28 741 Jeugdcriminaliteit

Nr. 94 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2023

Met deze brief doe ik uw Kamer mijn beleidsreactie toekomen op het onderzoek «Strafmaat en strafdoelen in ernstige jeugd- en adolescentenstrafzaken. Opvattingen van magistraten over de sanctionering van 16- tot 23-jarige daders van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven». Dit onderzoek heb ik op 24 augustus 2022 aan uw Kamer aangeboden.1

In het tweede deel van deze brief ga ik in op een aantal moties en toezeggingen.

Het betreft in de eerste plaats de moties en toezeggingen naar aanleiding van het dertigledendebat van 19 januari jl. over een eerdere veroordeling van verdachte Donny M., namelijk:

  • Motie van het lid Mutluer (PvdA) over het voor langere tijd kunnen volgen van minderjarige zedendelinquenten.2

  • Motie van het lid Van Haga (Groep Van Haga) over het vaststellen en updaten van risicoprofielen van zedendelinquenten.3

  • Toezegging om te reageren op de door BVNL aangeboden petitie over het monitoren van zedendelinquenten.

  • Toezegging om na te gaan hoeveel zedenzaken worden geseponeerd.

  • Toezegging om in te gaan op berichtgeving in de media dat jongeren de door de rechter opgelegde hulp niet altijd krijgen.4

Daarnaast ga ik in dit deel van de brief in op de volgende motie en toezegging:

  • Motie van de leden Mutluer (PvdA) en Ellemeet (GroenLinks) naar aanleiding van de behandeling van de begroting Justitie en Veiligheid in november 2022 over de capaciteit van de Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd.5

  • Toezegging om uw Kamer te informeren over de voortgang die is geboekt op de verschillende acties die zijn uitgezet naar aanleiding van de aanbevelingen uit het rapport «De politie-reprimande voor minderjarige first offenders van lichte feiten».6

1. Strafmaat in ernstige jeugd- en adolescentenstrafzaken

1.1. Het onderzoek

Het onderzoek «Strafmaat en strafdoelen in ernstige jeugd- en adolescentenstrafzaken. Opvattingen van magistraten over de sanctionering van 16- tot 23-jarige daders van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven» is uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC). Het hoofddoel van het onderzoek was antwoord te geven op de vraag of rechters en officieren van justitie bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven gepleegd door 16- tot 23-jarigen voldoende ruimte ervaren om een straf te vorderen of op te leggen die in verhouding staat tot de ernst van het misdrijf. De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn:

  • In het onderzoek is een divers beeld naar voren gekomen van de ervaringen en opvattingen van rechters en officieren van justitie.

  • Een meerderheid van de respondenten geeft aan in ernstige gewelds- en zedenzaken voldoende uit de voeten te kunnen met de mogelijkheden die het huidige jeugdstrafrecht biedt.

  • De opvattingen van de deelnemende magistraten over de behoefte aan een verhoging van de maximumduur van jeugddetentie zijn meer verdeeld. Voor 16- en 17-jarigen geeft een minderheid (39%) van de respondenten aan behoefte te hebben aan verhoging van de maximale duur van jeugddetentie. Voor jongvolwassenen (18- tot 23-jarigen) is het draagvlak voor een dergelijke verhoging groter: 61% van de respondenten geeft aan voor deze doelgroep wel behoefte te hebben aan verhoging van de maximale jeugddetentieduur.7

  • Voor beide leeftijdsgroepen wordt de behoefte aan verhoging van de maximale jeugddetentieduur beduidend minder gevoeld door participerende magistraten van de rechtspraak dan van het Openbaar Ministerie (hierna: OM).8

1.2. Beleidsreactie

Voorgeschiedenis en context

Het onderzoek is een vervolg op een onderzoek naar de strafmaat voor jeugdige daders van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven in internationaal perspectief, dat in 2020 in opdracht van het WODC is uitgevoerd naar aanleiding van de petitie »verhoog jeugdstraffen» van ouders van minderjarige slachtoffers van doodslag gepleegd door een minderjarige dader.9 Na dit onderzoek is in 2021 een expertmeeting georganiseerd. Hieruit bleek dat wetenschappers, de meeste deskundigen uit de jeugdstrafrechtspraktijk en vertegenwoordigers van slachtoffers niet voor verhoging van de maximale strafmaat waren, maar nabestaanden wel. Bij vertegenwoordigers van het OM en de rechtspraak was het beeld echter minder eenduidig, wat de aanleiding vormde voor het nu uitgevoerde vervolgonderzoek.

Ik heb de uitkomsten van het vervolgonderzoek besproken met de organisaties in de jeugdstrafrechtketen, in het bijzonder met vertegenwoordigers van het OM en de rechtspraak. Ook heb ik bij de totstandkoming van mijn beleidsreactie betrokken het advies Adolescentenstrafrecht van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) van 2 november 2021. Daarin wordt onder andere de aanbeveling gedaan de huidige strafmaxima in het jeugdstrafrecht te handhaven en in voorkomende gevallen gebruik te maken van de mogelijkheden die het jeugdstrafrecht biedt, zoals de PIJ-maatregel.10

Hieronder zet ik eerst een aantal uitgangspunten van het jeugdstrafrecht uiteen. Vervolgens richt ik me op de kern van het onderzoek, te weten de groep 18- tot 23-jarigen. Ik sluit af met mijn standpunt en de overwegingen daarbij.

Uitgangspunten jeugdstrafrecht

Algemeen wordt onderkend dat jongeren, gelet op hun nog niet volgroeide ontwikkeling, ook een beperkt inzicht hebben in de gevolgen van hun gedrag. Bij de totstandkoming van het adolescentenstrafrecht is in dit verband overwogen dat in de leeftijdscategorie tussen de 16 en 23 jaar specifiek risicogedrag voorkomt, dat mede worden toegeschreven aan een onvoltooide ontwikkeling van belangrijke hersenfuncties. Dit speelt een rol bij de omstandigheid dat een groot deel van de (jeugd)criminaliteit optreedt tijdens de adolescentie, maar ook eindigt vóór het 23ste levensjaar. In dit voorgaande ligt besloten dat aan minderjarigen en zelfs jongvolwassenen slechts beperkt ruimte is de dader een feit volledig toe te rekenen. Daarom hebben we in Nederland voor jeugdigen al ruim 100 jaar een apart jeugdstrafrecht met een pedagogisch karakter vanuit de gedachte dat de jeugdige van zijn fouten moet kunnen leren. Voor het strafdoel vergelding is hierin slechts beperkt ruimte.

De noodzaak voor een afzonderlijk stelsel van jeugdstrafrecht vloeit verder voort uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Het Nederlands jeugdstraf- en strafprocesrecht is in lijn met dit IVRK en de voorbehouden die daarbij zijn gemaakt. Het IVRK verplicht tot de inrichting van een afzonderlijk stelsel voor jeugdstrafrecht en gaat daarbij uit van een leeftijdsgrens van 18 jaar (artikel 1 IVRK).11 Bij de inrichting van het stelsel dient rekening te worden houden met de leeftijd van het kind, de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving (artikel 40 IVRK). Vrijheidsbeneming geldt daarbij als ultimum remedium en kan alleen voor een zo kort mogelijke duur worden toegepast (artikel 37 IVRK).

Het jeugdstrafrecht is in beginsel van toepassing op jeugdigen van 12 tot 18 jaar. De bovengrens is echter «flexibel»: de toepassing van adolescentenstrafrecht maakt het mogelijk om 16- en 17-jarigen te berechten volgens het commune (volwassenen)strafrecht (art. 77b Sr.) en 18- tot 23-jarigen te berechten volgens het jeugdstrafrecht (art. 77c Sr.). Uitgangspunt voor de groep 18- tot 23-jarigen is «volwassenenstrafrecht tenzij». De keuze voor toepassing van het jeugdstrafrecht hangt samen met de persoonlijkheid van de dader en/of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het percentage jongvolwassenen (18 tot 23 jaar) dat wordt veroordeeld via het jeugdstrafrecht is (nog) beperkt: circa 6% in 2019.

De maximumsancties (bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven) bij toepassing van het jeugdstrafrecht zijn:

  • Voor 12- tot 16-jarigen: één jaar jeugddetentie en zeven jaar PIJ-maatregel (+ eventuele omzetting naar TBS-maatregel met dwangverpleging).

  • Voor 16- tot 23-jarigen: twee jaar jeugddetentie en zeven jaar PIJ-maatregel (+ eventuele omzetting naar TBS-maatregel met dwangverpleging).

In de praktijk zien we dat jongeren die zeer ernstige feiten plegen zelden direct na de jeugddetentie weer op straat staan. Naast de jeugddetentie heeft de rechter immers de mogelijkheid een PIJ-maatregel op te leggen. Deze maatregel is door de intensieve behandeling specifiek gericht op het voorkomen van herhaling. De maatregel duurt maximaal zeven jaar en stopt niet wanneer de jeugdige 18 jaar wordt. Als de dader nog steeds gevaarlijk is bij het einde van de maatregel, kan deze maatregel worden omgezet in een TBS-maatregel. Op die manier kan de dader zo lang als nodig worden behandeld en keert hij pas weer terug in de maatschappij wanneer dat veilig is.

Kern van het onderzoek: de groep 18- tot 23-jarigen

Uit het onderzoek blijkt dat de magistratuur met een meerderheid aangeeft niet altijd goed uit de voeten te kunnen met de huidige strafmaxima. Ze hebben het dan over de leeftijdsgroep van 18 tot 23 jaar. Daar kan het blijkens het onderzoek en de gesprekken die ik naar aanleiding van het onderzoek heb gevoerd met vertegenwoordigers van het OM en de rechtspraak voorkomen dat – met toepassing van het adolescentenstrafrecht – het jeugdstrafrecht het beste zou aansluiten bij de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene. Aan de andere kant gaat het om zeer ernstige feiten en is begrijpelijk dat wordt gezegd: «volwassen daden, volwassen straffen». In die spagaat die soms wordt ervaren zou een verhoging van de maximale duur van jeugddetentie van twee naar bijvoorbeeld vier jaar uitkomst kunnen bieden. Enkele respondenten uit het onderzoek geven aan dat aan een jongvolwassene dan iets meer verantwoordelijkheid kan worden toebedeeld bij een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf en tegelijkertijd maatwerk kan worden geboden passend bij de ontwikkelingsfase. Andere respondenten benadrukken daarentegen dat verhoging van de strafmaat niet strookt met het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en dat met het jeugdstrafrecht en de mogelijkheid om het volwassenenstrafrecht toe te passen reeds een toereikend instrumentarium voorhanden is om passend te reageren. Daarnaast wordt in het onderzoek gewezen op de juridische- en uitvoeringsconsequenties van een eventuele verhoging van de maximumduur van jeugddetentie, zoals de mogelijke gevolgen voor de capaciteit in de justitiële jeugdinrichtingen (hierna: JJI’s) die nu al onder druk staat.

Overwegingen en standpunt

Kinderen, jongeren en jongvolwassenen moeten zich in hun jeugdjaren lichamelijk, emotioneel, sociaal en intellectueel ten volle kunnen ontwikkelen. Zij gedijen in een veilige, gezonde en kansrijke omgeving. Helaas is dat niet altijd het geval. Hoewel de jeugdcriminaliteit de afgelopen decennia in absolute aantallen gedaald is en de in 2020 gesignaleerde lichte stijging van het aantal minderjarige verdachten zich niet heeft doorgezet, is toch sprake van een toename van een kleine maar zorgwekkende groep jongeren die persisteren in het plegen van ernstige feiten, zoals (vuur)wapen-, drugs- en geweldsdelicten.12 Dit is een zorgelijke ontwikkeling waar een stevige aanpak voor nodig is.13 Preventie staat daarbij voorop: ik wil voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in een kwetsbare positie in de criminaliteit belanden, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien tot geharde criminelen. Wanneer strafrechtelijk ingrijpen toch noodzakelijk is, geldt het uitgangspunt: licht waar het kan, zwaar waar het moet. De straf moet passend zijn, en samengaan met gerichte begeleiding en behandeling. Met dit als vertrekpunt, maak ik voor mijn standpunt inzake de strafmaat een onderscheid tussen de leeftijdsgroep tot 18 jaar en de leeftijdsgroep van 18 tot 23 jaar.

Minderjarigen

Hoewel ik de oproep van nabestaanden van slachtoffers van zeer ernstige misdrijven gepleegd door jeugdige daders begrijp, zie ik in het licht van de uitkomsten van het onderzoek en het nader overleg met het OM en de rechtspraak geen aanleiding om de strafmaat voor minderjarigen (de leeftijdsgroep tot 18 jaar) te wijzigen. Uit het onderzoek blijkt dat een meerderheid van de magistraten voldoende uit de voeten kan met de mogelijkheden die het huidige jeugdstrafrecht biedt en voor deze leeftijdsgroep geen behoefte te hebben aan een verhoging van de maximale jeugddetentieduur. Dit standpunt sluit ook aan bij het eerdergenoemde advies van de RSJ van 2 november 2021.

Jongvolwassenen

Voor mij staat voorop dat de strafmaat niet het enige antwoord moet zijn voor de groep 18- tot 23-jarigen die ernstige misdrijven hebben gepleegd. Het moet in samenhang worden gezien met de persoon van de verdachte, waarbij onder andere wordt gekeken naar het ontwikkelingsniveau. Hier dient vervolgens goede behandeling, begeleiding en re-integratie op afgestemd te worden. Ik heb in mijn brief van 10 maart 2022 aan uw Kamer geschreven dat de potentie van de toepassing van het jeugdstrafrecht op jongvolwassenen in de praktijk nog onvoldoende wordt benut om daar waar het passend is het jeugdstrafrecht toe te passen en dat ik daarom eerst de bestaande knelpunten in de praktijk wil oppakken.14 Hierbij gaat het om de volgende thema’s: doelgroepbepaling en screening, beschikbaarheid en bereikbaarheid (forensische) jeugdhulp, mogelijkheden inzet volwassenenreclassering, uitwisseling tussen jeugd- en volwassenenketen, rol van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) voor de adolescentenstrafrecht-doelgroep, en geen jeugdstrafrecht zonder voornemen OM. Met alle betrokken organisaties ben ik met deze thema’s aan de slag gegaan. Dat neemt meer tijd in beslag dan destijds werd verwacht. Over de voortgang van dit traject zal ik uw Kamer voor de zomer informeren.

Verder heb ik op dit moment onvoldoende zicht op de uitwerking van het adolescentenstrafrecht op jongvolwassenen in brede zin. Ik wil dit de komende periode eerst beter inzichtelijk maken, alvorens te kunnen beslissen of het ophogen van de strafmaat voor deze doelgroep noodzakelijk is. Dit doe ik, onder andere, aan de hand van de uitkomsten van de volgende onderzoeken van het WODC:

  • Een onderzoek naar de toepassing van het adolescentenstrafrecht; dit omvat de toepassing van artikel 77b Sr. (berechting van 16- en 17-jarigen volgens het commune (volwassenen) strafrecht) en artikel 77c Sr. (berechting van 18- tot 23-jarigen volgens het jeugdstrafrecht). Het eerste deel betreft een validatie van de werkwijze om 77b Sr.- en 77c Sr.-zaken te vinden in de registratiesystemen van het OM en de rechtspraak. Dit is nodig om vast te kunnen stellen hoe nauwkeurig de schattingen zijn van het aantal zaken waarin het adolescentenstrafrecht is toegepast. Het rapport betreffende dit eerste deel van het onderzoek zal ik eind maart 2023 aan uw Kamer aanbieden. Het tweede deel betreft een inhoudelijk onderzoek waarbij onder meer wordt gekeken naar de motivering van de rechter voor de toepassing van de artikelen 77b en 77c Sr. Dit deel wordt in de herfst van 2023 verwacht.

  • Een onderzoek naar de kenmerken van jongeren en jongvolwassenen die in de JJI’s verblijven, waarmee onder meer inzichtelijk wordt gemaakt of een passende behandeling beschikbaar is of ontwikkeld moet worden. Dit onderzoek draagt bij aan het komen tot meer maatwerk in behandeling. Het WODC is gevraagd dit onderzoek nog dit jaar op te leveren.

Dit betekent dat ik er voor de groep jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar voor kies om de strafmaat bij toepassing van het jeugdstrafrecht vooralsnog niet te verhogen. Mede op basis van de uitkomsten van voornoemde trajecten met betrekking tot deze leeftijdsgroep, zal ik bezien of en zo ja welke vervolgstappen nodig zijn voor het bieden van een passende reactie op (zeer ernstig) delictgedrag van jongvolwassenen. Daarbij zal ik verhoging van de strafmaat opnieuw meewegen en nadrukkelijk aandacht hebben voor het hiervoor genoemde gegeven dat steeds meer kwetsbare jongeren betrokken raken bij zware vormen van criminaliteit. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren zodra de uitkomsten van genoemde onderzoeken beschikbaar zijn.

2. Moties en toezeggingen

2.1. Moties en toezeggingen uit dertigledendebat 19 januari jl.

In dit deel van de brief ga ik in op de moties en toezeggingen naar aanleiding van het dertigledendebat van 19 januari jl. over een eerdere veroordeling van verdachte Donny M.

Toezicht en monitoring zedendelinquenten

Conform de toezegging in het debat van 19 januari jl. zal ik ingaan op de petitie «Zedendelinquenten beter monitoren» die is aangeboden door BVNL. Hierin neem ik mee de aangenomen motie van het lid Mutluer (PvdA), waarin de regering wordt verzocht te bezien of de mogelijkheden om minderjarige zedendelinquenten voor langere tijd te kunnen volgen verruimd moeten en kunnen worden.15

De oproep van BVNL aan het kabinet bestaat uit drie punten:

  • 1. Bij zedendelinquenten te allen tijde bijzondere voorwaarden opleggen.

  • 2. Tot een plan van aanpak komen om zedendelinquenten beter te monitoren teneinde recidive te voorkomen en het zwaarder straffen, langdurig gebruik van een enkelband, het verbeteren van politiële politietaken en het verbeteren van intensieve samenwerking tussen betrokken instanties hierbij te betrekken.

  • 3. Zedendelinquenten waarbij vooraf blijkt dat toezichtmaatregelen geen zin hebben rücksichtslos vast te houden.

Met betrekking tot het eerste en het derde punt wil ik erop wijzen dat binnen ons rechtssysteem wettelijk is geregeld dat de Raad voor de Kinderbescherming (voor personen jonger dan 18 jaar) dan wel de reclassering (voor personen van 18 jaar of ouder) onderzoek doet en advies uitbrengt aan het OM en de rechter. In hun onderzoek maken zij gebruik van wetenschappelijk gevalideerde risicotaxatie-instrumenten op grond waarvan zij tot een beeld komen van de persoon van de verdachte en een advies opstellen met interventies die nodig en passend zijn om tot gedragsverandering te komen en het recidiverisico te verminderen. In sommige gevallen doet ook een psycholoog of psychiater onderzoek. Het is vervolgens aan de rechter om het strafdossier, de uitkomsten van het onderzoek ter zitting en het advies van deskundige professionals te wegen en te komen tot een beslissing over een passende straf en eventuele bijzondere voorwaarden.

Ik vind het van belang dat deze professionals vanuit gedegen onderzoek kunnen komen tot advisering. Zo kunnen er verantwoorde beslissingen genomen worden die recht doen aan de situatie en de omstandigheden van de zaak. Uit onderzoek blijkt dat zware en ingrijpende interventies een averechts effect kunnen hebben bij laagrisico delinquenten.16

Met betrekking tot het tweede punt ben ik met de opstellers van de petitie van mening dat goede monitoring van zedendelinquenten van groot belang is. Dat vraagt ook om nauwe samenwerking tussen betrokken instanties.

Het reclasseringstoezicht onder het volwassenenstrafrecht kan bij daders van ernstige zedendelicten, waarbij er risico is op herhaling, voor tien jaar worden opgelegd. Op grond van de Wet Langdurig Toezicht is het mogelijk nog langer toezicht te houden. Er zijn ketenafspraken gemaakt voor een goede samenwerking tussen het OM, de politie en de reclassering. Deze afspraken maken voor de betrokken partijen duidelijk wat hun rol en verantwoordelijkheid is binnen de re-integratie van zedendaders in de maatschappij en wat men van elkaar kan verwachten. Ook hebben deze organisaties in elke regio een contactfunctionaris die het proces van terugkeer, toezicht en samenwerking binnen toezicht coördineert. De reclassering kan de interventie Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid (COSA) inzetten.17

Voor Toezicht en Begeleiding onder het jeugdstrafrecht geldt dat deze maximaal drie jaar duurt. Dit wordt uitgevoerd door de jeugdreclassering. Als het nodig is de begeleiding na afloop van de drie jaar in vrijwillig kader voort te zetten, draagt de jeugdreclassering dit over aan de gemeente.

Voor zowel volwassenen als jeugdigen geldt dat vaak een behandelverplichting wordt opgelegd en soms een enkelband, gekoppeld aan een locatiegebod of locatieverbod. Daarop houdt de (jeugd)reclassering ook toezicht.

Er gebeurt dus al veel op het gebied van monitoring en toezicht, waarbij de duur van het toezicht voor meerderjarigen zeer lang kan zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding om nu in de breedte een plan van aanpak te maken om beter te monitoren.

Ik vind het wel zinvol om ten aanzien van minderjarige zedendelinquenten in overleg met de betrokken partners te kijken of de huidige termijn van drie jaar Toezicht en Begeleiding voldoet. Ik wil graag met hen bespreken of en zo ja welke knelpunten er zijn en wat er aanvullend nodig zou zijn, waarbij geldt dat het voor minderjarige zedendelinquenten belangrijk is dat er een einddatum voor het toezicht is. Ik ga hierover in gesprek met de drie reclasseringsorganisaties (3RO) en de jeugdreclassering. Daarmee geef ik tevens uitvoering aan de hiervoor genoemde motie van Kamerlid Mutluer. Daarbij is van belang om breder te kijken: ik wil inzicht in de aantallen van deze dadergroep en in welke mate en op welke feiten sprake is van recidive. Op basis hiervan kan bepaald worden of de termijn van de Toezicht en Begeleiding en het resocialisatieproces van de jeugdreclassering om aanpassingen vraagt. Ik zal dit meenemen in de hiervoor aangekondigde brief die uw Kamer ontvangt over de aanpak van (zeer ernstig) delictgedrag van jongvolwassenen.

Risicoprofielen zedendelinquenten

Met de aangenomen motie van Kamerlid Van Haga (Groep Van Haga) wordt de regering verzocht om te onderzoeken hoe het vaststellen en updaten van risicoprofielen van zedendelinquenten kan worden verbeterd.18 Naar aanleiding van deze motie is gesproken met de Raad voor de Kinderbescherming en de 3RO. Bij minderjarige verdachten van zedendelicten gebruikt de Raad voor de Kinderbescherming in zijn onderzoek naast het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) specifiek voor deze doelgroep de J-Soap-D, waarmee het (seksuele) recidiverisico kan worden ingeschat.19

Bij meerderjarige verdachten en daders voert de reclassering een risicotaxatie uit met behulp van het instrument RISC. Bij zedenverdachten kan de reclassering ook de SSA uitvoeren.20 De SSA is gericht op het inschatten van het risico op zedendelicten. Reclasseringswerkers moeten opgeleid zijn voor de SSA door middel van een aparte meerdaagse opleiding om de SSA te mogen toepassen.

Uit de gesprekken die zijn gevoerd komt naar voren dat de hiervoor genoemde instrumenten goed werken bij het inschatten van risico’s bij zedendelinquenten; er zijn geen voor de hand liggende of noodzakelijke verbeteringen die zich bij deze verkenning hebben aangediend. Ik meen hiermee voldoende uitvoering te hebben gegeven aan deze motie.

Geseponeerde zedenmisdrijven

Naar aanleiding van een vraag van Kamerlid Markuszower (PVV) heb ik toegezegd na te gaan hoeveel zedenzaken door het OM worden geseponeerd.

In 2022 zijn in totaal 2.814 zedenzaken beoordeeld door het OM. Hiervan zijn in totaal 1.302 zaken onvoorwaardelijk geseponeerd. Daarvan zijn 1.147 zaken geseponeerd door middel van een technisch sepot. Dit zijn zaken waarbij het OM afziet van vervolging omdat de officier van justitie van mening is dat vervolging niet tot een veroordeling zal leiden, bijvoorbeeld omdat sprake is van onvoldoende bewijs, een persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt of een zaak is verjaard. Er zijn 92 zaken afgedaan met een beleidssepot. Dit betreft zaken waarvan vervolging technisch gezien mogelijk is, maar op gronden van algemeen belang onwenselijk is, bijvoorbeeld als vervolging in strijd is met het belang van het slachtoffer of anders dan strafrechtelijk ingrijpen gewenst is.

Van de 1.302 onvoorwaardelijk geseponeerde zaken zijn uiteindelijk 63 zaken administratief beëindigd. Dit zijn onder andere dubbel of foutief geregistreerde zaken. Ook zijn er 74 zaken voorwaardelijk geseponeerd. Dit zijn zaken waar geen vervolging heeft plaats gevonden onder de voorwaarde dat de verdachte gedurende een bepaalde periode niet in aanraking komt met politie/justitie.

Hulp aan gestrafte jongeren

Tijdens het dertigledendebat van 19 januari jl. heb ik naar aanleiding van een vraag van Kamerlid Sneller (D66) toegezegd in deze verzamelbrief ook in te zullen gaan op berichtgeving in de media dat jongeren de door de rechter opgelegde hulp niet altijd krijgen.21 Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de op 26 januari jl. ingezonden vragen van Kamerlid Mutluer (PvdA) over dit onderwerp, is het belangrijk dat deze hulp beschikbaar is en het vonnis van de rechter wordt uitgevoerd.22 Deze jongeren moeten hulp krijgen om hun gedrag te verbeteren en niet opnieuw de fout in te gaan. Samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) werk ik aan het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» en de Hervormingsagenda Jeugd om de wijze van inkoop van specialistische jeugdhulp beter te borgen. Beide trajecten zijn onder meer gericht op versterken van regionale samenwerking voor gemeenten, landelijke contractering van specialistische zorg en standaardisatie met betrekking tot contracten en kwaliteitskader.

Ook ondersteun ik gemeenten met de leergang Inkoop Jeugdhulp in het strafrechtelijk kader. In deze leergang wordt de kennis van gemeenten over deze specifieke jeugdhulp versterkt en gekeken naar mogelijkheden voor goede inkoopstrategie. Ten slotte werkt de Staatssecretaris van VWS samen met de VNG aan de Aanpak wachttijden, waarin gemeenten en regio’s ondersteund worden om te komen tot een structurele aanpak van de wachttijden voor jeugdhulp.

Naast deze trajecten loopt er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid een verkenning naar jeugdhulp in strafrechtelijk kader, met als doel inzicht te krijgen in de specifieke typen jeugdhulp waar het hier om gaat, de aantallen, de kosten, de knelpunten en de mogelijke oplossingsrichtingen. Deze verkenning moet, in samenhang met de hiervoor genoemde trajecten, leiden tot een scenario waarin door de wijze van de inkoop geborgd wordt dat de jeugdhulp die is opgelegd door de rechter of noodzakelijk wordt geacht door de jeugdreclassering, ook uitgevoerd wordt. Zodra hier meer duidelijkheid over is zal ik uw Kamer informeren.

2.2. Overige moties en toezeggingen

Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd

Op 17 november 2022 heeft uw Kamer een motie van de leden Mutluer (PvdA) en Ellemeet (GroenLinks) aangenomen. In deze motie wordt de regering verzocht de huidige capaciteit van de Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd (hierna: KVJJ’s) beter te benutten en te bezien of de capaciteit dan wel het aantal van deze voorzieningen kan worden uitgebreid, en uw Kamer hier uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 over te informeren.

De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s is momenteel laag.23 De toeleiding naar de KVJJ verloopt nog niet goed, waardoor deze modaliteit onderbenut wordt. Uitbreiding van de capaciteit van de KVJJ is daarom nu niet aan de orde. Wel zet ik me in om de mogelijkheden van de KVJJ’s optimaal te benutten, om zo het gewenste maatwerk voor strafrechtelijke jongeren te realiseren. De Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) is continu met ketenpartners in gesprek om het toeleidingsproces te verbeteren en knelpunten daarin weg te nemen. Daarnaast zijn onlangs de plaatsingscriteria herijkt. Deze worden op dit moment door DJI geïmplementeerd. Ik verwacht dat dit bijdraagt aan het verbeteren van de toeleiding naar de KVJJ. Daarbij wordt sinds medio 2021 het functioneren van de KVJJ’s gemonitord. In mei 2023 verwacht ik de volgende resultaten van deze monitor, waarin ook wordt gekeken naar de werkwijze van plaatsing en de omvang van de potentiële doelgroep voor de KVJJ. Vervolgens zal ik uw Kamer aan de hand van deze resultaten opnieuw informeren over de voortgang van de KVJJ’s.

Politiereprimande

In mijn brief van 30 mei 2022 ben ik ingegaan op de aanbevelingen uit het rapport «De politie-reprimande voor minderjarige first offenders van lichte feiten».24 Ik heb toegezegd uw Kamer te informeren over de voortgang die is geboekt op de verschillende acties die zijn uitgezet naar aanleiding van de aanbevelingen.

In de tweede helft van 2022 hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met onder andere de politie, Halt en het OM over de opvolging van de aanbevelingen.

Zo is er inzicht gecreëerd in het onderscheid tussen de reprimande voor de meerderjarige en minderjarige verdachte en is gekeken hoe deze interventie past binnen de huidige regeling van rechtsbijstand. Als volgende stap in het proces wordt momenteel gewerkt aan het afbakenen van de doelgroep voor de reprimande ten opzichte van de Halt-afdoening, zodat daarna kan worden gekomen tot één uniforme werkwijze voor landelijke implementatie.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Kamerstuk 28 741, nr. 88.

X Noot
2

Kamerstuk 36 200 VI, nr. 119.

X Noot
3

Kamerstuk 36 200 VI, nr. 116.

X Noot
4

Berichtgeving NU.nl van 19 januari 2023.

X Noot
5

Kamerstuk 36 200 VI, nr. 73.

X Noot
6

Kamerstuk 28 741, nr. 85.

X Noot
7

De onderzoekers merken daarbij op dat niet met zekerheid gesteld kan worden dat de steekproefresultaten, uitgedrukt in percentages, representatief zijn voor de verdeling van opvattingen in de gehele populatie magistraten.

X Noot
8

Voor 16- en 17-jarigen geeft 27% van de respondenten van de rechtspraak en 55% van de respondenten van het OM aan behoefte te hebben aan verhoging van de maximale jeugddetentieduur. Voor de leeftijdsgroep 18- tot 23-jarigen geeft 43% van de respondenten van de rechtspraak en 86% van de respondenten van het OM aan behoefte te hebben aan een dergelijke verhoging.

X Noot
9

Kamerstukken 28 741 en 24 587, nr.78.

X Noot
10

PIJ staat voor plaatsing in een inrichting voor jeugdigen: detentie met intensieve behandeling en begeleiding.

X Noot
11

De leeftijdsgrens van 18 jaar moet daarbij niet te strikt worden genomen. In 2008 heeft het comité van de Ministers van de Raad van Europa aangegeven dat indien er in een land aparte voorzieningen zijn voor jongvolwassenen, zoals de toepassing van het jeugdstrafrecht, ook voor die groep kinderrechten relevant zijn. Dit is ook benoemd in General Comment 24, art. 32.

X Noot
12

Kamerstuk 28 741, nr. 81.

X Noot
13

Hierover is uw Kamer op 1 juli 2022 geïnformeerd met de brief over de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit: Kamerstuk 28 741, nr. 86.

X Noot
14

Kamerstuk 28 741, nr. 83.

X Noot
15

Kamerstuk 36 200 VI, nr. 119.

X Noot
16

O.a. Andrews en Bonta, The psychology of criminal conduct (2016).

X Noot
17

Een belangrijke risicofactor bij veel zedendelinquenten is eenzaamheid. Door middel van de COSA wordt deze delictfactor aangepakt. Hierdoor is er sneller zicht op risicogedrag. Een kring van vrijwilligers vormt zich rondom de zedendelinquenten, met daarom heen een cirkel van professionals.

X Noot
18

Kamerstuk 36 200 VI, nr. 116.

X Noot
19

J-Soap-D staat voor Juvenile Sex Offender Assessment Protocol Dutch version.

X Noot
20

SSA staat voor Static-99r, Stable-2007, Acute-2007. Waar de Static-99r en de Stable-2007 kijken naar (middel)lange termijn risico, is de Acute-2007 gericht op zeer korte termijn (risico binnen drie maanden). Tijdens de begeleiding van zedendaders wordt de Acute-2007 uitgevoerd bij veranderende omstandigheden.

X Noot
21

Berichtgeving NU.nl van 19 januari 2023.

X Noot
22

Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1607.

X Noot
23

Op 1 maart 2023 was de bezetting 40%.

X Noot
24

Kamerstuk 28 741, nr. 85.

Naar boven