28 741 Jeugdcriminaliteit

24 587 Justitiële Inrichtingen

Nr. 32 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Nr. 32 Brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2017

Hierbij bied ik u aan het onderzoekrapport »Neurowetenschappelijke toepassingen in de jeugdstrafrechtketen: Inventarisatie van instrumenten, preventie en interventie»1. Het onderzoek is in de periode mei 2015 tot juli 2016 uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Het rapport laat zien dat het betrekken van neurowetenschappelijke kennis kan bijdragen aan een meer effectieve aanpak van de jeugdcriminaliteit. De huidige meetinstrumenten, preventiestrategieën en interventiemethoden voor jeugdige en ook volwassen delinquenten zijn vrijwel volledig gebaseerd op sociale en psychologische modellen van antisociaal gedrag. Bij sociale en psychologische modellen wordt bijvoorbeeld gekeken naar houdingen van delinquenten ten aanzien van antisociaal gedrag en of iemand werk heeft, terwijl bij het neurowetenschappelijke perspectief onderliggende mechanismen van antisociaal gedrag, zoals gevoeligheid van het stresssysteem, beter in beeld komen.

In het rapport staan verschillende veelbelovende toepassingen die kunnen bijdragen aan een effectieve aanpak:

  • het bieden van meer maatwerk bij de ontwikkeling van meetinstrumenten en interventies voor zowel jeugdige als volwassen justitiabelen; en

  • het geven van meer inzicht aan de justitiabelen zelf in hun eigen gedrag.

Ik wil een aantal van deze toepassingen uittesten in de praktijk. Daarom ben ik enkele pilots gestart. Ik zal dat hieronder nader toelichten.

Veelbelovende toepassingen

Het voorliggende rapport2 van het WODC maakt duidelijk dat er bij neurowetenschappelijke instrumenten en interventies sprake is van een breed scala aan toepassingen. Als we kijken naar meetinstrumenten gaat het bijvoorbeeld om neuropsychologische testen, psychofysiologische metingen (van bijvoorbeeld het stresssysteem) en hormoonmetingen. Die kunnen niet alleen leiden tot «rijkere» risicotaxatie voor justitiabelen, maar wellicht ook tot een betere bejegening «op maat» en meer persoonsgerichte interventies. Metingen kunnen ook worden uitgevoerd met moderne hulpmiddelen zoals elektronische polsbandjes. Daarmee kunnen veranderingen in het stresssysteem worden gemeten. Dit soort informatie is zowel van belang voor de behandeling, als voor de begeleiding door de (jeugd)reclassering. Ook voor de persoon zelf kan dit behulpzaam zijn doordat hij of zij in een vroeg stadium wordt gewezen op een verhoogd stressniveau. Daar kan betrokkene vervolgens zelf op inspelen, zo nodig in overleg met zijn omgeving. En er zijn meer toepassingen in de preventieve sfeer. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het gericht gebruiken van voedingssupplementen, zoals omega-3 vetzuren of het ontwikkelen van «zelfregulatietrainingen» op maat. Ook kunnen de gedragsinterventies die nu worden gebruikt voor justitiabelen, worden verbeterd of uitgebreid met nieuwe toepassingen. Deze gedragsinterventies zijn nu vooral gericht op cognitieve processen bij justitiabelen, terwijl nieuwe interventies zich richten op onbewuste of automatische processen. Ook kunnen dergelijke interventies de behandelbereidheid verhogen of daar meer inzicht in geven. Dit zijn allemaal toepassingen die een meerwaarde kunnen opleveren aanvullend op de huidige aanpak.

Pilots

Er is dus al een goed beeld van veelbelovende toepassingen op dit terrein. Het daadwerkelijk implementeren daarvan in de praktijk vraagt om de juiste expertise. Dat betekent dat er pilots moeten worden uitgevoerd waarbij een groot gewicht wordt gegeven aan begeleidend onderzoek zodat de bruikbaarheid van de toepassingen verder kan worden geoptimaliseerd. Ook de betrokkenheid van de organisaties in de (jeugd)strafrechtketen is noodzakelijk om kansrijke pilots in te kunnen richten.

Bij de uitvoering van de pilots is het van belang zorgvuldig te werk te gaan. Enkele jaren geleden werd al duidelijk dat neurowetenschappelijke inzichten in de toekomst kunnen leiden tot een verbetering van de diagnose-, behandel- en begeleidingsmogelijkheden voor jeugdige justitiabelen, maar dat deze ontwikkeling mogelijk ook ethische vragen, zoals hoe ingrijpend is de meet- of behandelmethode, kunnen oproepen. Daarom is hierover al in 2014 advies gevraagd aan de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).

De conclusie van de RSJ was dat het vanuit ethisch perspectief in principe niet relevant is of een nieuwe toepassing gebaseerd is op neurowetenschappelijke onderzoek dan wel op gangbare gedragswetenschappelijke inzichten. De RSJ noemt in dit verband als voorbeeld een klassieke psychologische interventie als de gezinstherapie, die nu vaak bij jeugdige justitiabelen wordt ingezet. Deze interventie kan ook ethische vragen oproepen, bijvoorbeeld door de impact op alle gezinsleden die worden geacht om mee te werken.

Bij de ethische vraag naar verantwoorde toepassing van een diagnose of interventiemogelijkheid gaat het om algemene afwegingen als: wat wordt er met de diagnose of interventie beoogd, hoe ingrijpend is deze, wordt de autonomie van de justitiabele gerespecteerd en worden de voordelen zorgvuldig afgewogen tegen de risico’s. Als extra aandachtspunt bij neurowetenschappelijke toepassingen benoemt de RSJ voorzichtigheid in de interpretatie van de resultaten van bijvoorbeeld metingen bij de jeugdigen. Bij de toepassing van deze inzichten bij hen is extra zorgvuldigheid geboden omdat het een kwetsbare groep is. Altijd dient goed te worden afgewogen in hoeverre nieuwe toepassingen de jeugdigen ten goede komen en wat de risico’s kunnen zijn.

Als vervolg op het onderzoek wil ik een aantal veelbelovende neurowetenschappelijke toepassingen gaan testen in de praktijk. Daarom ben ik pilotprojecten gestart naar:

  • de aanvulling van bestaande meetinstrumenten in de forensische jeugdsector met neurobiologische maten (zoals hartslag-, hormoonmeting) als voorspellers van behandelsucces en recidive;

  • een interventie gericht op de beïnvloeding van onbewuste, automatische processen bij (jeugdige) verslaafde justitiabelen; en

  • het geven van feedback over fysiologische informatie (hartslag en huidgeleiding gemeten door een polsband) op het verminderen van problemen in agressieregulatie.

Deze pilots worden uitgevoerd in justitiële jeugdinrichtingen of tijdens ambulante behandeling of begeleiding, en de deelname is vrijwillig.

Verder ben ik in gesprek met de betrokken organisaties in de strafrechtketen en wetenschappelijke experts om na te gaan of ook andere toepassingen een meerwaarde kunnen opleveren ten opzichte van de huidige aanpak en bij welke het goed is dit in een praktijksituatie uit te testen. Ik wil daarbij wetenschappelijke begeleiding inzetten om scherp voor ogen te krijgen welke mogelijkheden en beperkingen deze nieuwe aanpak met zich brengt. Bij de inrichting van de pilots zal ik ook het genoemde advies van de RSJ betrekken.

Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen en de uitkomsten van de pilots. De resultaten van de pilots zullen beschikbaar zijn in de loop van 2018 en 2019.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kennis over neurowetenschappelijke factoren in relatie tot antisociaal gedrag is niet nieuw. In 2008 verscheen het WODC-rapport «De hersenen in beeld» waarin een aantal vragen op het voor Veiligheid en Justitie relevante terrein van neurowetenschappelijk onderzoek werden verkend. De afgelopen jaren is een extra impuls gegeven aan onderzoek op dit terrein in het kader van het onderzoekprogramma Hersenen en Cognitie Maatschappelijke Innovatie (HCMI) onder auspiciën van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Daarbij ging het niet alleen om onderzoek op het terrein van veiligheid maar ook om onderzoek op andere overheidsterreinen (onderwijs, gezondheidszorg).

Naar boven