistuigen

nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 19 december 2002

Medio juli 2002 heeft mijn ambtsvoorganger het beleidsvoornemen vaste vistuigen uitgebracht. Het doet mij genoegen u thans het beleidsbesluit vaste vistuigen te kunnen aanbieden. Met de titel «Vast en Zeker !» wordt de wens tot uitdrukking gebracht om de kleine en ambachtelijke groep van vaste vistuigenvissers voor een langere periode ruimte te bieden, dat zij de visserij op een duurzame en ecologisch verantwoorde wijze kunnen uitoefenen.

Het voornoemde beleidsvoornemen is ruim verspreid onder alle belanghebbenden. Uiteindelijk zijn bijna 60 reacties ontvangen, die zijn getoetst aan de beleidsdoelstelling («duurzame visserij, zowel beroepsmatig als ecreatief, in balans met de ecologische waarden van het kust-ecosysteem, waarbij de beroepsgroep haar verantwoordelijkheid neemt») en de beleidsuitgangspunten (eliminatie van ongebruikte vergunningen en faciliteren van een goed georganiseerde sector met een regime van co-management en duurzaam en verantwoord bestandbeheer).

Op enkele onderdelen heeft dit geleid tot aanpassingen in het beleidsvoornemen, met name met betrekking tot de duur (thans onbepaald), meer ruimte voor geïntegreerde visserij door versoepeling van de inkomenstoets, beperking van de aantallen vistuigen op de «standaardvergunning», separate vergunning voor de zegenvisserij, afbouwen van de visserij met staand want en een bijstelling van de huurprijs voor de visvakken. De nadere invulling en uitwerking van dit beleidsbesluit zullen in de komende periode in nauw overleg met de sector plaatsvinden.

Mede gelet op eventuele investeringen ten behoeve van de overdracht van een zogenaamde «traditionele» vergunning zullen de vissers met een «traditionele» vergunning hun oude rechten op de vrije gronden kunnen blijven uitoefenen gedurende een overgangstermijn van maximaal vijf jaar.

Hierop aansluitend zal aan de hand van aanvullende gegevens tijdens een tussentijds evaluatiemoment aan het eind van 2007 worden bezien of de in het beleidsbesluit getroffen maatregelen de gewenste uitwerking hebben op het aantal vergunningen, het bestandbeheer en de natuurbelangen.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink

Inhoudsopgave  
   
1Aanleiding4
1.1Inleiding4
1.2Probleemanalyse5
1.3Toekomstige ontwikkelingen5
1.4Aanpak6
   
2De visserij met vaste vistuigen6
2.1Introductie6
2.2Ecologische effecten6
2.3Beleidskaders7
2.4Regelgeving8
2.5Vergunningverlening8
   
3Doelstellingen van het beleid9
   
4Beleidsmaatregelen10
4.1Onderscheid «tijdelijke» en «traditionele» vergunning verdwijnt10
4.2Inkomenstoets11
4.3«Standaardvergunning» voor de vrije gronden12
4.4 Inschrijving vaartuig in het Visserijregister13
4.4.1Aanvraag-procedure13
4.4.2Vereisten vaartuig14
4.4.3Uitzondering op inschrijving14
4.5Uitgifte en verhuur vaste visvakken14
4.6NB-wetvergunning15
4.7Visplannen16
4.8Staand want visserij16
4.9Overdraagbaarheid16
4.10Markering en identificatie17
4.11 Ontbrekende kennis17
4.12Recreatieve vergunningen18
   
5Implementatie18

1. Aanleiding

1.1 Inleiding

In de Structuurnota Zee en Kustvisserij van 1993 zijn twee beleidsdoelen opgenomen die specifiek betrekking hebben op de visserij met vaste vistuigen:

• Verplichting van het gebruik van keerwant in de (schiet)fuiken.

• Beperking van het aantal vergunningen en de grootte van de toegestane vistuigen.

De achtergrond van deze beleidsdoelen betreft de vermeende negatieve effecten van de visserij met vaste vistuigen op lokale visbestanden en natuurwaarden (de verdrinking van vogels en zeehonden in de fuiken en het belemmeren van het herstel van migrerende vissoorten).

Vanaf 1989 vond een explosieve toename plaats van het aantal vergunningaanvragen voor de visserij met vaste vistuigen. De reden hiervoor lag in anticiperend handelen teneinde in te kunnen spelen op een beleidsontwikkeling waarbij het aantal vistuigen zou kunnen worden beperkt. Teneinde deze toename te stuiten werd medio 1991 besloten nieuwe vergunningaanvragen niet meer te honoreren. Het gebruik van keerwant in de fuiken is geïmplementeerd in 1994 (met een ontheffing voor de permanent onder water staande schietfuiken in de Oosterschelde vanaf 1997). Aan de beperking van het aantal vergunningen en de grootte van de per vergunning toegestane vistuigen is tot op heden geen nadere invulling gegeven.

Een belangrijke oorzaak voor het achterblijven van de beleidsontwikkeling op het terrein van regulering van de visserij met vaste vistuigen is de beperkte kennis over de daadwerkelijke invloed van deze visserij op natuurwaarden en visbestanden in de kustwateren en zeegebied. Onder «kustwateren en zeegebied» verstaat dit beleidsbesluit alle wateren die als zodanig zijn aangewezen in het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren. In concreto betreft dit de Waddenzee inclusief het Nederlandse deel van de Eems/Dollard, de Maasmonding/Europoortgebied, de Voordelta, de Oosterschelde, de Westerschelde en de haven van IJmuiden.

Dit beleidsbesluit heeft als titel meegekregen «Vast en zeker». Met deze titel wordt tot uitdrukking gebracht de wens van de Regering om de kleine groep van vaste vistuigenvissers voor een langere periode ruimte te bieden dat ze hun visserij op rendabele wijze kunnen uitoefenen. Het gaat hier om een groep vissers die in vele gevallen al generaties lang de visserij uitoefent in de Nederlandse kustwateren. De omstandigheden waaronder dit plaatsvond zijn in de loop der jaren nogal gewijzigd. Slechte en goede vangsten wisselden elkaar af in de tijd. Ook de natuurlijke omstandigheden zijn zeer gewijzigd. Vissersverhalen over bruinvissen, zeehonden, vogels en natuurlijk grote hoeveelheden vissen zijn opgetekend. Echter, de wereld van de vaste vistuigenvissers is veranderd. Hun aantal neemt af, evenals de vangsten. Slechts in de Zeeuwse delta is een opleving waar te nemen, dankzij het goede kreeftenbestand. De wereld van de vaste vistuigvisserij te beoordelen uitsluitend op de economische rentabiliteit is echter een misvatting. Het vaak kleinschalige karakter van deze vorm van visserij past in de lokale cultuur. Deze vissers zijn onderdeel van een cultuur die boven de visserijwereld uitgaat. Dit beleidsbesluit bevat enkele ingrijpende maatregelen en de nadere uitwerking en invulling hiervan zal in nauw overleg met de sector worden uitgewerkt. Dit besluit is er echter primair op gericht deze vaak ambachtelijke visserij voor de Nederlandse kustwateren ruimte te bieden: Vast en zeker!

1.2 Probleemanalyse

De aandacht voor de bescherming van de natuurwaarden in de kustwateren is sterk toegenomen in de afgelopen jaren. Ecosysteem-effecten van bestaande en van nieuwe gebruiksfuncties spelen een steeds belangrijkere rol in de afweging of er sprake is van duurzaam gebruik. Dit geldt evenzeer voor een relatief kleinschalige activiteit als de visserij met vaste vistuigen. Doordat er over de visserij met vaste vistuigen weinig kennis is en de sturing op de daadwerkelijke inzet van vistuigen grotendeels ontbreekt, kan de duurzaamheid moeilijk worden vastgesteld. In het verleden zijn namelijk zeer veel vergunningen voor de visserij met vaste vistuigen uitgegeven. Veel van die vergunningen worden in de praktijk niet of nauwelijks gebruikt maar in potentie is een grote visserij-inspanning mogelijk. Er zijn ook zeer veel verschillende soorten vergunningen afgegeven in het verleden. Met dit beleidsbesluit wordt gestreefd naar meer uniformiteit in de vergunningen.

De beperkte kennis over de (ecologische) effecten van deze visserij is aldus een punt van aandacht. Op basis van de beschikbare informatie die voorhanden is, zijn er thans geen indicaties dat de effecten van de vaste vistuigen visserij op de lokale visbestanden en op de natuurwaarden van dien aard zijn dat grootschalige negatieve effecten te verwachten zijn.

Binnen de beroepsgroep is sprake van een achteruitgang van de vangsten. Hierdoor kunnen nog maar weinig bedrijven deze visserij voltijds beoefenen. Vooral in de Waddenzee zijn nog maar weinig vitale bedrijven over. Mede door de gezonde kreeftenstand in de Oosterschelde is die situatie in de Zeeuwse wateren iets beter. Er is dus sprake van een marginale visserij die vooral van regionaal belang is. Het grote aantal vergunningen in relatie tot de beperkte opbrengst draagt niet bij aan een gezonde ontwikkeling van een professionele beroepsmatige visserij.

1.3 Toekomstige ontwikkelingen

De bescherming van de natuurwaarden van het kustecosysteem is een belangrijke prioriteit in het rijksbeleid. Het ecologische belang van de kustzone als opgroeigebied, overgangszone van zoet naar zout en als karakteristiek ecosysteem wordt steeds groter. Voor de uitvoering van bepaalde landgerichte activiteiten zoals energieopwekking, wonen of kustverdediging wordt de blik steeds vaker zeewaarts gericht. Ook het belang van genoemde kustwateren voor de recreatie (watersport, sportvisserij) zal toenemen.

De visserij met vaste vistuigen dient dus blijvend haar activiteiten af te stemmen op nieuwe en bestaande functies en op de nieuwe eisen die het kustecosysteem stelt. De sector staat daarbij voor de uitdaging om het ecosysteem op een duurzame wijze te exploiteren. De sector zal op dit punt zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen.

De visserij met vaste vistuigen wordt bovendien geconfronteerd met de gevolgen van een teruglopende aalstand. De aal is van oudsher een belangrijke doelsoort voor deze visserij. Maatregelen die worden genomen in het kader van het herstel van de aalstand zullen mogelijk ook van toepassing zijn op de visserij met vaste vistuigen. Nadere invulling van deze maatregelen zal plaatsvinden in het verband van het onlangs aan de Tweede Kamer aangeboden Aalplan (brief Viss.02/2878 d.d. 15 april 2002).

1.4 Aanpak

Diverse bronnen zijn in de afgelopen jaren geraadpleegd om de beperkt beschikbare informatie te verzamelen over de visserij met vaste vistuigen. Op basis van die informatie is medio 2002 een beleidsvoornemen opgesteld. Dit voornemen is naar een 20-tal betrokken instanties en belangengroepen gestuurd. Daarnaast hebben ook alle vergunninghouders het beleidsvoornemen toegestuurd gekregen.

Dit heeft geresulteerd in bijna 60 schriftelijke reacties. Deze zijn getoetst aan de beleidsdoelstelling en beleidsuitgangspunten. Op onderdelen heeft dit geleid tot aanpassingen in het beleidsvoornemen. Belangrijke aanpassingen betreffen de duur van het beleidsbesluit, meer ruimte voor geïntegreerde visserij door een versoepeling van de inkomenstoets, beperking van de aantallen vistuigen op de «standaardvergunning», separate vergunning voor de zegenvisserij, afbouwen van de staand want visserij en bijstelling van de huurprijs voor de visvakken.

2. De visserij met vaste vistuigen

2.1 Introductie

Onder «vaste vistuigen» wordt een groot aantal typen vistuig verstaan. Het betreft onder meer de fuik, het staand want, de weer, de kreeftenkorf, de zegen, het hoekwant, de ankerkuil, de totebel en het kuilnet. Deze visserij heeft een statisch karakter, dat wil zeggen dat de tuigen in beginsel niet worden voortbewogen. Het gaat met name om de visserij op ongequoteerde soorten. De vangst bestaat uit aal, platvis, zeebaars, geep, harder, ansjovis, spiering en kreeft (Zeeland).

De visserij concentreert zich in de Waddenzee, de Zeeuwse wateren en de Voordelta maar vindt in beginsel in alle kustwateren plaats. De visserij met vaste vistuigen in de Waddenzee is door een sterk teruglopend bestand aan aal en andere soorten zeer marginaal geweest in de afgelopen jaren. Door de goede kreeftenstand in de Oosterschelde en de aanwezigheid van een gezonde zeebaars- en harderpopulatie heeft de Zeeuwse visserij met vaste vistuigen zich economisch veel sterker ontwikkeld.

De visserij behoort plaats te vinden met een vaartuig dat staat ingeschreven in het visserijregister. De logboekverplichting die daarbij hoort geldt sinds 2001 voor ca. 80 vaste vistuig vissers. Doordat de aanlandingen pas sinds een jaar worden geregistreerd kan nog geen betrouwbaar beeld van de vangst worden gegeven. Een eerste analyse van de vangstopgaven uit 2001 laat zien dat vooral harder, zeebaars, kreeft en paling belangrijke soorten van deze visserij zijn.

2.2 Ecologische effecten

Onderzoek naar de ecologische effecten van de diverse vistuigen is schaars. Een inventarisatie door LNV van de visserij met vaste vistuigen concludeert dat de visserij kleinschalig is en dat bij zorgvuldig gebruik van de vistuigen de effecten op visstand en natuurwaarden beperkt zijn. Deze conclusie is grotendeels gebaseerd op gegevens vanuit de visserij zelf.

De behoefte aan een beleid van de visserij met vaste vistuigen komt vooral voort uit de hoge potentiële visserijdruk die kan ontstaan als alle («traditionele» en «tijdelijke») vergunninghouders hun visrechten zouden uitoefenen. Bij de recente opbloei van de kreeftenstand in de Oosterschelde doet dit fenomeen zich voor. Op de vrije gronden – zijnde de visserijgronden buiten de vaste visvakken – is in de Oosterschelde een zeer forse toename van het aantal fuiken zichtbaar. Ook in andere gevallen is soms sprake van een snel toenemende visserijdruk bij toenemende bestanden. Deze potentieel hoge visserijdruk kan dus eveneens leiden tot een toename van de druk op het kust-ecosysteem.

Het vistuig dat het meest ter discussie staat zijn de staande netten. Bij onzorgvuldig gebruik van staande netten kunnen vogels in het want verstrikt raken en verdrinken. Dit doet zich voor bij netten die tijdens laagwater op de droogvallende platen overeind blijven staan. Daarnaast is er een geringe kans dat zeezoogdieren zoals zeehonden en bruinvissen in de netten verstrikt raken en verdrinken. De staande netten worden thans ook gebruikt voor de visserij op kreeft in de diepere delen van de Oosterschelde. Probleem hierbij is dat er beschadiging optreedt aan de kreeften die worden gevangen en de ondermaatse kreeften of eidragende kreeften die dienen te worden teruggezet weinig kans op overleving hebben. Het gebruik van staand want in de kustwateren dient daarom te worden afgebouwd. Voor de belangrijke zeebaars- of hardervisserij is het staand want overigens cruciaal. Bij de hardervisserij is de sterfte van vogels en andere bijvangst door de manier van vissen vrijwel uitgesloten, omdat de visser tijdens de visserij bij het net aanwezig is.

2.3 Beleidskaders

Het primaire beleidskader voor de visserij op vaste vistuigen wordt gevormd door de Structuurnota Zee- en Kustvisserij 1993. Hierin wordt gesteld dat wordt gestreefd naar een zodanig beheer van die visserij, dat de continuïteit van de visbestanden en de visserij is gewaarborgd. Daarnaast wordt er naar gestreefd dat visserijactiviteiten met vaste vistuigen niet of zo min mogelijk conflicteren met natuurdoelstellingen.

Voorts gelden voor de afzonderlijke gebieden specifieke beleidsnota's zoals de Planologische Kern Beslissing Waddenzee (hierna: PKB), het beleidsplan Oosterschelde en het integrale Beleidsplan Voordelta.

Voor de Waddenzee is in de PKB (1993) de volgende hoofddoelstelling geformuleerd: «De duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied» met als streefbeeld : «Binnen de randvoorwaarden van de hoofddoelstelling zijn menselijke activiteiten met een economische en/of recreatieve betekenis mogelijk». In de Verklaring van Esbjerg is voorts toegezegd dat zal worden bekeken hoe er recht kan worden gedaan aan kleinschalig, historisch medegebruik. Hierbij is wel als randvoorwaarde opgenomen dat dit moet bijdragen aan het draagvlak voor natuurbeschermings-maatregelen in het algemeen en in overeenstemming is met de natuurbeschermingsdoelen.

In het Beleidsplan Oosterschelde is als hoofddoelstelling vastgelegd: «Het behoud en zo mogelijk versterken van de aanwezige natuurlijke waarden met inachtneming van de basisvoorwaarden voor een goed maatschappelijk functioneren van het gebied, waaronder met name de visserij wordt begrepen».

In het Beleidsplan Westerschelde is aangegeven dat handhaving, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden ondergeschikt zijn aan de economische scheepvaart- en industriefunctie van de Westerschelde en het plan dient tevens te leiden tot een goede uitgangssituatie voor de visserij en recreatiefuncties.

In het Integraal Beleidsplan Voordelta wordt gestreefd naar een natuurlijke ontwikkeling van het gebied, zonder absoluut primaat voor de natuurfunctie. Voor het betreffende gebied is overigens wel een viertal zogenaamde «accent natuurgebieden» aangewezen, waarvoor op grond van natuurbelangen beperkingen kunnen worden opgenomen voor de visserij.

Een groot deel van de visserij met vaste vistuigen vindt plaats in gebieden die onder de Natuurbeschermingswet (hierna: NB-wet) vallen, zoals de Waddenzee en de Oosterschelde. Voor deze vormen van visserij is dan ook een vergunning op grond van de NB-wet nodig. De visserij wordt ook in gebieden beoefend die zijn aangewezen als speciale beschermingszones (SBZ) in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Deze laatste gebieden betreffen naast de reeds genoemde Waddenzee en Oosterschelde o.a. de Voordelta, Westerschelde en Eems/Dollard. Voor al deze wateren moet bij de verstrekking van de visserijvergunning ook een toetsing aan de Habitat- en Vogelrichtlijn plaatsvinden.

2.4 Regelgeving

Uitgangspunt voor het juridisch kader is artikel 3 van de Beschikking visserij, visserijzone, zeegebied en kustwateren (Stcrt. 1977, 255). Dit artikel stelt dat het verboden is te vissen met vaste vistuigen in het zeegebied en de kustwateren, wanneer de visser niet voorzien is van een vergunning.

Voorts eist het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 dat een ieder die met een vaartuig bedrijfsmatig de visserij gaat uitoefenen zijn vaartuig dient in te schrijven in het visserijregister. Thans is de vergunningverlening voor de visserij met vaste vistuigen nog niet gekoppeld aan het hebben van een geregistreerd vaartuig.

2.5 Vergunningverlening

In de beroepsmatige visserij met vaste vistuigen zijn twee typen publiekrechtelijke vergunningen te onderscheiden:

• «Traditionele» vergunningen

Dit betreft de vergunningen voor de visserij met vaste vistuigen, zoals die zijn verleend in 1988. Deze traditionele vergunningen zijn overdraagbaar. Per publiekrechtelijke vergunning mag met één of meerdere typen vaste vistuigen worden gevist. In deze categorie zijn 108 vergunningen (aan 106 vergunninghouders) verleend. Een «traditionele» vergunninghouder dient daarbij in het bezit te zijn van een privaatrechtelijke vergunning voor de visserij op de vrije gronden. Daarnaast beschikken de meeste «traditionele» vergunninghouders over de mogelijkheid om te vissen in visvakken. Visvakken zijn visgebieden die voornamelijk langs de wal zijn gelegen. Visvakken zijn gebieden die exclusief aan een vergunninghouder in gebruik zijn gegeven via een privaatrechtelijke huurovereenkomst met de eigenaar van het water.

• «Tijdelijke» vergunningen

Dit zijn vergunningen die voor de eerste maal vanaf medio 1989 zijn verleend aan nieuwe aanvragers. In januari 2002 omvatte deze groep ca. 250 vergunningen (verdeeld over ca. 200 vergunninghouders). Deze categorie bestaat deels uit «slapende» vergunningen die in de praktijk niet of nauwelijks worden gebruikt. De «tijdelijke» vergunningen zijn in tegenstelling tot de «traditionele» vergunningen niet overdraagbaar, omdat hun lot afhankelijk is gemaakt van het in dit beleidsbesluit te ontwikkelen beleid voor vaste vistuigen. Deze «tijdelijke» vergunningen worden veelal aangehouden in de verwachting dat de vergunninghouder deze op enig moment toch «te gelde» kan maken. Het aantal «tijdelijke» vergunninghouders dat daadwerkelijk gebruik maakt van de vergunning wordt geschat op enkele tientallen. De totale groep «tijdelijke» vergunninghouders vormt in potentie echter wel een aanzienlijk gebruik.«Tijdelijke» vergunninghouders beschikken uitsluitend over een vergunning voor de visserij op de vrije gronden. Er is een maximum gesteld aan het aantal vistuigen waarmee mag worden gevist.

Sinds 1991 worden geen nieuwe «traditionele» of «tijdelijke» vergunningen meer uitgegeven voor de beroepsmatige visserij met vaste vistuigen. Naast de beroepsmatige vergunningen worden eveneens vergunningen voor recreatief gebruik (hierna: recreatieve vergunningen) uitgegeven.

• «Recreatieve» vergunningen

De houders van deze vergunning vissen vanuit recreatief oogpunt. Het gaat hierbij voornamelijk om het kleinschalig, historisch medegebruik. Met deze publiekrechtelijke vergunning is de visserij met een zeer beperkt aantal vistuigen toegestaan (in beginsel 2 schietfuiken of 30 meter staand want of 30 meter hoekwant). Deze visserij wordt vooral in de zomer uitgevoerd en is van geringe omvang. In totaal zijn zo'n 1500 recreatieve vergunningen uitgegeven (situatie in december 2002). Gelet op de frequentie en omvang van het feitelijk gebruik, lijkt het effect op de natuurwaarden zeer beperkt.

Sinds 1 november 2001 zijn aan het verkrijgen en het behouden van een vergunning voor het vissen met vaste vistuigen kosten verbonden (Legesbesluit visserijdocumenten). Dit heeft tot op heden geleid tot een beperkte reductie (circa 20) van het aantal «tijdelijke» vergunningen.

Het aantal «recreatieve» vergunningen daarentegen bedroeg enkele jaren geleden nog circa 2000 stuks. Het is niet onaannemelijk dat deze forse daling voor een groot deel wordt veroorzaakt door het legesbesluit.

3. Doelstellingen van het beleid

Dit beleidsbesluit bevat het beleid ter zake van de visserij met vaste vistuigen. Dit besluit vormt het beleidskader voor de komende jaren. Op basis van de landelijke beleidsdoelstellingen voor de kustwateren en de ontwikkelingen binnen het visserijbeleid is de volgende hoofddoelstelling voor het visserijbeleid voor de vaste vistuigen geformuleerd:

De visserij met vaste vistuigen wordt uitgevoerd door beroepsmatige en recreatieve vissers. De uitvoering van de visserij is duurzaam en in balans met de ecologische waarden van het kust-ecosysteem. De beroepsgroep is in staat haar verantwoordelijkheid te nemen.

Om deze beleidsdoelstelling te bereiken zet het nieuwe beleid in op:

• registratie van de vangsten ten behoeve van evaluatie en eventuele bijstelling van het beleid

• reductie van de potentiële visserijdruk

• vereenvoudigde regelgeving door de grote verscheidenheid aan typen vergunningen (momenteel zijn er tientallen verschillende soorten vergunningen in omloop) terug te brengen tot een standaardvergunning voor de vrije grond

• toetsing aan de NB-wet en/of Vogel- en Habitatrichtlijn

• stimuleren van een co-management regime vergelijkbaar met dat in andere visserijsectoren.

• impuls aan bestandsbeheer, o.a. door uitbreiding vaste visvakken

• verkrijgen van inzicht over de ecologische gevolgen van de diverse vormen van staand want visserij

• volgen van de omvang en eventuele toename effecten van de recreatieve visserij met vaste vistuigen

Het nieuwe beleid zet in op een eliminatie van het aantal vergunningen dat niet beroepsmatig wordt gebruikt. Het beleid is erop gericht om de vaste vistuigen visserij over te laten aan een sector die bedrijfsmatig en professioneel vist. De sector is dermate goed georganiseerd dat zij een volwaardig partner kan zijn in het overleg met betrokken partijen (overheden, andere visserijorganisaties, maatschappelijke organisaties etc.). Een versterkte sector kan een regime van co-management en duurzaam en verantwoord bestandsbeheer doorvoeren zodat de effecten op natuur en milieuwaarden beheersbaar blijven.

De beperking van het aantal vergunningen wordt gerealiseerd door een inkomenstoets in te voeren voor wat betreft de «tijdelijke» vergunningen (paragraaf 4.2). De koppeling van de vergunning aan een geregistreerd vaartuig in het visserijregister leidt tot een permanente toets op de bedrijfsmatigheid van de visserij. Deze koppeling heeft twee belangrijke effecten. Het eerste gevolg is dat vergunninghouders zonder een geregistreerd vaartuig de visserij niet meer kunnen uitoefenen. Dit zal de facto betekenen dat een fors aantal «slapende» vergunningen niet meer zal kunnen worden gebruikt.

Het tweede effect van een dergelijke koppeling tussen vaartuig en vergunning is dat een verplichting om opgave te doen van de aangelande vangsten voor alle vergunninghouders gaat gelden en er dus een beter inzicht in het belang en de omvang van deze visserij komt.

Hierboven werd reeds verwezen naar het gebrek aan concrete gegevens t.a.v. de effecten op de natuur- en milieuwaarden in sommige kustwateren. Daarom is het nodig om de visserij met vaste vistuigen in de kustwateren met belangrijke natuurwaarden te volgen (paragraaf 4.11). Men kan hierbij denken aan de visserij nabij in- en uittrekpunten bij zoet-zout overgangen en de risico's van zowel de aanwezigheid van bepaalde vistuigen voor migrerende zeehonden als de verdrinking van vogels. Mocht blijken dat substantiële schade wordt aangericht aan de bedoelde natuurwaarden dan zullen, in overleg met de sector en betrokken maatschappelijke organisaties, maatregelen worden overwogen om deze effecten teniet te doen of te verminderen.

4. Beleidsmaatregelen

4.1 Onderscheid «tijdelijke» en «traditionele» vergunning verdwijnt

Per 1 april 2003 komen alle «tijdelijke» vergunningen te vervallen. Het beleidsbesluit Vaste Vistuigen is de start van een ontwikkeling die uiteindelijk leidt tot opheffing van het onderscheid tussen de «traditionele» en «tijdelijke» vergunningen. In de toekomst is voor de beroepsmatige visserij met vaste vistuigen één type publiekrechtelijke vergunning voorzien (paragraaf 4.3). Deze vergunning is gekoppeld aan een geregistreerd vaartuig. In deze publiekrechtelijke «standaardvergunning» voor de vrije gronden is vastgelegd met welke vistuigen de vergunninghouder mag vissen.

Voor de «traditionele» vergunningen zal een overgangstermijn gelden van maximaal vijf jaar, waarin de betreffende vergunninghouders hun oude rechten van de vergunning voor de vrije gronden, voor zover van toepassing, kunnen blijven uitoefenen. Voor zover de «traditionele» vergunning betrekking heeft op de visserij met staand want, zonder dat hiervoor een maximale lengte geldt, dan zal een maximale lengte gelden van 2500 meter staand want. Voor zover de visserij met een zegen is toegestaan zal een maximale lengte gelden van 1500 meter.

4.2 Inkomenstoets

De houders van een «tijdelijke» vergunning komen in aanmerking voor een overdraagbare vergunning voor de regio waarvoor de «tijdelijke» vergunning was verleend, indien zij voldoen aan de eis van een bedrijfsmatige visserij. Hiervoor wordt een inkomenstoets doorgevoerd. Indien niet wordt voldaan aan de inkomenstoets, dan komt de aanvrager niet langer in aanmerking voor een vergunning. Houders van een overdraagbare «traditionele» vergunning behoeven geen inkomenstoets te ondergaan.

Aangezien de vaste vistuigenvisserij seizoensgebonden is, komen «tijdelijke» vergunninghouders in aanmerking voor een overdraagbare vergunning voor de vrije gronden als zij in de periode van 1997 tot en met 2001 ten minste twee jaar een inkomen hebben behaald uit de beroepsvisserij van minimaal 50% van het minimum-inkomen voor zelfstandigen, bedoeld in de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijke Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (hierna: wet IOAZ). Minimaal 25 % van het minimuminkomen, voortvloeiende uit de wet IOAZ, dient te zijn verworven uit de visserij met vaste vistuigen. De bewijslast hiervoor ligt bij de aanvrager. Ter nadere onderbouwing van bovenstaande criteria zal gevraagd worden hiervoor bescheiden over te leggen. In geval van twijfel zal zo nodig nader onderzoek plaatsvinden.

De inkomenstoets geldt per «tijdelijke» vergunning. Indien de aanvrager beschikt over meerdere «tijdelijke» vergunningen, dan zal de inkomenstoets worden opgehoogd, afhankelijk van het aantal «tijdelijke» vergunningen (Voorbeeld: bij twee «tijdelijke» vergunningen zullen de inkomens-eisen worden verdubbeld. Afhankelijk van het aangetoonde inkomen komt de aanvrager dan in aanmerking voor één of twee «standaardvergunningen»).

Een vergunninghouder die met medeweten en toestemming van de directie Visserij tijdelijk de visserij heeft laten uitoefenen door een derde, wordt geacht doorlopend in het bezit van zijn vergunning te zijn geweest. Het door de vervanger behaalde inkomen wordt in dit kader beschouwd als het inkomen van de vergunninghouder. De vervanger bouwt hiermee geen recht op voor een vergunning.

De «traditionele» vergunninghouders zonder geregistreerd vaartuig en de voorheen «tijdelijke» vergunninghouders die voldoen aan de inkomenseis maar die geen geregistreerd vaartuig hebben, worden in de gelegenheid gesteld om een vaartuig, dat aan bepaalde specificaties voldoet, te registreren.

Die nieuwe vergunningen worden bij verlening dus gekoppeld aan een geregistreerd vaartuig en per regio kan ten behoeve van dit vaartuig slecht één overdraagbare vergunning worden verleend. Met andere woorden de afgifte van meerdere zgn. «Oosterschelde-vergunningen» ten behoeve van één specifiek geregistreerd vaartuig vindt niet plaats. Daarna zijn de nieuw uitgegeven vergunningen overdraagbaar (paragraaf 4.9). Aanvragen voor nieuwe vergunningen worden niet meer gehonoreerd. Nieuwkomers kunnen een positie op de markt krijgen door een bestaande vergunning over te nemen.

4.3 «Standaardvergunning» voor de vrije gronden

Voor de visserij op de vrije gronden wordt in de publiekrechtelijke vergunning per vistuig reeds aangegeven welke aantallen maximaal mogen worden ingezet. Op deze manier wordt een te hoge visserijdruk op de vrije gronden voorkomen. Er komen publiekrechtelijke vergunningen voor 3 regio's: de Voordelta/Westerschelde, de Oosterschelde en de Waddenzee/Eems/Dollard. Onder Voordelta wordt in dit verband verstaan het als kustwater (Stb. 1977, 666) aangewezen Brouwershavensche Gat, Zeegat van Goeree en de Oosterschelde ten westen van de stormvloedkering. De volgende vistuigen mogen worden ingezet door de vergunninghouder:

Voordelta/Westerschelde en Oosterschelde

• maximaal 180 fuiken/kubben

• de ankerkuil

• Waddenzee/Eems/Dollard

• maximaal 180 fuiken/kubben

• de ankerkuil

• een weer (voorheen keerwant/botnetten)

• 1000 haken hoekwant

Naast de «standaardvergunning» kan een separate vergunning voor de visserij met een zegen worden verleend. Naast «traditionele» zegenvissers, voor zover van toepassing, zullen uitsluitend diegenen, die met succes de inkomenstoets ondergaan én reeds de zegenvisserij mochten uitoefenen op basis van de «tijdelijke» vergunning, in staat worden gesteld om deze visserij te blijven uitoefenen. Met inachtneming van de richtlijnen met betrekking tot het vaartuig wordt aan hen, naast de voornoemde «standaard-vergunning», ook een separate vergunning voor de visserij met een zegen (maximale lengte van 1 500 meter) verleend. Zowel de «standaardvergunning» als de zegenvergunning zal voor wat betreft het vaartuig worden verleend ten behoeve van één en hetzelfde registratienummer. Op grond van de zogenaamde «bijboten-regeling» kan de zegenvisserij desgewenst worden uitgeoefend met de bijboot (i.e. een klein vaartuig, dat aan boord kan worden geplaatst van het geregistreerde vaartuig).

Belangrijk is dat met de uitgifte van de nieuwe «standaardvergunningen» geen toename van de visserijdruk in specifieke regio's, zoals de Oosterschelde, plaats heeft. Derhalve komt iemand in de nieuwe situatie slechts in aanmerking voor een vergunning in dezelfde regio als het kustwater, waarvoor de voorheen «tijdelijke» vergunning was verleend. Hierbij uitgaande van de voorwaarde van een geregistreerd vaartuig en voor de «tijdelijke» vergunninghouder aan het voldoen aan de gestelde inkomenseis.

Ten aanzien van de haven van IJmuiden en de Maasmonding/Europoortgebied geldt een bijzondere situatie. Mede gelet op scheepvaart-technische overwegingen is in overleg met de waterbeheerders overeengekomen dat de huidige visserij-intensiteit in elk geval niet zal uitbreiden. De aantallen en vistuigen op de vergunningen worden derhalve niet aangepast aan de «standaardvergunning». De huidige «traditionele» vergunningen zullen blijven gehandhaafd als zijnde overdraagbare vergunningen. De «tijdelijke» vergunningen kunnen worden omgezet in een overdraagbare vergunning, mits wordt voldaan aan de inkomenstoets. De betreffende vergunninghouders dienen overigens wel te voldoen aan de eis dat de vergunning wordt gekoppeld aan een geregistreerd vaartuig.

Met betrekking tot de «standaardvergunning» in de regio Waddenzee/Eems/Dollard wordt opgemerkt dat de visserij in de Eems uitsluitend wordt toegestaan, indien betrokkene in aanmerking komt voor een zogenaamd toestemmingsbewijs in het kader van het Eems Dollard-verdrag 1960 (Trb. 69). Aangezien het overgrote deel van de Dollard in eigendom is van derden, zoals de Stichting het Groninger Landschap, zal het vissen aldaar slechts zijn toegestaan indien een privaatrechtelijke toestemming is verkregen van de betreffende visrechthebbende(n).

Indien de rechthebbende op een vergunning op 31 december 2003 nog steeds niet de beschikking heeft over een geregistreerd vissersvaartuig, dan kan – met inachtneming van het gestelde in paragraaf 4.4.3 – geen aanspraak meer worden gemaakt op een «standaardvergunning». Het recht op deze vergunning komt hiermee per 1 januari 2004 te vervallen.

4.4 Inschrijving vaartuig in het Visserijregister

De visserij, die op basis van de «vaste vistuigen-vergunning» wordt uitgeoefend vindt plaats met behulp van een vaartuig dat wordt gebruikt voor de bedrijfsmatige visserij. Gelet hierop dient de vergunning gekoppeld te worden aan een vaartuig dat is geregistreerd in het visserijregister.

De vissers met vaste vistuigen die in aanmerking komen voor een vergunning, maar nog geen geregistreerd vaartuig hebben kunnen vanaf 1 januari 2003 met voorrang een vaartuig laten inschrijven in het visserijregister. Dit betreft enerzijds de vergunninghouders, aan wie een «traditionele» vergunning is verleend én niet beschikken over een ingeschreven vaartuig en anderzijds de vergunninghouders, aan wie een «tijdelijke» vergunning is verleend, voldoen aan de hiervoor vermelde inkomenstoets én niet beschikken over een ingeschreven vaartuig.

4.4.1 Aanvraag-procedure

Zodra is vastgesteld dat de voornoemde visser in aanmerking komt voor een vergunning, zal aan hem een aanvraagformulier ten behoeve van de inschrijving worden toegezonden. Dit aanvraagformulier dient correct en zo volledig mogelijk ingevuld te worden en uiterlijk één maand na toezending geretourneerd te worden aan de afdeling Regelingen Zeevisserij van de directie Visserij.

Bij dit aanvraagformulier dienen de volgende bewijsstukken meegezonden te worden:

Een bewijs van eigendom van het vaartuig;

Een door de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Scheepvaart afgegeven meetbrief;

Een door de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Scheepvaart gewaarmerkt afnameprotocol of een verklaring van de motorfabrikant inzake het motorvermogen van het betreffende vaartuig.

Zodra het verzoek tot inschrijving wordt gehonoreerd, zal de betreffende vergunning voor de visserij met vaste vistuigen op de vrije gronden aan betrokkene worden verleend. Dit betreft de afgifte van zowel een privaatrechtelijke als een publiekrechtelijke vergunning voor de periode tot en met 31 december 2003.

Voor zover de vereiste bijlagen niet tijdig kunnen worden meegezonden, dient de aanvrager alvast het aanvraagformulier zo volledig mogelijk ingevuld retour te zenden aan de directie Visserij, waarbij in elk geval een zo nauwkeurig mogelijk schatting gedaan dient te worden van het motorvermogen en zo mogelijk de tonnage. In afwachting van de vereiste bijlagen zal een voorlopig vaartuignummer worden toegekend, voorzien van een asterisk (*). Teneinde de aanvrager in staat te stellen de visserij met vaste vistuigen uit te oefenen, zal aan hem een voorlopige niet-overdraagbare vergunning worden verleend, doch uiterlijk voor de periode tot en met 31 december 2003. Zodra de vereiste bijlagen zijn nagezonden kan de definitieve inschrijving van het vaartuig plaatsvinden. Vanaf 1 januari 2004 zal uitsluitend nog een vergunning worden verleend, indien het verzoek om inschrijving is gehonoreerd en het vaartuig in het visserijregister is ingeschreven. Na definitieve inschrijving van het vaartuig in het visserijregister is de vergunning overdraagbaar.

4.4.2 Vereisten vaartuig

Aan de in te schrijven vaartuigen worden nadere eisen gesteld. Voor het bepalen van deze eisen is aansluiting gezocht bij communautaire regelgeving in het kader van het Meerjaren Oriëntatie Programma (hierna: MOP). Zo worden vaartuigen kleiner dan 12 meter gerekend tot de «kleinschalige kustvisserij». Voorts blijkt uit de MOP-segmenten 4J.1 en 4J.5 – zijnde segmenten, waarin thans reeds vaartuigen voor de kleinschalige kustvisserij zijn opgenomen – dat het gemiddelde motorvermogen van de betreffende vaartuigen circa 25 kW bedraagt. Gelet hierop zal de maximale lengte en het motor-vermogen van de in te schrijven vaartuigen worden vastgesteld op respectievelijk 12 meter en 25 kW.

4.4.3 Uitzondering op inschrijving

In bijzondere gevallen kan in afwijking van de voorschriften een vergunning worden verleend aan een ondernemer, die voor de visserij met vaste vistuigen geen gebruik maakt van een vaartuig en derhalve niet over een geregistreerd vaartuig beschikt of hoeft te beschikken. De vergunninghouder dient hiertoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek in te dienen bij de directeur Visserij, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat bij de uitoefening van de visserij met enig vast vistuig op geen enkele wijze gebruik wordt gemaakt van enig vaartuig.

Deze vergunninghouder zal wel worden verplicht zijn vangsten te registreren.

4.5 Uitgifte en verhuur vaste visvakken

De vaste visvakken zijn een belangrijk beheersinstrument voor het stimuleren van een verantwoord en duurzaam beheer van de visbestanden. Daar waar mogelijk worden meer visvakken verhuurd. Binnen een visvak mag de vergunninghouder vissen met de vistuigen die worden vermeld in een nader op te stellen vrijstellingsregeling. Deze regeling zal in de plaats komen voor de publiekrechtelijke vergunning, geldend voor de betreffende visvakken.

Voor de visvakken geldt dat de bovengenoemde vistuigen in beginsel mogen worden ingezet zonder beperking in aantal. Veel vissers gebruiken sommige vistuigen namelijk uitsluitend als de te bevissen soorten in voldoende mate aanwezig zijn. De arbeidsintensieve werkwijze voorkomt overexploitatie. Aan de vistuigen in kwestie kunnen vanuit natuuroverwegingen wel voorwaarden worden gesteld, zoals een keerwant, ontsnappingsringen of panelen.

De ruimte voor nieuwe visvakken langs de wal is in de Waddenzee beperkt. In de Oosterschelde is meer ruimte voor uitbreiding. De uitgifte van vaste visvakken zal in samenspraak met de sector worden vastgesteld in 2003 na publicatie van het beleidsbesluit. Gestreefd zal worden om vanaf januari 2004 tot een dergelijke uitgifte over te gaan. Deze uitgifte vindt plaats in afstemming met de ontwikkeling van het nieuwe beleid voor de sleepnetvisserij in de kustwateren.

Ten einde een vrije migratie van vis langs de kust te bevorderen en de hinder voor de sportvisserij te beperken dienen maatregelen te worden genomen met betrekking tot de afstand van vistuigen vanaf de grenslijnen van de visvakken. Gezien de grote biodiversiteit van de kustwateren dienen bij deze maatregelen de regionale situaties te worden betrokken. Hierbij dient te worden overwogen dat bij bepaalde vistuigen de bepaling dat een zekere afstand vanaf de kant moet worden betracht de efficiëntie van het vistuig ernstig kan aantasten. Op grond van een specifieke belangenafweging zullen in dergelijke gevallen voorwaarden worden geformuleerd.

De visvakken worden tot op heden om niet aan de visser verhuurd. Dit is een uitzonderingssituatie in het overheidsbeleid. Derhalve wordt vanaf 2003 aan nieuw te sluiten huurovereenkomsten een huurprijs, jaarlijks te indexeren, gekoppeld. De jaarlijkse huurprijs wordt vastgesteld op 50 euro per visvak.

4.6 NB-wetvergunning

De visserij met vaste vistuigen wordt deels in gebieden uitgevoerd die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. In artikel 12, eerste lid van de NB-wet is bepaald, dat het is verboden zonder vergunning van de Minister of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument of die een beschermd natuur-monument ontsieren. Deze vergunningplicht geldt derhalve ook voor de visserij met vaste vistuigen.

De verlening van vergunningen voor de visserij met vaste vistuigen op grond van de NB-wet zal in 2003 worden geëffectueerd. Diegenen, die op grond van dit beleidsbesluit in aanmerking komen voor een vaste vistuigenvergunning en de visserij gaan uitoefenen in de Waddenzee en/of de Oosterschelde moeten beschikken over een vergunning ingevolge de NB-wet. Een aanvraag hiertoe moet worden ingediend bij de Directeur van de directie Noord (Waddenzee) en/of het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland (Oosterschelde). Uit een oogpunt van een snelle behandeling verdient het de voorkeur dat dergelijke aanvragen gecombineerd worden ingediend (Producentenorganisatie, belangenvereniging, e.d). Bij het verlenen van een vergunning op basis van de dan best beschikbare informatie zal worden beoordeeld of de visserij verenigbaar is met de natuurdoelstellingen van het betreffende gebied.

Een wetswijziging van de NB-wet 1998 strekkende tot implementatie van de Habitat- en Vogelrichtlijn ligt thans voor bij de Tweede Kamer. Een belangrijk onderdeel van dat voorstel is dat de beschermde natuurmonumenten hun status als natuurmonument verliezen als ze als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Natuurwaarden die op grond van de status als beschermd Natuurmonument zijn beschermd en niet vallen onder het beschermingsregime van de Habitat- en/of Vogelrichtijn behouden daarbij overigens hun beschermde status. Het wetsvoorstel voorziet er in dat de wettelijke vergunningverlener verantwoordelijk zal zijn om de brede natuurtoets met inachtneming van artikel 6 van de Habitatrichtlijn uit te voeren. Ook in dat geval zal bij het verlenen van een vergunning op basis van de dan best beschikbare informatie worden beoordeeld of de visserij verenigbaar is met de natuurdoelstellingen van het betreffende gebied. Voor de recreatieve vergunningen wordt verwezen naar het aanwijzingsbesluit Waddenzee II op grond van de NB-wet en is een aparte vergunning op grond van de NB-wet niet vereist.

4.7 Visplannen

Bij de realisatie van een professionele bedrijfsmatige visserij en een goede afstemming met andere gebruiksfuncties hebben visplannen in andere sectoren hun nut bewezen. Er bestaat binnen de diverse visserijsectoren een grote ervaring met het werken met visplannen (IJsselmeer- en schelpdiervisserij). Het Productschap Vis en de PO-Wieringen hebben zich positief geuit over de ontwikkeling van visplannen. Van overheidswege wordt hier positief over geoordeeld, doch het initiatief is aan de visserijsector om te gaan werken met visplannen.

4.8 Staand want visserij

De ecologisch ongewenste effecten van de visserij met staand want die uit de literatuur bekend zijn, betreffen vooral de bijvangst van vogels en soms van zeezoogdieren als bruinvissen en zeehonden. Voor het bestaan van dergelijke problemen in de Nederlandse kustwateren bestaan nauwelijks aanwijzingen (met uitzondering van de bijvangst van vogels in staand want op de droogvallende platen in de Waddenzee). De uitvoering van de kleinschalige visserij met vaste vistuigen die zich niet richt op gequoteerde soorten kent bovengenoemde problemen in veel mindere mate, doordat de netten anders van aard zijn (bijv. zeer lage botnetten) of de manier van vissen anders is (bijv. hardervisserij).

In de huidige concept PKB-Waddenzee, deel 3, is vastgelegd dat de staand want visserij dient te worden afgebouwd met het oog op de terugdringing van eventuele vogelsterfte. Uit de beantwoording van kamervragen over dit onderwerp blijkt dat deze afbouw voorlopig alleen betrekking heeft op de staand wantvisserij op de droogvallende platen (TK 2001–2002, 26 413, nr. 22).

In de Oosterschelde staat de staand want visserij vooral ter discussie, omdat deze een duurzaam beheer van de kreeftenstand in de weg staat. Reeds sinds 1989 worden geen nieuwe staand want vergunningen voor de Oosterschelde meer afgegeven en staat het staand want ook niet op de recreatieve vergunning voor de Oosterschelde vermeld.

Uitgangspunt in dit beleidsbesluit is dat het gebruik van staand want op de vrije gronden uitsluitend op basis van de «traditionele» vergunning gedurende een overgangstermijn van maximaal vijf jaar wordt toegestaan, echter zodanig dat het vistuig bij laag water op droogvallende platen niet overeind staat. Vanaf 31 december 2007 zal de visserij met staand want niet langer worden toegestaan, tenzij de sector tot genoegen van de Staat weet aan te tonen dat de visserij met staand want ecologisch inpasbaar zal blijken te zijn. De staand want visserij op basis van een «tijdelijke» vergunning komt per 1 april 2003 te vervallen.

4.9 Overdraagbaarheid

«Standaardvergunning»

De «standaardvergunning» (paragraaf 4.3) voor de visserij met vaste vistuigen wordt overdraagbaar, doch pas op het moment dat deze vergunning is verleend ten behoeve van een definitief geregistreerd vissersvaartuig. Tot dit moment blijft zowel het recht op een dergelijke vergunning– nadat aan de inkomenseis is voldaan – als de voorlopige vergunning ten behoeve van een voorlopig ingeschreven vaartuig niet-overdraagbaar.

De separate zegenvergunning is overdraagbaar, doch dient altijd gekoppeld te worden aan een «standaardvergunning». Overdracht van de zegenvergunning door een «standaardvergunninghouder» is derhalve uitsluitend toegestaan aan een andere «standaardvergunninghouder».

«Traditionele» vergunning

Gedurende de overgangstermijn van vijf jaar is ook de «traditionele» vergunning overdraagbaar, doch uitsluitend onder bepaalde voorwaarden. Bij overdracht komt het recht op de «traditionele» vergunning te vervallen en zal uitsluitend een «standaardvergunning» worden overgedragen. Uitzondering hierop, voor zover van toepassing, vormt het staand want. Indien het staand want onderdeel uitmaakt van de «traditionele» vergunning, zal de overdracht betrekking hebben op zowel een «standaardvergunning» als een separate staand wantvergunning. Ongeacht de lengte, zoals vermeld in de «traditionele» vergunning, zal bij overdracht het staand want worden beperkt tot maximaal 500 meter. Aan de «ontvanger» zal bij overdracht derhalve zowel een «standaardvergunning» als een separate vergunning voor de visserij met maximaal 500 meter staand want worden verleend.

Voor zover aan een ondernemer zowel een «standaardvergunning» als een separate staand want-vergunning is verleend, dienen beide vergunningen voor wat betreft het vaartuig verleend te worden ten behoeve van één en hetzelfde registratienummer. Op grond van de zogenaamde «bijboten-regeling» kan de visserij met staand want desgewenst worden uitgeoefend met de bijboot (i.e. een klein vaartuig, dat aan boord kan worden geplaatst van het geregistreerde vaartuig).

Gedurende de overgangstermijn van vijf jaar is overdracht van een separate staand wantvergunning, evenals bij de separate zegenvergunning, uitsluitend mogelijk, indien de «ontvanger» de beschikking heeft c.q. krijgt over een «standaardvergunning». Na 31 december 2007 zal de staand wantvergunning in beginsel komen te vervallen.

Huurovereenkomst vaste visvakken

Het recht om de visserij met vaste vistuigen uit te oefenen in de zogenaamde vaste visvakken is overdraagbaar.

4.10 Markering en identificatie

Uit informatie van de Algemene Inspectie Dienst (AID) en de Visserijkundig Ambtenaren van de directie Visserij blijkt dat met name ten behoeve van controle en handhaving een verbetering van de markering van de vistuigen noodzakelijk is. Ook was er regelmatig spraakverwarring over de naamgeving van de vistuigen vanwege regionale verschillen. De naamgeving wordt thans gelijkgeschakeld. In 2003 zal in overleg met de sector een eenduidige markering worden opgesteld als ook eventuele andere maatregelen, waarna de gemaakte afspraken in de vergunningvoorwaarden vanaf 1 januari 2004 kunnen worden opgenomen.

4.11 Ontbrekende kennis

De ontwikkeling van het nieuwe beleid voor de vaste vistuigen werd deels gehinderd door het ontbreken van goede vangststatistieken. Ten einde dit te verbeteren is op beperkte schaal reeds gestart met de monitoring van de vangstsamenstelling van de meest gebruikte vistuigen. De registratie van de aanlandingen zal op termijn een extra informatiebron opleveren die van nut zal zijn voor de evaluatie.

Gedurende de overgangsperiode van vijf jaar zullen gegevens worden verzameld – zoals de registratie van vangstgegevens – en zal tijdens een tussentijds evaluatiemoment aan het eind van 2007 worden bezien of de in het beleidsbesluit getroffen maatregelen de gewenste uitwerking hebben op het aantal vergunningen, het beheer van de bestanden en de natuurbelangen. Onderzoek naar de invloed van de visserij met vaste vistuigen op migrerende soorten in de overgang van zoet naar zout (trekvissen) en land naar water (zeehonden) valt deels reeds in lopende studies, die door het Ministerie van Verkeer & Waterstaat worden uitgevoerd. Daarnaast is inzicht in de aantallen verdrinkingsslachtoffers onder vogels ook een punt van aandacht.

4.12 Recreatieve vergunningen

Het beleid met betrekking tot de uitgifte van vergunningen voor recreatief gebruik blijft vooralsnog ongewijzigd. In het kader van het nieuwe beleid zal in de periode 2003 – 2007 de omvang van het feitelijk gebruik van de recreatieve visserij op de bestanden en ecologische waarden van de kustwateren worden gevolgd. Op basis hiervan zal worden bezien of onderzoek naar de invloed hiervan noodzakelijk is.

5. Implementatie

Visvergunning vrije gronden

Het beleid voor de vaste vistuigen wordt vastgesteld voor een onbepaalde periode. Vanaf 1 april 2003 worden de nieuwe vergunningen voor de visserij met de vaste vistuigen verstrekt. Houders van een voorheen «tijdelijke» vergunning, die in aanmerking denken te komen voor een overdraagbare «standaard-vergunning» dienen uiterlijk 1 maart 2003 bescheiden over te leggen, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde inkomenseisen. In geval van twijfel zal zo nodig nader onderzoek plaatsvinden.

Aanvragers die wel in aanmerking komen voor een vergunning, maar nog geen geregistreerd vaartuig hebben krijgen tot uiterlijk 31 december 2003 de gelegenheid een vaartuig te laten inschrijven. Een vergunning wordt echter uitsluitend verleend, indien de vergunninghouder beschikt over een geregistreerd vaartuig of voor hem een voorlopig vaartuignummer is gereserveerd op basis van zijn voorlopige aanvraag tot inschrijving. Indien de rechthebbende op een vergunning op 31 december 2003 nog immer niet beschikt over een ingeschreven vaartuig, dan komt deze vergunning per 1 januari 2004 te vervallen.

Na het advies van de «Werkgroep Markering Vistuigen» (paragraaf 4.9) in de loop van 2003 zal de vergunning («traditioneel» en «standaard») voor de visserij met vaste vistuigen met ingang van 1 januari 2004 worden verleend voor een driejaarlijkse periode, derhalve tot en met 31 december 2006.

De «standaardvergunningen» zullen vervolgens wederom worden verleend voor een periode van drie jaar. De «traditionele» vergunningen daarentegen zullen per 1 januari 2007 slechts worden verleend voor één jaar, aangezien voor zowel de «traditionele» vergunning als staand wantvergunning een overgangstermijn geldt van vijf jaar, derhalve tot en met 31 december 2007. Alle «traditionele» vergunningen zullen met ingang van 1 januari 2008 worden omgezet in een «standaardvergunning». Teneinde de geldigheidsduur gelijk te laten lopen met de overige«standaardvergunningen» zal de looptijd van de «traditionele» vergunning per 1 januari 2008 twee jaar bedragen, derhalve tot en met 31 december 2009.

Gedurende de overgangsperiode van vijf jaar worden gegevens verzameld – zoals de registratie van vangstgegevens – en zal tijdens een tussentijds evaluatiemoment aan het eind van 2007 worden bezien of de in het beleidsbesluit getroffen maatregelen de gewenste uitwerking hebben op het aantal vergunningen, het beheer van de bestanden en de natuurbelangen.

Verhuring vaste visvakken

Per 1 april 2003 zal de verhuring (privaatrechtelijk) van de vaste visvakken voor de huidige huurders worden gecontinueerd. Gedurende het eerste kwartaal van 2003 zullen hiertoe de huurovereenkomsten, geldig voor een periode van drie jaar, worden aangeboden. Eveneens treedt op die datum de vrijstellingsregeling (publiekrechtelijk) voor de visserij in de vaste visvakken in werking.

In 2003 zal voorts worden overgegaan, voor zover mogelijk, tot vaststelling van nieuwe visvakken in zowel de Waddenzee en de Oosterschelde. Het uitgiftebeleid voor deze nieuwe visvakken zal in de loop van 2003 worden vastgesteld, teneinde een uitgifte per 1 januari 2004 mogelijk te maken.

NB-wet vergunning

Vanaf 2003 zal voor zowel de Waddenzee als de Oosterschelde de uitgifte van vergunningen ingevolge de NB-wet ter hand worden genomen. Diegenen, aan wie een «traditionele» c.q. dan wel een «standaardvergunning» wordt verleend, dient hiertoe een – liefst gecombineerde – aanvraag in te dienen bij respectievelijk de Directeur van de directie Noord te Groningen (Waddenzee) en/of het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland te Middelburg (Oosterschelde).

Naar boven