28 745
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verbeteringen van uiteenlopende, voornamelijk uitvoeringstechnische aard (technische herziening WEB)

nr. 51
VERSLAG

Vastgesteld 18 maart 2003

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen2, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslagingen over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van de WEB zijn uitvoeringstechnisch van aard, schrijft de regering. Tevens wordt opgemerkt dat de voorgestelde aanpassingen voortvloeien uit ervaringen in de praktijk. De aan het woord zijnde leden van de CDA-fractie vragen of de instellingen, de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven en andere direct betrokkenen inspraak hebben gehad in de voorliggende voorstellen en of deze instanties zich kunnen vinden in de voorstellen. Hoe moet in dit verband de brief van de BVE Raad van 11 februari 2003 aan de Kamer worden gezien? Hoe beoordeelt de regering opmerkingen van de BVE Raad dat de titel «technische herziening WEB» misleidend is? Is de regering nog steeds van oordeel dat behoudens de punten genoemd in de brief van de BVE Raad het gaat om een «technische herziening», zo vragen deze leden. De leden van de SGP-fractie hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en constateren evenzo, met de BVE Raad, dat de voorgestelde wijzigingen niet alle van technische aard zijn.

Ook de leden van de PvdA-fractie en de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben echter nog wel enige vragen.

2. Huisvesting voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

De middelen voor de huisvesting van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) worden straks niet meer overgemaakt aan de instellingen maar aan de gemeenten. De leden van de CDA-fractie zijn met de regering van oordeel dat dit, gelet op het feit dat de educatiegelden via het Rijk naar de gemeenten worden overgemaakt, past in de systematiek. Deze leden vragen wat dit in financiële zin betekent voor de instellingen? Is de regering ervan overtuigd dat daardoor geen problemen bij instellingen ontstaan? Besteden gemeenten ook daadwerkelijk educatiegelden aan het vavo? Welke cijfers heeft de regering over de besteding van educatiegelden aan vavo door gemeenten, zo willen deze leden weten.

3. Contractuele relatie tussen gemeenten en instellingen

De regering schrijft dat instellingen de huisvestingskosten die zij maken in het kader van de uitvoering van de educatie uiteraard kunnen betrekken bij het sluiten van de overeenkomst met de gemeente op grond van art. 2.3.4. van de wet. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat deze stelling slechts ten dele opgaat. Immers de gemeenten kunnen toch ook besluiten hun educatie elders in te kopen? Deze leden willen op dit punt graag een reactie van de regering. De regering stelt dat aan deze wet geen financiële gevolgen zijn verbonden. De aan het woord zijnde leden vragen of dit alleen op macroniveau geldt. Hoe is de situatie op microniveau?

De voorschriften in de regeling bekostiging educatie inzake de contractuele relatie tussen gemeenten en instellingen worden in de wet opgenomen. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen wat dit betekent voor de mogelijkheden van (grote en samenwerkingsverbanden van) gemeenten om in de toekomst zelf af te wegen bij welke instelling zij educatie inkopen.

4. Vakinstellingen

In onderdeel E van de memorie van toelichting worden vakinstellingen gekenmerkt als instellingen die werkzaam zijn op het werkgebied van één kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. De BVE Raad vindt dit niet acceptabel. De BVE Raad vindt dat vakinstellingen moeten kunnen meegroeien met de ontwikkelingen in de branches en bedrijfstakken waarvoor zij opleiden. Deze visie van de BVE Raad vinden de leden van de CDA-fractie niet onlogisch. Is de regering bereid en in staat tegemoet te komen aan deze wens van de BVE Raad? Ook de leden van de SGP-fractie vragen waarom het werkgebied van vakinstellingen in beginsel wordt beperkt tot het werkgebied van één kenniscentrum beroepsonderwijs en in hoeverre dat het meegroeien met de ontwikkelingen in de branches en bedrijfstakken van deze instellingen kan beperken. Zij vragen eveneens de regering te reageren op het alternatief dat de BVE-raad bij brief van 6 maart jl. heeft voorgesteld.

5. Richtingsunieke instellingen

Voor de richtingsunieke instellingen geldt de beperking dat zij werkzaam zijn op die werkgebieden van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven waartoe de beroepsopleidingen behoorden toen zij op grond van art. 12.3.6. van de wet, zoals die luidt voor de inwerkingtreding van de onderhavige wetswijziging, voor bekostiging in aanmerking kwamen. De BVE Raad heeft de Kamer laten weten dat dit in strijd is met afspraken gemaakt met het ministerie voor OCW, waarin overeengekomen is de breedtebepaling te laten vervallen, zodat deze instellingen zich desgewenst kunnen ontwikkelen tot bredere ROC's. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan uitleggen hoe dit verschil van mening tussen BVE Raad en de regering heeft kunnen ontstaan. Op welke wijze denkt de regering dit verschil van mening te kunnen wegnemen? Kan de BVE Raad worden tegemoet gekomen, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie stellen met instemming vast dat wordt voorgesteld om de richtingsunieke instellingen een volwaardige plaats in de wet te geven en deze tegelijk hun unieke positie te doen behouden. Zij verbazen zich er evenwel over dat niet in aansluiting daarop wordt voorgesteld om de bestaande beperking ten aanzien van het verzorgen van opleidingen te schrappen. Naar hun mening hebben de betrokken instellingen in de afgelopen jaren hun bestaansrecht in de bve-sector ruimschoots bewezen en zijn er geen doorslaggevende redenen aanwezig om het verzorgen van opleidingen nog langer formeel te bevriezen op het niveau ten tijde van de inwerkingtreding van de wet. Om welke redenen worden de richtingsunieke instellingen niet onder de werking van artikel 1.3.1 gebracht, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Zij pleiten ervoor om dit alsnog te doen.

6. Instellingen met een breedtegebrek

Bij het algemeen overleg over de evaluatie van de WEB (Kamerstuk 27 451, nr. 16) is door de woordvoerder van de ChristenUnie erop gewezen dat de twee ROC's met een bijzondere identiteit sinds de invoering van de WEB hun bestaansrecht ruimschoots hebben bewezen. Hij wierp de vraag op of het daarmee niet in de rede zou liggen om de beperkingen in het aanbod van opleidingen die deze instellingen middels het overgangsrecht zijn opgelegd, op te heffen.

In het voorliggende wijzigingsvoorstel wordt artikel 12.3.7 geschrapt, waardoor de zogenaamde instellingen met een breedtegebrek nu «gewone» ROC's zijn geworden. Hiermee is weliswaar het overgangsrecht opgeheven, maar, zo blijkt uit de formulering van artikel 1.3.2b, lid 2, de daarbij behorende breedtebeperking niet. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom dit niet is gebeurd, mede met het oog op een brief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de BVE Raad (d.d. 10 juli 2002) met de volgende zinsnede: «In ieder geval is al wel helder dat wij (..) zullen voorstellen de huidige breedtebeperking van deze twee instellingen te laten vervallen, en ze dus de ruimte te geven desgewenst tot bredere ROC's uit te groeien.» Voornoemde leden vragen de regering het wijzigingsvoorstel zodanig aan te passen dat alsnog de breedtebeperking voor de richtingsunieke instellingen komt te vervallen.

7. Middelen voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding

De besteding van de middelen aan loopbaanoriëntatie en begeleiding zal moeten blijken uit afspraken daarover en de onderwijsovereenkomsten en vermelding in het kwaliteitszorgverslag. Kan de regering garanderen dat op deze wijze voldoende controle kan plaatsvinden op de juiste besteding van deze middelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

8. Gehandicapte deelnemers

De vergoeding voor de gehandicapte deelnemers wordt jaarlijks toegevoegd aan de rijksbijdrage van instellingen. Is over de manier waarop de bedragen voor gehandicapte deelnemers worden verdeeld overleg gevoerd met gehandicaptenorganisaties, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Gedacht kan dan worden aan de organisatie «Studie en Handicap». Deze leden vragen hoe de regering zich een beeld vormt of het gehandicaptenbeleid een integraal onderdeel uitmaakt van het totale beleid van de instelling.

9. Wachtgelduitgaven

Bij de wachtgelduitgaven wordt na de wijziging niet alleen rekening gehouden met het beroepsonderwijs, maar ook met de educatie- en inburgeringscontracten. De leden van de CDA-fractie vragen wat dit nu concreet voor een instelling gaat betekenen. Heeft een instelling die bijvoorbeeld een educatiecontract van een gemeente verliest daar daadwerkelijk voordeel van?

10. Controle op doelmatigheid en rechtmatigheid

De regering stelt op pagina 12 van de memorie van toelichting dat ervoor is gekozen de indiening van de accountantsverklaring ten aanzien van de bekostigingsgegevens voor een eerdere datum te laten plaatsvinden. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat dit niet mag leiden tot een versoepeling van de controle op de doelmatigheid en de rechtmatigheid. Kan de regering dit garanderen? De regering stelt dat de gemeente de totale Rijksbijdrage voor een bepaald kalenderjaar dient te besteden aan educatie op grond van overeenkomsten met één of meer ROC's. De aan het woord zijnde leden vragen of de gemeente ook niet een deel van de Rijksbijdrage educatie bij een andere instelling dan een ROC kan besteden en wat dit betekent voor de voornoemde uitspraak op pagina 12 van de memorie van toelichting.

11. Beroepspraktijkvormingsplaatsen

Kan het bevoegd gezag onder de gewijzigde regelgeving nog steeds even gemakkelijk beroepspraktijkvormingsplaatsen werven bij niet erkende leerbedrijven en deze achteraf accrediteren, zo willen de leden van de CDA-fractie weten.

12. Terugvordering

In artikel 11.4 wordt de mogelijkheid geopend om bepaalde geldbedragen van gemeenten terug te vorderen. Binnen een periode van vijf jaar na vaststelling door de minister kan terugvordering plaatsvinden van gemeenten. De leden van de CDA-fractie informeren waarom hier is gekozen voor een periode van vijf jaar.

13. Beroep bij één instantie

De huidige regeling van beroepen ten aanzien van de bekostiging en diploma-erkenning, wordt vervangen door beroep in één instantie bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Welke alternatieven zijn in deze overwogen en kan de regering toelichten waarom deze keuze is gemaakt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De griffier van de commissie,

De Kler


XNoot
1

Ivm toevoeging van de inbreng van de SGP-fractie.

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: van Nieuwenhoven (PvdA), van de Camp (CDA), Cornielje (VVD), voorzitter, Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GL), van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Slob (CU), Vergeer-Mudde (SP), van Bochove (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Hessels (CDA), de Vries (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Nijs (VVD), Van der Laan (D66), Rutte (VVD), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF) en Van Dam (PvdA).

Plv. leden:, Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Rijpstra (VVD), van der Knaap (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), van Oerle-van der Horst (CDA), van der Vlies (SGP), Kant (SP), Wijn (CDA), Dijksma (PvdA), van Haersma Buma (CDA), van der Hoeven (CDA), Sterk (CDA), de Vries (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), de Grave (VVD), van der Ham (D66), Örgü (VVD), van Beek (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF) en Adelmund (PvdA).

Naar boven