28 741 Jeugdcriminaliteit

Nr. 31 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 februari 2017

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 18 januari 2017 overleg gevoerd met de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 15 juni 2016 inzake onttrekkingen uit justitiële jeugdinrichtingen (jji’s) in de periode 2011 tot en met 2014 (Kamerstuk 24 587, nr. 656);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 4 juli 2016 inzake justitiële gedragsinterventies (Kamerstuk 29 270, nr. 112);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 6 september 2016 inzake lokale incidenten met jongeren (Kamerstuk 28 684, nr. 474);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 2 november 2016 inzake justitiële jeugd en adolescenten (Kamerstuk 28 741, nr. 29);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 11 oktober 2016 over de situatie in de Zaanse wijk Poelenburg met betrekking tot de overlastgevende jongeren (Kamerstuk 28 684, nr. 478);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 17 november 2016 over jeugdstrafrechtelijke onderwerpen (Kamerstukken 28 741 en 24 587, nr. 30);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 januari 2017 inzake voortgang groepsscan en toezegging inzake 23-plussers die als jongeren behoorden tot een criminele jeugdgroep (Kamerstuk 28 684, nr. 490).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Voorzitter: Ypma

Griffier: Hessing-Puts

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Ten Broeke, Geselschap, Van Nispen, Van Toorenburg en Ypma,

en de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 15.02 uur.

De voorzitter:

Ik heet de collega's, de Minister en de Staatssecretaris en hun ondersteuning en alle belangstellenden van harte welkom bij dit algemeen overleg over justitiële jeugd. We gaan gauw beginnen. We hebben een spreektijd met elkaar afgesproken van vier minuten per fractie.

De heer Brouwer (PvdA):

Voorzitter. Ik zal mijn best doen. De PvdA vindt al jaren dat de aanpak van jeugdcriminaliteit primair gericht moet zijn op resocialisatie, met doorlopende behandeltrajecten. De afgelopen jaren is door de afgenomen bezetting een flink aantal voorzieningen gesloten. Wat overbleef, is een beperkt aantal relatief grote voorzieningen. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) concludeerde in maart 2015 dat met deze grote voorzieningen het belang van het kind en de pedagogische doelstellingen van het jeugdstrafrecht onvoldoende gediend werden. Hij stelde voor het systeem te kantelen naar een stelsel dat gekenmerkt wordt door kleinschaligheid, nabijheid van gezin, school en passende behandeling, flexibele beveiliging en doorlopende trajecten de samenleving in. De PvdA is van mening dat de Staatssecretaris stap voor stap bezig is deze veranderingen door te voeren en daar prijzen wij hem voor.

Voor nu heb ik nog enkele vragen. Het is goed om te zien dat het adolescentenstrafrecht in Nederland vaker wordt toegepast. Door rekening te houden met de onvoltooide ontwikkeling van de dader kan de rechter op maat sanctioneren. Daarnaast kan er qua heropvoeding en resocialisatie veel meer worden betekend voor een jongere dan in het volwassenenstrafrecht. Dit kan criminaliteit onder jongeren terugdringen. Het percentage toepassing van adolescentenstrafrecht is toegenomen. Denkt de Staatssecretaris dat dit percentage nog zal stijgen en waar baseert hij dat op?

Een opzet als die van de proeftuinen voor kleinschalige regionale voorzieningen voor jongeren waar de beveiliging laag is en waar het normale leven zoveel mogelijk wordt gecontinueerd, zouden we graag meer willen zien. Het zwaar beveiligen en isoleren van jongeren heeft vaak een averechts effect. Ook de proeftuin voor screening en diagnostiek betreft een aanpak die de PvdA in de toekomst meer zou willen zien. Door de dader ook op andere manieren te benaderen dan alleen in het justitiële kader creëer je een situatie die houdbaarder is voor de toekomst. Wij onderschrijven een aanpak die niet ophoudt zodra een jongere wordt vrijgelaten.

Naast de proeftuinen, informeert de Staatssecretaris naar andere ideeën voor een toekomstig stelsel van sanctionering waarbij andere partijen aan zet zijn, zoals gemeenten en jeugdhulpaanbieders. Wil de Staatssecretaris deze ideeën met de Kamer delen? Is dit onderdeel van het aangekondigde visiedocument?

Sinds 2013 doen de jji's (justitiële jeugdinrichtingen) mee aan het leefklimaatonderzoek. Daar komt onder andere uit naar voren dat het leefklimaat in de jji's op een goed niveau is en stabiel is gebleven. Uit het rapport komt ook naar voren dat de werkdruk is toegenomen. Vanuit jji's krijgen we het signaal dat de onzekerheid permanent gevoeld wordt. Krijgt de Staatssecretaris deze signalen ook en, zo ja, hoe gaat hij hiermee om?

In de doelstelling van gedragsinterventies van de Staatssecretaris kunnen wij ons vinden. Het flexibel inzetten en doorlopen van een interventie alsmede extra aandacht voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking steunen wij, ook in de jeugdhulpverlening. De doelgroep van de jeugdhulpverlening en jongeren in detentie verschillen vaak nauwelijks van elkaar. Wat wij ons echter wel afvragen, is of dit soort gedragsinterventies wel voldoende zijn geïntegreerd in een totaalaanpak. Een gedragsinterventie moet voortkomen uit een persoonlijke benadering van een jongere. Het gaat er niet om een stukje van de jongere te reviseren en die dan weer de samenleving in te sturen. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat men niet doorschiet naar een te mechanistische visie op gedragsontwikkeling met de inkoop van gedragsinterventies?

Dan de brief van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Wij vinden het dapper dat zij met de aanbeveling komt om de regels voor afgifte van een vog (verklaring omtrent het gedrag) aan minderjarige zedendelinquenten te versoepelen. Wij vinden het consequent om naar de rechten van alle jeugdigen te kijken, ook van de jonge daders van seksuele delicten. Ook voor hen geldt dat ze voor een vroege misdaad geen levenslang mogen krijgen. Uiteraard willen wij ook toekomstige slachtoffers voorkomen. Hoe staat de Staatssecretaris tegenover het verzoek van de nationaal rapporteur? Als hij, net als wij, positief tegenover dit verzoek staat, zou hij dan met een nadere uitwerking ervan willen komen?

Ik heb nog een heel klein stukje. Wij ontvingen gisteren een brief van V en J over de voortgang groepsscan en toezegging (2036063). Wij onderschrijven de overgang van de shortlistmethode naar de groepsscan van harte, evenals de integrale aanpak met alle ketenpartners van jongvolwassen en volwassen daders. Daar zijn wij blij mee. Wat gaat de Staatssecretaris ondernemen om deze laatste aanpak te bevorderen?

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Wat is er aan de hand met een deel van onze jeugd? Bij een deel van de jongeren lijkt het al het fatsoen tegenover anderen, zoals buurtbewoners of medereizigers, verdwenen. Hoe is het mogelijk dat bij een aantal tieners geen enkel ontzag meer is voor de politie en dat jongvolwassenen zelfs geweld gebruiken tegen hulpverleners? Wat is er aan de hand? Waar is de moraal gebleven? Waar is het fatsoen?

In diverse wijken zijn hardnekkige problemen. De kwestie in Poelenburg staat op de agenda, maar zoals deze wijk zijn er natuurlijk meer. De vraag die ik aan de Minister wil stellen, is of de problemen wel goed geanalyseerd worden en bij de kern worden aangepakt. Als jongeren ernstige overlast veroorzaken, intimideren of geweld gebruiken, wordt er dan wel steeds consequent en snel ingegrepen? Ik heb daar namelijk mijn twijfels over. Volgens de Minister is er weinig aan de hand. Gemeentes hebben veel mogelijkheden en het ministerie ondersteunt hen. De vraag blijft echter of er voldoende capaciteit is en eigenlijk is dat niet eens meer een vraag, want we weten dat het niet zo is. De wijkagent zou hier een belangrijke rol moeten spelen. Die weet waar de jongeren zich bevinden, wat hun netwerk is en hoe hun thuissituatie is. Op basis daarvan kan in samenwerking met de jeugdhulpverlening veel aan preventie worden gedaan. Juist de wijkagent, die zo'n belangrijke rol heeft, staat echter onder druk. Waarom laten we dat gebeuren?

Uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut blijkt dat er verklaringen zijn voor het feit dat migrantenjongeren tussen 12 en 16 jaar vergeleken met niet-migrantenjongeren zowel vaker een delict plegen als vaker ernstige delicten plegen. Dat is voornamelijk het geval doordat zij vaker in achterstandswijken wonen en vaker verkeerde vrienden hebben en er vanuit de thuissituatie onvoldoende toezicht wordt gehouden op hun gedrag. Geconcludeerd is dat in het bestaande hulp- en preventieaanbod weinig tot geen rekening wordt gehouden met de culturele achtergrond van jongeren die een verhoogd risico lopen op crimineel gedrag of ander probleemgedrag. Deze conclusie staat eigenlijk haaks op de constatering van de Minister dat gemeenten genoeg kunnen. Wat wordt er gedaan met deze conclusies?

De aanpak van criminele jeugd is ontzettend belangrijk. De criminele jeugdige is de doorgewinterde crimineel van de toekomst, zo weten we uit onderzoek. Vanuit de gedachte dat je criminele jongeren moet raken waar het pijn doet, namelijk in de portemonnee, hebben we in het verleden al voorgesteld om jonge veelplegers onder financieel toezicht te stellen. Dat was in 2014. Dat deden we in navolging van de hoogleraar Weijers. Het goede nieuws is dat in Utrecht een proef hiermee start. Die wordt eind 2017, dus al eind dit jaar, geëvalueerd. Ik vind dat echt heel erg goed nieuws, maar ik ben tegelijkertijd ook bezorgd. Waar ik meestal bij evaluaties vraag of het niet wat sneller kan, denk ik hier juist eerder: een proef in slechts één plaats en een evaluatie binnen een jaar? Ik hoop niet dat straks de conclusie is dat er te weinig gevallen waren en dat er te weinig gegevens waren, dus dat er daarom maar mee gestopt moet worden. Dat zou heel erg zonde zijn. Daar wil ik graag een reactie op.

We lezen in de stukken dat de justitiële gedragsinterventies worden aanbesteed voor het jaar 2018. De vraag die de SP nog steeds heeft, is waarom dat nu eigenlijk moet. Zijn de drie reclasseringsorganisaties waar tot 2018 exclusief werd ingekocht niet goed meer? Wat gebeurt er met hun expertise en kennis? Welke kwaliteitseisen worden er gesteld aan aanbieders? Hoe wordt bureaucratie, zoals we die helaas zo vaak zien na dit soort veranderingen, voorkomen? Dat is echt een belangrijk punt, ook voor de reclassering.

Dan de justitiële jeugdinrichtingen. We horen nog steeds zorgelijke berichten over goed functionerende justitiële jeugdinrichtingen die sluiting boven hun hoofd voelen hangen. Kan de Staatssecretaris die zorgen wegnemen? Ik wil aansluiten bij de opmerkingen van mijn collega van de PvdA over de werkdruk. Het probleem van de werkdruk speelt al heel erg lang. Juist dit personeel verdient zo veel beter, omdat het een belangrijke rol speelt in een goede begeleiding en behandeling tijdens jeugddetentie. Werken aan recidivebestrijding loont. Het voorkomt slachtoffers. Wat wordt er gedaan om de werkdruk van juist deze mensen in de frontlinie te verlichten? Kunnen wij op de hoogte worden gehouden van de aanbevelingen die zijn gedaan en de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het rapport van de Ombudsman over de klachtenafhandeling binnen de justitiële jeugdinrichtingen? Het is heel goed dat dit wordt opgepakt. Hoe worden wij op de hoogte gehouden van de uitvoering ervan en de voortgang? Hoe wordt hierop toegezien? Gebeurt dat door de inspectie of door de Ombudsman? Daar hoor ik nog graag een reactie op.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik begin met de interne notitie van de politie en het Openbaar Ministerie die de Kamer ontving. Daarin stond één heldere conclusie: de stelling dat Nederland veiliger wordt, kan volgens dit rapport niet op de reguliere criminaliteitscijfers worden gebaseerd. Dat heeft ook betrekking op de justitiële jeugd, waarover wij vandaag spreken. Veelvoorkomende criminaliteit, zoals vernielingen, zakkenrollerij en andere vormen van diefstal, betreft delicten waar vaak ook jongeren bij betrokken zijn. Ze worden echter amper opgepakt en ze worden vaak ook niet meer gemeld. Het beleid van de afgelopen jaren lijkt daarmee weinig doeltreffend te zijn geweest. Mijn vraag aan de bewindspersonen is wat daar nu mee gebeurt. Dit zijn cijfers waar je eigenlijk van schrikt. Mensen die met hun voeten in de modder staan, geven aan dat er gewoon te weinig gebeurt en dat ze te weinig oppakken. Heeft dat inderdaad te maken met een capaciteitsprobleem?

De inspectie heeft de negen justitiële jeugdinrichtingen doorgelicht. Er blijkt een rode draad te zijn. Niet alleen zijn de instellingen niet in staat om tijdig informatie van school te betrekken, er zijn ook problemen met de bezetting en het trainen van medewerkers in het omgaan met agressie en geweld. Ik vind dat nogal forse conclusies. Wat gaat de Staatssecretaris hieraan doen? Hoe kunnen we voorkomen dat we nog een jaar doorgaan op dezelfde manier, met onvolledige dossiers en ongetrainde medewerkers? De inrichtingen hebben een verbeterplan gemaakt voor de omgang met klachten. Hoe loopt dat nu eigenlijk? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat ook de doorlooptijd wordt verkort?

Dan iets positiefs. Er stond laatst een artikel in Het Parool – ik ken de aanpak zelf ook – over het Preventief Interventie Team (PIT) uit Amsterdam. De afgelopen jaren heeft men zich gebogen over 1.300 risicojongeren. Al deze kinderen hebben vroegtijdige begeleiding gekregen. Ze lieten daarmee ook minder grensoverschrijdend gedrag, agressief gedrag, zien en hadden minder sociale problemen. Als we zo'n aanpak hebben en die succesvol blijkt te zijn, lijkt me het heel mooi om die verder uit te rollen. Wil de Staatssecretaris daarover nadenken en bekijken hoe we dat kunnen faciliteren?

We hebben het eerder gehad over Schakenbosch. Dat was overigens niet de enige instelling waar het voorkwam dat jongeren zonder rechterlijke machtiging werden opgesloten. De Inspectie Jeugdzorg heeft zogenaamde bodemeisen opgesteld, eisen waar instellingen aan moeten voldoen om dat in bepaalde situaties toch toe te staan. Ik hoor heel graag vandaag van de bewindspersonen dat alle instellingen nu voldoen aan die bodemeisen. Ik begrijp dat de inspectie nog een na-onderzoek zou doen, na 1 oktober 2016. Ik ben heel benieuwd hoe het daarmee staat.

D66 vindt het belangrijk dat jongeren een tweede kans krijgen en dat ze normaal kunnen terugkeren in de samenleving. Proeftuinen waarin wordt geëxperimenteerd met het uitzitten van een straf waarbij gelijktijdig wordt gestimuleerd dat een zo normaal mogelijk leven kan worden geleid, met school, werk en ouders, dragen daaraan bij. Kunnen de resultaten – ik weet dat er druk geëvalueerd wordt – direct aan de Kamer worden gestuurd? Ik ben namelijk reuzebenieuwd of die proeftuinen een succes zijn.

Dan het rapport over leefkwaliteit. De kwaliteit van leven in instellingen laat te wensen over, horen we regelmatig. De Staatssecretaris lijkt echter tevreden. Jongeren, vooral in de groep 18-plus, hebben meer behoefte aan zingeving. Wat leren we van best practises uit Duitse jeugdinstellingen?

We spreken vandaag over de justitiële jeugdinrichtingen. Onlangs verscheen het boek De achterkant van Nederland. Dat is eigenlijk meer dan een boek. Het is mede geschreven door onderzoekers. Uit dat boek blijkt heel duidelijk dat er wijken in Nederland zijn waar sprake is van achterstand en verloedering en waar het toch voor een grote groep jongeren aantrekkelijker is om in drugs te handelen dan om op het rechte pad te blijven. Meer repressie lijkt ons niet de oplossing. We horen graag een reactie van de Minister op dit boek. Is hij het met D66 eens dat dit ook vraagt om een sociaaleconomische aanpak? Dat laatste hopen wij.

Verder sluit ik me aan bij de woorden van mijn collega van de PvdA over de vog en het verzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel.

De heer Geselschap (VVD):

Voorzitter. In de lokale winkelstraat in mijn wijk kwam ik zo'n vijf à tien jaar geleden liever niet als het donker was. De hangjongeren daar gaven je een onprettig en onveilig gevoel. Ook maakten zij zich schuldig aan vernieling van straatmeubilair en winkelruiten. Mijn favoriete snackbar liet ik 's avonds soms links liggen. Als ik mij als volwassen vent al niet op mijn gemak voelde, hoe zou een jonge vrouw of een ouder iemand zich dan voelen? Niet alleen in de winkelstraat waren er problemen, ook bij het metrostation. Wat daar soms gebeurde, was erger. Kinderen werden beroofd van hun mobieltje en vrouwen van hun tas en een oudere man werd in elkaar geslagen. Als ik bij een volgend metrostation kon uitstappen, dan deed ik dat.

Door die hangjongeren en criminele jeugdgroepen voelde een deel van de buurtbewoners zich, net als ik, niet op hun gemak in hun eigen wijk. Gelukkig is het tij gekeerd. De criminele en overlastgevende groepen zijn met succes aangepakt. Men komt weer met plezier in de winkelstraat, ook na zonsondergang, en bij het metrostation voelt zelfs mijn zoon van 13 zich in zijn eentje tegenwoordig volledig op zijn gemak. In de huis-aan-huisbladen lees je ook veel minder over incidenten dan vroeger. Natuurlijk gebeurt er nog steeds weleens wat, zoals een gestolen fiets of een vernielde vuilnisbak, maar het is substantieel minder dan vroeger.

Nu begrijp ik dat zo'n voorbeeld uit de eigen wijk nog geen bewijs is dat het overal beter gaat, maar voor mij is het wel een bevestiging van de landelijke statistieken die een grote daling laten zien van de jeugdcriminaliteit. Zo is bij minderjarigen sinds 2007 het aantal aangehouden verdachten met 64% gedaald en is het aantal criminele jeugdgroepen teruggebracht van 150 naar 44. Dat is goed nieuws voor Nederland, goed nieuws voor ons allemaal.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Als iemand zo positief eindigt, met dat het goed is voor Nederland, is het altijd naar om toch een kritische vraag te stellen, maar het past wel bij dit onderwerp. In mijn inbreng heb ik al gezegd dat de politie en het Openbaar Ministerie een interne notitie hebben geschreven waarin toch heel duidelijk de conclusie was dat de criminaliteitscijfers en de stelling dat Nederland veiliger wordt niet kloppen. Heel veel mensen melden niet en heel veel zaken worden niet aangepakt. Ik hoor van de VVD het verhaal dat Nederland alleen maar veiliger wordt. Ik probeer dat te zien in relatie tot deze notitie van mensen die daadwerkelijk dag en nacht bezig zijn met het aanpakken van de criminaliteit. Hoe verhouden die zich tot elkaar?

De heer Geselschap (VVD):

Bij minderjarigen spreken we bijvoorbeeld over een daling van 64%. Dat is natuurlijk vertekend. Daar zitten zaken in als dat er minder wordt geregistreerd, zoals we in het rapport lezen, en misschien het tekort bij de opsporing waar u aan refereerde. Er zullen allerlei maatschappelijke factoren in zitten, zoals demografische ontwikkelingen en het feit dat we sinds mensenheugenis steeds minder crimineel worden als mensen. Er zijn tal van factoren. Het beleid met de dadergerichte aanpak dat wij hebben is daar ook duidelijk een element in. Dat draagt daar zeker aan bij. Zoals het raar zou zijn als ik zou claimen dat een daling van 64% volledig het gevolg zou zijn van het kabinetsbeleid, zou het raar zijn om te stellen dat het kabinetsbeleid met de dadergerichte aanpak geen positieve bijdrage hieraan zou hebben geleverd.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben toch wel blij met de nuancering van de VVD en dat zij wel degelijk ziet dat het beleid van de afgelopen jaren toch voor een deel niet effectief is geweest, zoals te lezen is in de notitie van het Openbaar Ministerie en de politie. Om alleen een eurekaverhaal te houden dat het allemaal goed gaat met de veiligheid, zou ik, kijkend naar de mensen om wie het gaat, een onterecht signaal vinden. Ik begrijp dat er toch enigszins een nuancering komt, dat het niet alleen maar eureka is en dat het goed gaat met de veiligheid, maar dat de VVD wel degelijk oog heeft voor de mensen die dagelijks werken in de criminaliteitsbestrijding. Dan hebben we het over het Openbaar Ministerie en de politie. Die kant is onderbelicht en daar zou veel meer aandacht aan besteed moeten worden.

De heer Geselschap (VVD):

Ik heb helemaal niet gezegd dat het regeringsbeleid niet effectief is. Ik heb alleen gezegd dat een deel van de daling toegerekend kan worden aan het regeringsbeleid en dat een ander deel van de daling aan andere factoren ligt. Naar mijn mening was het regeringsbeleid zeer zeker effectief en heeft het hier een positieve bijdrage aan geleverd. Ik ben het absoluut met u eens dat we er nog niet zijn en dat er nog stappen noodzakelijk zijn, mevrouw Bergkamp. In uw eigen betoog zei u bijvoorbeeld dat veelvoorkomende criminaliteit minder wordt gemeld, bijvoorbeeld doordat die door boa's (bijzondere opsporingsambtenaren) wordt afgedaan in plaats van door politieagenten. Dat wil niet zeggen dat je aan de cijfers over de ernstigere criminaliteit, waarin ook een daling zichtbaar is, geen conclusies kunt verbinden.

De heer Van Nispen (SP):

Dat je conclusies kunt verbinden aan de cijfers over de daling van ernstige criminaliteit, waag ik zeer te betwijfelen. Ik ken uit mijn eigen omgeving een verhaal van een zware mishandeling op een uitgaansavond, een geval van zinloos geweld, onder toezicht van camera's die niet direct werden uitgelezen. De persoon wil aangifte doen en wat wordt er gezegd bij de politie? Wij hebben hier geen capaciteit voor, wij hebben geen capaciteit om die beelden uit te lezen, dus doet u maar geen aangifte. Er is gewoon een ontmoedigingsbeleid bij de politiebureaus voor het doen van aangifte van bijvoorbeeld een zware mishandeling. Dit is één voorbeeld. Daarmee claim ik in principe helemaal niets. Ik plaats echter wel kanttekeningen bij de bewering dat het door het kabinetsbeleid veiliger is geworden in Nederland. Laten we de cijfers en de jubelstemming van de afgelopen jaren nu eens achterwege laten. Heeft de heer Geselschap de notitie gelezen die gisteren openbaar is geworden? Daaruit kun je volgens mij maar één conclusie trekken, of twee. Laten we er twee trekken. De eerste is dat er een ernstig tekort is aan capaciteit bij de politie en het Openbaar Ministerie en de tweede dat de VVD zich de afgelopen jaren ten onrechte op de borst heeft geklopt over dat het veiliger is geworden in Nederland. Kan de heer Geselschap daarop reageren?

De heer Geselschap (VVD):

Uiteraard heb ik het zelf ook gelezen. Er moet zeker wat worden gedaan aan de opsporingscapaciteit. Daarom is de VVD ook erg blij met de 450 miljoen die extra worden besteed. Dit is echter niet het enige rapport. Ik heb ook andere stukken gelezen, waaronder de Veiligheidsmonitor, die zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Daar haal ik toch echt uit dat de dadergerichte aanpak van Justitie een van de aannemelijke factoren is van de daling die heeft plaatsgevonden. Ik werp verre van mij dat het kabinetsbeleid geen positieve effecten heeft. Natuurlijk kan het altijd beter. Het voorbeeld dat u geeft dat de politie afraadt om aangifte te doen, is absoluut van den zotte. Dat zouden we absoluut niet moeten willen. Ik neem aan dat de Minister of de Staatssecretaris daar ook nog op reageert.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind het toch een magere erkenning van de werkelijkheid. Het begint er al mee dat al in de eerste zin wordt gezegd dat er 450 miljoen wordt geïnvesteerd. Vertel dan het hele verhaal en niet alleen dat wat er minder wordt bezuinigd. Dat is het namelijk. Nog steeds wordt er per saldo bezuinigd op de politie, op het Openbaar Ministerie en op het Nederlands Forensisch Instituut. Het zijn nog steeds bezuinigingen. Die zijn gelukkig het afgelopen jaar iets verzacht, onder druk van met name de oppositie. Kom nu niet aan met het verhaal dat er wordt geïnvesteerd en dat er in de volgende periode nog een tandje bij kan. Erken nu als VVD dat het de afgelopen jaren niet goed is geweest, dat er een vertekend beeld is gegeven, consequent, en dat er heel erg hard is bezuinigd op alle organisaties die nu juist Nederland veiliger hadden moeten maken.

De heer Geselschap (VVD):

Ik constateer dat ik van de SP geen enkele reactie hoor op de referenties aan bijvoorbeeld de monitor en ander wetenschappelijk onderzoek waarin heel duidelijk staat dat de dadergerichte aanpak van Justitie daadwerkelijk een factor is geweest. Natuurlijk is dat niet het enige en natuurlijk is er altijd meer nodig. Ik mag hopen dat dat bij de volgende kabinetsformatie ook weer hoog op de agenda zal staan.

De voorzitter:

Ik zie nog twee interrupties. Ik geef daartoe eerst het woord aan de heer Brouwer.

De heer Brouwer (PvdA):

Ik wil er geen gewoonte van maken, maar in dit geval wil ik toch de VVD een beetje bijvallen. Ik schrok gisteren ook van die cijfers en van het verschil van de 4,5 of 4,6 miljoen delicten en die iets minder dan 1 miljoen die door de politie worden opgepakt. Door min of meer een toevalligheid kwam ik op een onderzoek uit 2001. Daarin werd het aantal delicten geschat op 4,5 miljoen en wat de politie oppakte op rond de 1,5 miljoen. Het verschil, dat niet wordt opgepakt, is 3,5 miljoen tegen 3 miljoen. Daarmee zag ik dat dit niet ineens een verschijnsel is dat heel groot is. Het verschil tussen hetgeen gebeurt in de samenleving en hetgeen wordt opgepakt is kennelijk al vijftien jaar hetzelfde.

De voorzitter:

Wat is uw vraag? Dit was immers een interruptie, of was het stiekem iets anders?

De heer Brouwer (PvdA):

Dat is waar. Mijn vraag is of de Staatssecretaris dit kan bevestigen.

De voorzitter:

Het was een interruptie op de heer Geselschap. Ik begrijp dat het eigenlijk geen interruptie was. Dan ga ik verder met mevrouw Van Toorenburg, die ook een interruptie heeft.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik zat een beetje te twijfelen, omdat de heer Geselschap eigenlijk nog maar zo vers in ons gezelschap is. Er is natuurlijk altijd enige schroom om iemand meteen aan te pakken op wat hij zegt. Toch denk ik dat ik het wel moet doen. De VVD schetst hier eigenlijk toch het beeld dat het allemaal goed gaat. Als ik met het veld spreek, vind ik het akelig om te moeten horen dat sommige mensen zeggen dat het eigenlijk heel goed gaat ondanks dit kabinet. Een aantal dingen is goed ingezet, in de vorm. Kijk naar het adolescentenstrafrecht. Ik ben de VVD er nog steeds dankbaar voor dat zij dat samen met de PvdA verder heeft gebracht, nadat we het in het vorige kabinet hebben ingezet. Als ik in het veld praat met officieren van justitie en politie hoor ik ze zeggen: er ligt een fantastische tool voor ons, maar naar adem snakkend lukt het ons niet eens om die volledig uit te bouwen. Kan de VVD nu niet net een tandje minder doen en zeggen dat er inderdaad in de structuur het een en ander is neergezet, dat de gemeentes fantastische dingen hebben opgepakt, maar dat het echt betreurenswaardig is hoe weinig er door dit kabinet daadwerkelijk is bereikt?

De heer Geselschap (VVD):

Dat het ondanks het kabinetsbeleid zou zijn, vind ik een enorme karikatuur. Ik heb al een paar keer gerefereerd aan rapporten. Ik zal nu ook citeren, uit het stuk van het WODC over terugval en recidive. Dit onderzoek schetst uiteraard hoe ingewikkeld het is om alle factoren van elkaar te onderscheiden, omdat er sprake is van een veelheid van factoren. Er staat echter ook dat het onderzoek stevige aanwijzingen oplevert dat ter zake gericht beleid van invloed is geweest. Ik ben zelf die wetenschapper niet, maar ik mag aannemen dat die zijn wetenschappelijke integriteit heeft en zijn werk gedegen doet. Er wordt dus gezegd dat het ondanks is, terwijl hier in een wetenschappelijk rapport staat dat het juist dankzij het dadergericht beleid is. Dat het een van de factoren is naast heel veel andere, onder andere maatschappelijke en sociale factoren die we hebben gehoord, geef ik ruiterlijk toe. Om te zeggen dat het niet dankzij het beleid is, dat dat niet ook een factor zou zijn, vind ik echt een karikatuur.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik ben blij dat voormalig Staatssecretaris Teeven dan nog publiekelijk durfde erkennen wat hij deed, namelijk de dadergerichte aanpak van Ernst Hirsch Ballin uitrollen, en dat dat succesvol is. Ik denk dat dat goed is. Ik denk dat het goed is dat het kabinet daarmee voort is gegaan. Dat is terecht. Iedereen heeft het ook gesteund, dus de hele Kamer is daar blij mee. Ik vraag me dan toch af of de heer Geselschap ook met mensen heeft gesproken die zeggen dat het er allemaal ligt, dat het succesvol is en dat het kan en vragen waarom zij dan niet de ruimte krijgen, de wijkagenten niet en de mensen in de jeugdinrichtingen niet, om hier daadwerkelijk een succes van te maken. Waarom heeft het kabinet juist die kans zo laten liggen? Ziet hij daar dan zelf als VVD'er geen verantwoordelijkheid in?

De heer Geselschap (VVD):

Ik moet toegeven dat ik waarschijnlijk minder mensen gesproken heb dan u, mevrouw Van Toorenburg. Daar ben ik eerlijk in. Ik spreek ook weleens mensen. Meestal in het Rotterdamse, waar ik woon. Zeker ook de wijkagent, die heel actief is in Crooswijk. Daar ontvang ik die signalen niet op deze manier.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Volgens mij zijn de interrupties voorbij. Mag ik u vragen om uw betoog te vervolgen, mijnheer Geselschap?

De heer Geselschap (VVD):

Ik ben blij dat de collega's mij geen rust gunnen, want dat hoort bij een mooi debat. Zoals ik zei, is de dalende jeugdcriminaliteit goed nieuws. Toch blijft elk delict er een teveel. Als je het slachtoffer bent van juist dat ene delict, koop je er niets voor dat andere mensen minder last hebben. Het moet dus nog beter. Daarvoor wil ik drie zaken uitlichten.

Ten eerste de justitiële jeugdinrichtingen. Om een jeugdbende te ontmantelen, is het vaak nodig om de echte rotte appels eruit te halen en die op te sluiten. Daarna is het veel makkelijker om de meelopers op het rechte pad te krijgen. We weten echter ook dat criminele minderjarigen na het opsluiten niet per definitie als herboren brave burgers uit de jeugdinrichting komen. Daarom hecht de VVD aan het uitproberen van mogelijke effectievere alternatieven, zoals de kleinschalige lokale voorzieningen met meer mogelijkheden voor contact met ouders en voor zaken als school, stage en werk. De VVD is dan ook blij met de proeftuinen in onder andere Amsterdam. Wanneer de eerste resultaten hiervan bekend zijn, ontvangt de VVD, net als D66, graag een rapportage hierover.

Ten tweede is er aandacht nodig voor jonge kinderen op wie het strafrecht nog niet van toepassing is. Hoe eerder we ingrijpen, hoe beter. Daders worden immers steeds jonger. De VVD heeft eerder gepleit voor het inzetten van het strafrechtelijk instrumentarium in het civiel recht. Het is goed om in een Kamerbrief te lezen dat de Staatssecretaris het ook belangrijk vindt dat justitiële jeugdinterventies beschikbaar zijn bij jeugdhulpverlening. Iets belangrijk vinden is één, maar belangrijker is of het daadwerkelijk mogelijk is. Wordt het toegepast of zijn er zaken die het tegenhouden en, zo ja, hoe gaat de Staatssecretaris die barrières dan wegnemen?

Ten derde moet je iemand natuurlijk in beeld hebben voordat je kunt ingrijpen. De VVD heeft eerder aandacht gevraagd voor jongeren die van de radar verdwijnen en dus kwetsbaar en ontvankelijk zijn voor radicalisering en criminalisering, maar ook voor het zelf worden van slachtoffer. Er zijn ruim 60.000 onzichtbare jongeren die wel op een adres staan ingeschreven, maar die geen werk, diploma of uitkering hebben en niet naar school gaan. Daarnaast zijn er nog de spookjongeren, die zelfs niet op een adres staan ingeschreven. Geopperd is om de aanpak van Rotterdam te volgen, waar men werkt met het programma risicojongeren. Als Rotterdammer doet het mij deugd dat de Staatssecretaris die aanpak warm heeft aanbevolen, maar welke concrete stappen zijn op dit terrein gezet? Welke resultaten gaan we zien?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

In de begroting van V en J staat dat dit kabinet juist voornemens is om de leeftijdsgrens omhoog te brengen of in ieder geval plannen daartoe wil uitwerken. De VVD heeft voorgesteld om de leeftijd waarop iemand strafrechtelijk aansprakelijk is, van 12 jaar naar 14 tot 16 jaar omhoog te brengen. Hoor ik de VVD-woordvoerder nu zeggen dat dit geen goed idee is?

De heer Geselschap (VVD):

Toen dit onderwerp aan de orde was, is mijn collega Brigitte van der Burg hierover zeer duidelijk geweest. Zij heeft duidelijk gesteld dat de VVD het echt niet gaat meemaken dat niet kan worden opgetreden tegen een 13-jarige die een ernstig vergrijp pleegt zoals een verkrachting of wat dan ook. Uit hetgeen ik kon teruglezen, begreep ik dat het toen trouwens angstvallig stil was aan de zijde van het CDA. Wij willen niet dat een 13-jarige dan zijn straf kan ontlopen. Wij verwachten dan ook dat de Minister hiermee rekening houdt als hij een voorstel doet.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het is heel goed dat de nieuwe collega al zo veel heeft gelezen. Hij heeft blijkbaar nog niet alles gelezen, maar dat geeft niet. Wij zijn namelijk zeer kritisch op het verhogen van die leeftijdsgrens. Ik hoor nu gelukkig van de nieuwe woordvoerder dat hij dat ook geen goed idee vindt. Ik schrok even. Ik dacht «we gaan dat alsnog meemaken», maar blijkbaar vindt de VVD in de Kamer dat uiteindelijk toch ook niet. Mooi.

De voorzitter:

U bent door uw tijd heen, mijnheer Geselschap. U mag nog één of twee zinnetjes uitspreken, maar ik vraag u om daarna af te ronden.

De heer Geselschap (VVD):

Laten we met de genoemde drie punten, met de nuttige punten die collega's aandragen en met de ideeën uit het veld de jeugdcriminaliteit nog verder terugdringen. Dat willen wij natuurlijk allereerst opdat iedereen onbezorgd kan winkelen en wandelen door de eigen buurt, maar wij willen dat ook om de kinderen zelf een betere toekomst te geven en de samenleving veel overlast en geld te besparen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik denk dat verschillende leden van de Kamer al hebben aangegeven dat het toch een beetje te veel eer is om jezelf zo op de borst te kloppen als het kabinet doet door te zeggen dat de jeugdcriminaliteit en zeker de groepsmatige jeugdcriminaliteit zo vreselijk is gedaald dankzij dit kabinet. Alle partijen hebben hier heel terecht gezegd dat het laatste rapport dat wij onder ogen hebben moeten krijgen, toch een heel ander beeld laat zien. Juist criminaliteit die door jongeren wordt gepleegd wordt helemaal niet meer opgepakt omdat men denkt dat het niet eens zin heeft om daarmee naar de politie te gaan. Zelfs bij de wat heftiger criminaliteit zoals mishandelingen – op televisie was nog een akelig beeld te zien van een inbraak – wordt letterlijk gezegd: doe maar geen aangifte. We komen hier nog uitvoerig over te spreken, maar ik denk dat het kabinet niet kan stellen dat de jeugdcriminaliteit daalt dankzij dit kabinet. Op onderdelen is deze, zo moet ik helaas constateren, bijna óndanks dit kabinet gedaald.

Maar goed, een aantal dingen is in ieder geval wel goed opgepakt. Laat ik daar dan ook complimenteus over zijn. We gaan opnieuw bekijken hoe we met jeugd moeten omgaan. Dat was een goed voorstel van de Staatssecretaris dat door het veld stevig is opgepakt: kunnen wij het kleinschaliger maken, kunnen wij nog meer doen door de combinatie behandelen en straffen, kunnen wij er meer netwerken bij betrekken? Het is helemaal prima dat dit uiteindelijk is opgepakt. Het komt dan wel bij mij op dat wij dat voor een deel al hadden. We hadden al op veel meer plekken een justitiële jeugdinrichting. Ik denk bijvoorbeeld aan Utrecht, waar men hiermee veel duidelijker bezig was. Dat geldt trouwens voor verschillende plekken, ook voor Breda. Dat is onder dit kabinet juist allemaal afgebroken. We gaan gelukkig weer een beetje de goede kant op, maar helaas is dit inmiddels wel kapotgemaakt. Het is bijvoorbeeld goed dat de proeftuinen in Amsterdam terugkomen nadat daar onder dit kabinet eerst een inrichting is gesloten. Helaas. Dat was een gemiste kans om daar iets van te maken. Uiteindelijk, nu dus, keren wij gelukkig op onze schreden terug.

Ik sluit me aan bij de woordvoerders die zeggen dat de mensen die in de jeugdinrichtingen werken, ondertussen vreselijk zijn overbelast. Zij willen veel meer. Er wordt terecht veel geïnvesteerd in opleiding en vaardigheden, maar juist daardoor kan zo veel personeel niet op de werkvloer aanwezig zijn; dit werd gezegd door iemand uit de ondernemingsraad die ik laatst nog sprak. Omdat daarin eigenlijk niet wordt geïnvesteerd, verhoogt het de druk voor hun collega's. Hierop wil ik nog wel een antwoord van de Staatssecretaris. Is hij met de bonden en de ondernemingsraden in gesprek over juist dit punt? Het lijnenspel in de jeugdinrichting is misschien wel goed op orde, maar de bezetting blijkt toch iedere keer een groot probleem te zijn. Ik zeg het vaak.

Ik lees dat het eigenlijk allemaal fantastisch gaat op het vlak van criminele jongeren, maar tijdens de jaarwisseling zie ik jongeren die zich totaal onaantastbaar achten. Ik hoor de Minister zeggen dat hij opnieuw in gesprek gaat over de vraag wat hij nou aan die totale normenloosheid kan doen. Het is inderdaad een veel fundamenteler probleem. Dit kabinet heeft dat misschien laten liggen, maar feit is dat het wordt opgepakt. Dat is dan weer mooi nieuws. Ik heb hierover wel een vraag. Ik heb nog eens even heel goed gekeken naar al die interventies die beschikbaar zijn. Juist voor deze jongeren zijn er heel veel interventies waar ouders bij betrokken worden. Als ik het lijstje lees, zie ik dat dit juist de kracht is van hetgeen allemaal in het veld is bedacht. Bijvoorbeeld in Vlissingen is van alles gebeurd. Heel grote groepen hebben de politie geterroriseerd. Niemand is getraceerd en niemand heeft dus een interventie aangeboden gekregen. In de wijk De Koppel in Amersfoort zijn 48 arrestanten na een heel korte tijd vrijgelaten. Het lijkt erop dat daar niks mee gebeurt. Zijn dat niet juist jongeren voor wie de interventies waarbij de ouders worden betrokken voor het oprapen liggen? Waarom worden die dan niet opgepakt? Daarop hoor ik graag een reactie van dit kabinet. Worden al die jongeren die uiteindelijk worden opgepakt, alleen maar aangepakt in hun sociale netwerk? Het kabinet schrijft terecht dat het een verhaal is dat wij met elkaar moeten oplossen, maar waar dwingen wij dan de aanwezigheid van de ouders af? Ik vind het toch een beetje een gemiste kans. Ik wil graag een reactie hierop. Dit punt maakt het ook zo belangrijk – dat zegt de politie tegen ons – dat alle agenten worden uitgerust met bodycams, want dan kunnen zij het aan de ouders laten zien: u denkt wel dat uw kind braaf is op straat, maar kijk eens wat uw kind echt flikt. Ik denk dat dit heel belangrijk is. Er is dus des te meer reden om ervoor te zorgen dat die overal aanwezig zijn.

Ik ga in op het adolescentenstrafrecht.

De voorzitter:

U bent door uw tijd heen, mevrouw Van Toorenburg. Verder zie ik dat de heer Geselschap u wil interrumperen.

De heer Geselschap (VVD):

Dan krijgt u nog wat tijd om daarop te antwoorden, mevrouw Van Toorenburg, en misschien kunt u dan ook uw andere punt maken.

De ouders zijn inderdaad een bijzonder belangrijke schakel in het geheel. Daarom was ik nieuwsgierig te vernemen wat het CDA vindt van de Rotterdamse aanpak van de risicojongeren. Daarbij is eigenlijk sprake van een «drangaanpak», een vorm tussen dwingen, strafrechtelijk opleggen en vriendelijk vragen, waarmee op die ouders een steviger beroep wordt gedaan. Is dat iets wat het CDA ook van harte ondersteunt?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

In de tien jaar dat ik in de Kamer ben, heb ik zo ongeveer in ieder debat waarin ik sprak over ontspoorde jongeren de rol van de ouders genoemd. Heerlijk dat ik nog even de ruimte krijg om het opnieuw te zeggen! Als er iets is wat het CDA bepleit, dan is het om de ouders erbij te betrekken. Dat is de enige manier om kinderen bij te sturen. Daarom hebben wij ooit het amendement ingediend dat ertoe strekt dat ouders aanwezig moeten zijn op een zitting die hun kind betreft. Dat stuitte nota bene op weerstand bij de rechters, die zich daartegen verzetten omdat dit in strijd was met de efficiëntie van de rechtbank. De stelling van het CDA was echter altijd dat je geen kind kunt berechten als je de ouders er niet bij haalt. Dat is de enige manier om nog iets te kunnen betekenen.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over het adolescentenstrafrecht. Het is terecht dat dit wordt geanalyseerd. Van het veld hoor ik dat dit een fantastisch instrument is waar heel veel mee kan, maar ik hoor ook dat het uiteindelijk nog steeds op onderdelen vastloopt omdat de samenwerking en het zicht op de instrumenten onvoldoende zijn. Ik begrijp dat het kabinet dit gaat evalueren. Mag ik het kabinet ook vragen om dat enigszins aan te jagen om er zo echt voor te zorgen dat het een succes wordt?

De voorzitter:

Dan gaan we door met de beantwoording door het kabinet in eerste termijn. Ik stel voor de Minister te vragen om eerst te antwoorden zodat wij hem kunnen verexcuseren als hij naar de zin van de leden in voldoende mate heeft geantwoord. Daarna kan ik het woord geven aan de Staatssecretaris. Ik zie dat de leden het daarmee eens zijn.

Minister Van der Steur:

Mij zijn vijf vragen gesteld, die ik graag zal beantwoorden.

Allereerst maak ik een algemene opmerking over het debat dat hier is gevoerd over de criminaliteitscijfers. Laat ik vooropstellen dat het van groot belang is dat wij onderzoeken hoe de criminaliteit in Nederland zich ontwikkelt. Dat wordt door wetenschappelijke instituten op een wetenschappelijke basis gedaan aan de hand van internationaal erkende standaarden. Dat betekent dat de uitkomsten van die onderzoeken serieus zijn. Indien de geregistreerde criminaliteit daalt en de aangiftebereidheid gelijk blijft – beide hebben we laten onderzoeken – betekent dat dus dat de criminaliteit zoals die in Nederland wordt geregistreerd, per saldo absoluut daalt. Daar kun je geen speld tussen krijgen. Wij weten echter dat er een verschil is tussen de criminaliteit die geregistreerd wordt en de criminaliteit die onzichtbaar blijft. Dat los je op door slachtofferenquêtes te houden. Die slachtofferenquêtes worden ook gedaan op basis van wetenschappelijk onderzoek door middel van het op een heel slimme manier uitzetten van wetenschappelijk significante enquêtes. Ik zal er niet te veel over zeggen, maar daaruit blijkt dat er inderdaad een verschil is tussen de criminaliteit waarvan wij dankzij de registratie weten dat die er is en de criminaliteit waarvan wij het bestaan wel kennen door de slachtofferenquêtes maar die wij niet terugzien in de geregistreerde criminaliteit. Wij noemen dat het handhavingstekort. Het aardige is dat de laatste jaren ook de criminaliteit daalt die door de slachtoffers in die wetenschappelijk verantwoorde onderzoeken is weergegeven.

Daarnaast is er een derde vorm van criminaliteit; daar is helemaal geen discussie over tussen de regering en de Kamer. In de nota wordt deze de «haalcriminaliteit» genoemd. Deze zien we niet noodzakelijkerwijs terug in slachtofferenquêtes of in de geregistreerde criminaliteit omdat wij die zelf moeten gaan zoeken. Voorbeelden daarvan zijn fraude en ondermijning. Op dat punt zullen wij ons de komende jaren moeten blijven inzetten; daarover bestaat helemaal geen discussie. Wij hebben dat gedaan bij de criminaliteit in Zuid-Nederland en bij de drugscriminaliteit in algemene zin. Dat doen we dag in, dag uit op een aantal terreinen en dat doen we de laatste jaren steeds meer op het gebied van cybercrime. Daar zien we iets heel bijzonders: de laatste jaren daalt de geregistreerde criminaliteit op het gebied van cybercrime, terwijl wij allemaal weten dat er per saldo vermoedelijk meer cybercrime is.

Dit kabinet mag dus terecht zeggen dat de registreerde criminaliteit daalt en het mag ook zeggen dat het aantal slachtoffers in Nederland daalt. Dat is echt allemaal goed nieuws. Dat wil echter niet zeggen dat het kabinet daarmee zegt dat dit het einde van het verhaal is. Dat heeft het kabinet nooit gezegd en dat zal het kabinet ook nooit zeggen. Wij weten immers heel goed hoe het systeem in elkaar steekt en om die reden zetten wij in op cybercrime en om die reden gaan wij verder met en investeren wij in de aanpak van ondermijning. Wij weten immers heel goed dat die vormen van criminaliteit ook moeten worden aangepakt en dat wij daarbij niet mogen verslappen. De boodschap is dus dat Nederland weliswaar veiliger wordt, maar ook dat wij niet rustig achterover kunnen zitten omdat we er zijn, want dat is absoluut niet het geval.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik denk dat we binnenkort een uitgebreid debat gaan voeren. Blijft dit kabinet zeggen dat Nederland veiliger is geworden, ondanks het feit dat de politie meldt dat zij het niet meer aankan en ondanks het feit dat het Openbaar Ministerie aangeeft dat het niet eens meer weet waar die plaatsvindt? Moet ik dit nou echt serieus zo samenvatten? Je ziet dat een heleboel mensen die slachtoffer zijn van een delict, überhaupt geen zin meer hebben om te zeggen dat zij slachtoffer zijn en er niet eens meer aan meedoen. Jongeren steken hun middelvinger naar de politie op, richten vernielingen aan en komen daar lachend mee weg. Gaat dit kabinet op 2 februari in het debat echt serieus zeggen dat het dankzij dit kabinet veiliger is geworden? Dat mag ik toch niet meemaken.

Minister Van der Steur:

De cijfers zijn de cijfers. Daar kunnen we niet omheen. Dat wil niet zeggen dat ik mijn ogen sluit voor de problemen die mevrouw Van Toorenburg signaleert. Wat er gebeurt tussen jongeren maar ook volwassenen en mensen die hulpverlener zijn, vind ik volstrekt onacceptabel. Ik vind het volstrekt onacceptabel dat er mensen zijn die op oudjaar of op een ander moment menen zich allerlei uitingen te kunnen veroorloven tegenover mensen die er voor hun veiligheid zijn. Ik vind het volstrekt onacceptabel dat jongeren zich zo gedragen en zeker tegenover agenten, ambulancemedewerkers of brandweermensen. Daar is helemaal geen discussie over. Dat debat voer ik graag. Ik vind het ingewikkeld om daar iets aan te doen. De politie treedt altijd tegen dat soort gedrag op, ook uit eigenbelang, als dat moet en als dat kan. Ik vind dat wij er met elkaar voor moeten zorgen dat dit gedrag verandert. Dat doet echter niet af aan het feit dat de wetenschappelijke onderzoeken wel gewoon de wetenschappelijke onderzoeken zijn. Daar kan mevrouw Van Toorenburg echt niks aan veranderen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Als er íets is waar je iets aan kunt veranderen, is het de duiding van wetenschappelijk onderzoek, zeker als je daarnaast legt de geluiden van politie en justitie dat zij zich totaal niet herkennen in deze beweging, dat de lichte criminaliteit voor lief wordt genomen omdat mensen denken dat het toch geen zin heeft om aangifte te doen en dat de zware criminaliteit niet wordt gezien. Je kunt er onderzoeken tegenaan leggen, maar uiteindelijk is het beeld heel helder: helaas kunnen we met elkaar niet zeggen dat Nederland veiliger is geworden en dat de criminaliteit daalt. Ik vind het heel teleurstellend dat de Minister hierbij blijft. Maar goed, het debat hierover zullen we nog uitvoeriger voeren.

Minister Van der Steur:

Mevrouw Van Toorenburg zegt terecht dat het debat hierover nog uitvoerig zal worden gevoerd. Het zal, denk ik, niet tot nieuwe inzichten leiden, zo te horen. Eén ding is echter wel zeker. Tot op heden hebben alle regeringen, ook die waarin het CDA zat, zich terecht altijd op dit standpunt gesteld. Tegelijk hebben ze nooit de ogen gesloten voor het feit dat er haalcriminaliteit is, dat er uitdagingen zijn en dat de aangiftebereidheid op een aantal terreinen echt omhoog moet, zoals ik in mijn recente brief ook heb aangegeven. Tegelijkertijd zeg ik tegen de heer Brouwer dat hij volkomen gelijk heeft met zijn analyse dat er altijd al een behoorlijk blok van zaken is die je niet kunt oppakken, zoals ook in de nota van het OM en de politie staat, doordat er gewoon geen opsporingsindicaties zijn. Dan is de vraag: zijn we vervolgens altijd in staat om ook nog eens een stap verder te zetten, om verder te kijken? Dat moet ook gebeuren waar dat kan. Dat is absoluut waar. Maar dat doet niet af aan het feit dat de heer Brouwer wat dat betreft een juiste analyse heeft gegeven.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik wil toch mevrouw Van Toorenburg hierin bijstaan en haar verhaal bevestigen. In de notitie van 22 december 2016 staan conclusies waar je echt van schrikt. Laat ik er één noemen: de forensische opsporing wordt door capaciteitsgebrek gewoon niet opgepakt. We hebben het dan niet over «lichte» dingen maar over bijvoorbeeld een gewelddadige overval. Veel mensen melden zaken niet meer, doen geen aangifte meer. Maar er zijn ook heel veel zaken die niet meer worden opgepakt door de politie. En het gaat daarbij dus echt niet alleen over «lichte» zaken. Ik heb in mijn inbreng het verhaal van de burgemeesters uit Brabant aangehaald. Zij zeggen: het is echt out of control in Brabant. Ze noemden daarbij een aantal wijken in Tilburg. En dan is het signaal van de Minister: er is wetenschappelijk onderzoek, er wordt geregistreerd en dit zijn de registraties. D66 is een onderzoekspartij en dus zullen we nooit een onderzoeksrapport in twijfel trekken. Maar het gaat wel om een verhaal uit de praktijk. Als je dat ernaast ligt, dan vind ik het verhaal van de Minister echt te luchtig. En de burgemeesters zeggen: we voelen ons niet gehoord. Het hele boek gaat erover dat mensen zich niet gehoord voelen. Als ik dan de Minister beluister, denk ik: deze mensen worden nu weer niet gehoord. Ik vraag de Minister om een toch iets genuanceerder verhaal dan «het gaat heel goed met de veiligheid in Nederland».

Minister Van der Steur:

Ik heb het net al gezegd: we hebben in Zuid-Nederland een enorme klus te klaren. In een van de recente rapporten daarover die we aan de Kamer hebben gestuurd – ik heb dat zelf geschreven – staat dat de extra aandacht die we aan de ondermijning geven, laat zien dat het probleem dat we hebben, veel groter is dan we misschien in eerste instantie dachten. Dat sluit dus helemaal aan bij de nota van het OM en de politie. We weten wat men daar opschrijft. We weten dat de capaciteit op forensisch gebied beperkt, te beperkt is. Daarom investeren we er ook extra in. We weten dat er op een aantal terreinen zeker verbeteringen nodig zijn. We weten dat er echt grote slagen moeten worden gemaakt in de kwaliteit van de recherche, zoals ook keurig staat in het rapport van het OM en de politie. Dat komt precies overeen met het beleid zoals we dat met elkaar voeren. Niemand zegt dat we klaar zijn. We zeggen wel, precies ook op basis van de wetenschappelijke onderzoeken naar de slachtoffers en de geregistreerde criminaliteit, dat de criminaliteit daalt. Maar dat er daarnaast nog een hoop werk te doen is en dat er sowieso een hoop werk te doen is, daar doet niemand iets aan af.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dan blijft mijn vraag toch nog staan. Er zijn bijna verkiezingen. Uit het verhaal van de Minister beluister ik dat er nog heel veel gaat gebeuren tussen nu en de verkiezingen. Maar waarom zo laat? Wordt de Minister onvoldoende geïnformeerd over de signalen uit de praktijk? Hij geeft aan dat er een capaciteitsprobleem is en dat hij dat wil aanpakken. Maar het lijkt zo laat. Kijk naar de afgelopen vier jaar. Ik steun mevrouw Van Toorenburg op dit punt. Het lijkt heel laat om nu tot een aantal acties te komen. Het is niet voor niks dat de burgemeesters in Brabant zeggen: we voelen ons niet gehoord. Eerlijk gezegd vind ik het ook nog maar weinig concreet wat de Minister in de komende periode gaat doen voor in ieder geval de burgemeesters die dit rode signaal hebben afgegeven. Ik wil toch een iets inhoudelijker verhaal van de Minister.

Minister Van der Steur:

De burgemeesters in het zuiden van Nederland, in Brabant, heb ik bijna allemaal zelf gesproken. Ik ben overal geweest, bij alle taskforces en in alle regio's. Ik heb met alle burgemeesters gesproken. Mijn voorganger deed dat ook al. Die heeft al 125 man extra neergezet in een taskforce die zich bezighoudt met de ondermijning in Zuid-Nederland. Ikzelf heb er nog extra geld voor vrijgemaakt en heb die taskforce voortgezet. Dat hebben we gedaan juist omdat we heel goed luisteren naar die burgemeesters. Ik denk dat burgemeester Noordanus, als regioburgemeester, de eerste zal zijn om te zeggen: als er iemand een luisterend oor in Den Haag heeft ervaren, dan ben ik het wel. Het zou mij zeer verbazen als hij er anders over zou denken. Er wordt echt op alle mogelijke manieren heel kundig met Brabant, Zeeland en Limburg op dit terrein samengewerkt. Daarom stellen we ook vast dat er een noodzaak is om de daar genomen maatregelen, om die specifieke aandacht voort te zetten. Dat werpt zijn vruchten af. Maar het blijft echt ook een kwestie van lange adem, precies zoals ik heb geschreven aan de Kamer. Daar is namelijk een groot probleem ontstaan. We moeten met een lange adem en met veel energie effectief eraan werken om daar een eind aan te maken. Dat zijn we nu ook aan het doen.

Ik ga nu antwoord geven op de vraag ...

De voorzitter:

U mag nog heel even wachten, want ik zag dat de heer Van Nispen van de SP ook nog wil interrumperen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik ben het volkomen eens met mijn collega's van het CDA en D66. Dat zal niet verbazen, want naast deze partijen is het de SP die consequent heeft gevraagd om extra capaciteit voor de politie, het OM en de hele keten om Nederland veiliger te maken. De Minister zei volgens mij iets heel geks. Hij zei dat de geregistreerde criminaliteit daalt en dat ook uit de slachtofferenquêtes blijkt dat de criminaliteit daalt, en dat Nederland dus veiliger wordt. Tegelijkertijd zei de Minister ook dat je de haalcriminaliteit – dat is de criminaliteit die je niet zomaar ziet, waarnaar je op zoek moet omdat mensen er geen aangifte van doen of omdat mensen er belang bij hebben dat het allemaal geheim blijft – niet ziet en dat die dus niet wordt gemeten. Hoe kun je concluderen dat Nederland veiliger wordt als je tegelijkertijd erkent dat haalcriminaliteit niet wordt gemeten? Het is goed dat het onderzoek naar de Kamer is gekomen. Ik had zo gehoopt dat de Minister na de publicatie hiervan de signalen van de politie en het OM wat serieuzer had genomen dan hij vandaag laat zien. Waarom doet de Minister dat niet?

Minister Van der Steur:

De Minister neemt alle signalen van de politie en het OM zeer serieus. Dat is al jaren het uitgangspunt van het functioneren van de Minister van Veiligheid en Justitie. Dat kan ook niet anders, want zij zijn onze partners, samen met al die andere partners, waarmee we de criminaliteit moeten bestrijden. De nota is niet bedoeld voor de Minister maar voor het bestuurlijk ketenberaad (BKB), een organisatie die ik met groot enthousiasme mede zelf heb ingesteld, samen met de Raad voor de rechtspraak, het Openbaar Ministerie, de politie en een groot aantal andere partners, om de strafrechtketen met alle uitdagingen die daarin liggen, optimaal vorm te geven, teneinde antwoord te geven en te blijven geven op de criminaliteitsproblemen die we in Nederland hebben. Dat beraad heeft een onafhankelijke voorzitter. In dat beraad is discussie gaande, gevoed door alle mogelijke stukken en informatie die daar hoort te zijn. Daar hoort deze nota bij. Uiteindelijk zal er een conclusie uit het bestuurlijk ketenberaad komen, die ik vervolgens ga gebruiken voor mijn beleidsvorming. Zo werkt het systeem. Als je beleid wilt maken, zorg je ervoor dat deskundigen daar met elkaar over praten. Daar hoort deze nota ook bij. Deze moet tot debat in het bestuurlijk ketenberaad leiden. Dat zal ongetwijfeld gebeuren. Dan komt men tot een conclusie. Die krijg ik van het ketenberaad en vervolgens ga ik daarmee aan de slag. Ik zal de Kamer daarover informeren. Het is dus van groot belang dat het debat in het bestuurlijk ketenberaad plaatsvindt. Dat is de opvolging van de VPS (Versterking prestaties strafrechtketen), het plan van aanpak voor de versterking van de prestaties van de strafrechtketen. Het is van groot belang dat het bestuurlijk ketenberaad snel tot conclusies komt, en wel om de simpele reden dat we heel benieuwd zijn naar de uitkomsten, die we vervolgens kunnen omzetten in ons beleid. Dat gaan we ermee doen. Dat is de afspraak die we hebben gemaakt. Ik ben daar heel tevreden over, want ik vind het een heel goed proces dat alle partijen samen tot dit soort conclusies komen. Dit is een van de bouwstenen daarvan.

De heer Van Nispen (SP):

Het is ontluisterend wat je hier en daar in het rapport leest. Zo is sprake van «onvoldoende of onvoldoende gekwalificeerde opsporingsmedewerkers». Over digitale criminaliteit staat er: «Van aard en omvang is waarschijnlijk nog maar een zeer beperkt deel in beeld.» De nota staat bol van dit soort voorbeelden en opmerkingen. En dan zegt de Minister nu, in de blessuretijd van dit kabinet, nadat de VVD sinds 2010 de bewindspersonen op Veiligheid en Justitie leverde: goh, wat interessant, ik ga hier eens naar kijken. Ik kan alleen maar blij zijn dat dit nu kennelijk wel serieus wordt genomen door de Minister. Mijn vraag was echter: waarom al die jaren jezelf op de borst kloppen – het gaat heel goed, Nederland wordt veiliger en de criminaliteit daalt – terwijl dit kennelijk voor de Minister helemaal nieuw is en hij dit signaal ook niet kende? Kende hij het wel, dan heeft hij een misplaatst beeld gegeven van de aard en omvang van de criminaliteit en van de ernst van het capaciteitstekort bij de politie en het OM.

Minister Van der Steur:

Een groot deel van de vragen van de heer Van Nispen is een herhaling van al eerder gestelde vragen. Eén punt is nieuw, en dat is dat de heer Van Nispen zegt dat er volgens de nota een probleem is met de kwaliteit van de opsporing. Laten wij nou toevallig al maanden geleden de opdracht hebben gegeven om daar, samen met het OM en de politie, heel goed naar te kijken. De signalen waren er en die zijn serieus genomen. Al in de herijkingsnota, die we samen, ook met de heer Van Nispen, uitgebreid hebben besproken, heb ik aangekondigd dat hier grote stappen gezet moeten worden. We hebben daarvoor ook extra geld beschikbaar gesteld. We hebben daar onderzoek naar laten doen. Dat onderzoek herinneren de Kamerleden zich nog wel. De heer Van Nispen vond daar ook van alles van. We deden dat onderzoek middels gesprekken met mensen uit het veld om te weten te komen waar precies de problemen liggen. De problemen kwamen daarbij ook naar boven. Vervolgens kwam er een heel debat over het feit dat die problemen er waren. Ja, natuurlijk, want daar was ik naar op zoek! Je moet de problemen weten te vinden om ze vervolgens te kunnen oplossen. Zo hebben we dat gedaan. We lossen de problemen ook op. Op een aantal terreinen worden er ook extra vacatures opengesteld, juist omdat we zien dat er problemen zijn die moeten worden opgelost. De heer Van Nispen wordt dus op zijn wenken bediend. Voor het overige was het een herhaling van de eerder al gewisselde argumenten.

Mevrouw Bergkamp stelde dat alleen repressie niet werkt bij jongeren en dat dit uit onderzoek blijkt. Ze vroeg of ik dat onderschrijf. Vanzelfsprekend onderschrijf ik dat. Het wordt ook door een heleboel onderzoeken onderschreven. Als je effectief wilt zijn, ook op het gebied van jongeren, moet je een combinatie hebben van zorg, bestuurlijke aanpak en als sluitstuk straf waar dat nodig is. Dat is ook de winst in de aanpak van problematische jeugdgroepen. Alle partijen moeten hieraan bijdragen: de lokale partijen, maar ook de partijen betrokken bij werk en inkomen, onderwijs en hulpverlening. Repressie alleen is absoluut niet genoeg.

De heer Van Nispen vroeg wat er wordt gedaan met de conclusie dat bepaalde migrantengroepen niet ontvankelijk zijn voor de aanpak. Laat ik vooropstellen dat alle criminaliteit wordt aangepakt. We voeren geen doelgroepenbeleid in Nederland. Dat werkt ook. Maar natuurlijk zitten er ook jongeren tussen die niet zomaar ontvankelijk zijn voor de aanpak. Dan moet er maatwerk worden geleverd, onder regie van de gemeente. Er wordt dan consequent en integraal opgetreden.

De heer Van Nispen vroeg: worden de problemen goed geanalyseerd en goed aangepakt? Ik zou bijna de grap willen maken: ja, we analyseren met wetenschappelijk onderzoek, maar dat betekent niet altijd dat de heer Van Nispen het daarmee eens is. Gemeenten pakken problemen integraal aan. Met partners wordt daarvoor een plan opgesteld. Vervolgens is er een persoonsgerichte benadering. Gemeenten zijn in staat om met partners de problemen aan te pakken. Hierbij wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar de gebeurtenissen in Zaanstad, waarnaar ook de heer Van Nispen al verwees, en in Ede. Als je ziet hoe het daar nu gaat, dan vind je daarin de bevestiging dat de integrale persoonsgerichte aanpak zijn vruchten afwerpt.

De heer Van Nispen vroeg ten slotte ook wat de stand van zaken is wat betreft de uitwerking van de pilot financieel toezicht 18-minners. Het Veiligheidshuis Regio Utrecht werkt daar op dit moment mee. Het ontwikkelt een interventie financieel toezicht. Daar wordt uitgebreid naar gekeken in het kader van een proeftuin. Ik ben het met de heer Van Nispen eens: als er te weinig mensen aan deelnemen, dan is het van groot belang dat die pilot wordt verlengd. Je moet namelijk wel een significant aantal deelnemers hebben. Ik ben het met hem eens dat we er niks aan hebben om aan het eind van de oorspronkelijk voorziene termijn, tot en met september, te zeggen: jammer genoeg weten we niks. Dan moet je gewoon verlengen. We zullen daar dus de tijd voor nemen. Die toezegging kan ik aan de heer Van Nispen doen.

De heer Geselschap vroeg aandacht voor de spookjongeren. Dat zijn jongeren die niet staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Zij hebben over het algemeen geen legaal werk, doen geen beroep op een uitkering en staan niet bij een school ingeschreven. Dat maakt het moeilijk om daarop beleid te voeren. Er zijn namelijk geen aanknopingspunten om te zien waar deze mensen zich bevinden. Als deze spookjongeren in het jongerenwerk worden gesignaleerd, dan wordt geprobeerd om hen in te schrijven en om hulp te bieden. Het programma voor risicojongeren «Elke jongere telt» richt zich vooral op acties om het aantal onzichtbare jongeren die wel staan ingeschreven, te verminderen door zo veel mogelijk te voorkomen dat ze uit beeld verdwijnen en door onzichtbare jongeren zichtbaar te maken. Ik heb nog een lijst met concrete maatregelen die uit dat programma voortvloeien. Misschien kan ik er heel snel wat noemen. Medewerkers van het Jongerenloket en jongerenwerkers zoeken onzichtbare jongeren zonder startkwalificatie op. Er wordt aangesloten bij landelijke ontwikkelingen, zoals die van OCW en Sociale Zaken. Er wordt samen met het Rijk deelgenomen aan onderzoek naar spookjongeren. Dat gebeurt in het kader van het onderzoek naar de adreskwaliteit. Bij het Jongerenloket worden vervolgafspraken na vier weken ingevoerd. Risicojongeren worden tijdens en na die vier weken begeleid door het jongerenwerk. Dat betekent dat er heel veel maatregelen zijn om te proberen om het aantal spookjongeren terug te dringen. Naar zijn aard is het wel een probleem, want als je je echt helemaal onzichtbaar maakt, blijven er indringende vragen over, zoals hoe je dan voorziet in je levensonderhoud. Dat kan eigenlijk alleen op illegale wijze. Dat is nu precies een risicofactor die we moeten proberen om in beeld te krijgen en effectief op te pakken. Daar wil ik de heer Geselschap graag in steunen.

De voorzitter:

Ik hoorde u een toezegging aan de heer Van Nispen doen over de uitkomst van de pilot financieel toezicht 18-minners. Kunt u aangeven wanneer die op schrift komt aan de Kamer?

Minister Van der Steur:

De pilot was voorzien om te duren tot september 2017. Mocht blijken dat er dan onvoldoende significante deelname is geweest, dan zal ik uw Kamer in het najaar van 2017 berichten of de pilot succesvol is afgerond qua omvang of dat die wordt verlengd.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik kijk even mijn collega's aan. De heer Van Nispen heeft nog een vraag.

De heer Van Nispen (SP):

Ik wil de Minister danken voor deze toezegging, omdat ik dit een belangrijk punt vind. Ik maak nog een opmerking. De Minister suggereerde dat ik met mijn vragen wetenschappelijk onderzoek niet serieus neem. Dat was misschien een grap. Laten we het daar maar op houden. Ik heb dat namelijk niet gedaan. Ik heb alleen een vraag gesteld over de conclusie van de Minister. Ik neem het wetenschappelijk onderzoek serieus waaruit blijkt dat de geregistreerde misdaad daalt. De slachtofferenquêtes neem ik ook zeer serieus. Maar de conclusie van de Minister «dat het dus veiliger wordt» kunnen we op basis daarvan niet trekken, gelet op de haalcriminaliteit en wat we daarover hebben gezegd. Dat heeft dus niets te maken met de waardering van wetenschappelijk onderzoek.

Minister Van der Steur:

Ik neem daar goede nota van.

De voorzitter:

Dan danken wij u voor uw aanwezigheid. Ik geef het woord aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de inbreng in eerste termijn. Volgens mij heeft ieder van u aandacht besteed aan het traject Verkenning Invulling Vrijheidsbeneming Justitiële Jeugd – ik zal het verder «de verkenning» noemen – en de implementatie van het adolescentenstrafrecht. Ik zal met die twee thema's beginnen.

De verkenning geeft een koers aan waarbij de jongere centraal staat en de behoefte die er is aan ondersteuning binnen de kaders van het jeugdstrafrecht. Via maatwerk proberen we zo snel mogelijk iemand weer op het rechte pad te krijgen en doen we ons best om recidive te voorkomen. Daardoor krijg je een gedifferentieerd palet aan zorg- en beveiligingsniveaus. Die moet je dan ook zien te faciliteren. Het is natuurlijk wel zo dat een lager beveiligingsniveau alleen gehanteerd kan worden na zorgvuldige toetsing door de professionals, omdat de doelen van het strafrecht helder zijn: vergelding, genoegdoening, behandeling, en recidive voorkomen. De samenleving, alle mensen in Nederland, moeten natuurlijk beveiligd worden, ook tegen hen die de wet hebben overtreden. Bij jeugdstrafrecht heb je nog een extra doel, het pedagogisch aspect en heropvoeding, ook om de recidive weer te voorkomen. Daar heeft deze verkenning meer oog voor dan voorheen. Ze hangt nu ook inmiddels samen met de bredere verkenning bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) over koers en kansen, zeg ik ook tegen de heer Brouwer, die zich afvroeg hoe we het verder zien. Daarin wordt gekeken naar robuuste, toekomstbestendige invulling voor de hele justitiële populatie als het gaat om vrijheidsbeperkende en vrijheidsbenemende sancties.

Mevrouw Bergkamp en de heer Geselschap hebben gevraagd naar het verdere verkenningstraject en de besluitvorming daaromheen. In de brief leest u over veel acties die zijn ingezet ten behoeve van de koers voor de herziening. Ik vind het ook een goed idee, zoals mevrouw Bergkamp suggereerde, om de Duitse ervaringen erbij te betrekken. We werken nu met proeftuinen. Drie zijn gericht op kleinschalige voorzieningen. Dat zijn Amsterdam, Groningen en Nijmegen. Er zijn er drie die vooral op screening en diagnostiek zijn gericht, waarvan er één overlapt, namelijk Groningen. Daarnaast heb je De Hartelborgt in Spijkenisse en Den Hey-Acker in Breda. De proeftuinen worden gemonitord. Eind dit jaar verwacht ik de resultaten hiervan. Behalve met proeftuinen is DJI bezig met een advies rond de inrichting van de landelijke specialistische voorziening. Daarnaast is in het R&D-traject, waar andere partijen meer aan zet zijn, een tiental voorstellen gehonoreerd om verder te werken. Je ziet de betrokkenheid en het draagvlak bij heel veel partners waar we mee samenwerken, zoals gemeenten, jeugdhulpaanbieders, wetenschappers en praktijkdeskundigen.

Ten slotte zijn we ook nog bezig met een wat voorzichtige verkenning met de Maatschappelijke Alliantie om te kijken of je hierbij publiek-privaat kunt samenwerken. Al die bevindingen worden meegenomen in de besluitvorming. Ik denk dat u, gelet op de veelheid van zaken en de gewenste zorgvuldigheid, kunt afleiden dat dit niet op de korte termijn klaar is. Het is dus ook niet aan dit kabinet om hierover de besluitvorming af te ronden. Als er tussentijds resultaten zijn, zal ik natuurlijk wel de Kamer op de hoogte houden van de vorderingen, zodat de gedachtevorming niet pas hoeft plaats te vinden aan het eind, als alle resultaten binnen zijn.

De heer Van Nispen vroeg of kleinschalige voorzieningen een alternatief zijn voor jji's of voor het sluiten van jji's. We hebben vorig jaar gesproken over de dalende instroom en het eventueel sluiten van jji's. De Kamer was er erg duidelijk over dat er deze kabinetsperiode geen besluiten worden genomen over sluitingen van jji's. Het verkenningstraject is inderdaad – ik snap dat de heer Van Nispen die link legt – ingezet mede vanwege de dalende instroom, maar is niet capaciteitsgericht. Het is ook heel kwalitatief, ook omdat we de behoefte zien aan meer continuïteit van zorg en aan maatwerk om in de omgeving van de jongere zelf aan de slag te kunnen en een aanpak te organiseren die beter aansluit bij de levensloop van die jongere. Of dat een alternatief is? Ik ben een beetje voorzichtig met vooruitlopen daarop. Het is wel zo dat, nu we geen besluit hebben genomen over eventuele sluitingen, die processen meer parallel kunnen lopen. Je kunt je voordeel doen met die zaken in de besluitvorming over eventuele wijzigingen. Maar, zoals ik al eerder zei, daar nemen we nu geen besluiten over. Ik kan dus ook niet voorspellen wat daar uitkomt en wat de conclusie dan is.

Een aantal leden heeft er terecht op gewezen dat alle ontwikkelingen en verwachtingen en de dalende instroom en daar weer de discussies over, impact hebben op de werkvloer. De mensen die daar hard werken en met ziel en zaligheid dit moeilijke werk doen, kunnen hier ook last van hebben. We zien in het leefklimaatonderzoek van 2015 dat medewerkers het werkklimaat positief ervaren, maar dat ze wel werkdruk ervaren. Je kunt natuurlijk zeggen: in 2014 en 2015 speelde er veel omtrent sluiting en andere organisaties. Maar we kunnen nu ook weer niet zeggen dat er nooit meer iets verandert. We zijn natuurlijk ook bezig met inhoudelijke verbeteringen en de verkenning. Ik verwacht dus niet dat je nu kunt zeggen dat dit geen factor meer is als het gaat om de werkdruk. Je moet daar aandacht voor blijven hebben.

Er is ook op geacteerd. Er is ook naar de samenhang gekeken tussen dat onderzoek en de uitkomsten van het onderzoek naar het leer-, leef- en werkklimaat. Die uitkomsten zijn besproken om te kijken of ze herkenbaar waren of dat er verklaringen waren voor uitkomsten die je kunt wegnemen. Er is gekeken waar het aan ligt en hoe je het kunt oplossen. Er zijn ook bij bepaalde teams coaches ingezet om beter te kunnen omgaan met de werkdruk, maar ook om de oorzaken ervan beter in kaart te krijgen en weg te kunnen nemen. Het onderzoek laat ook zien dat de structurele investering in deskundigheidsbevordering en ondersteuning en coaching op zichzelf alweer bijdraagt aan een positief leef-, werk- en leerklimaat. Dat zien we ook in de afgelopen drie jaar terug. Maar het is niet zo dat het nu af is. Dit moet blijvend de aandacht krijgen. Jaarlijks verschijnen in mei getallen over de actuele bezetting en de werkdruk. Als er aanleiding toe is, zullen we met de or en bonden hierover in gesprek gaan, maar dat hangt natuurlijk erg af van de situatie op dat moment.

Dan kom ik nu bij de gedragsinterventies. De heer Van Nispen vroeg waarom we die nu gaan inkopen. Veroorzaakt dat niet heel veel bureaucratie? Dat is natuurlijk niet het doel. Het doel is om scherper te kunnen aansluiten bij actuele ontwikkelingen, zodat je meer open kunt staan voor innovatie, en om aanbieders te prikkelen om zowel op de prijs als de kwaliteit scherp te blijven. Daar zal ook de aanbesteding op worden gericht. De inkoopspecialisten van DJI zullen zich daarop richten. Bureaucratie moet daarbij natuurlijk voorkomen worden. De huidige reclasseringspartners kunnen natuurlijk ook inschrijven en intekenen. In die zin gaat hun expertise niet verloren. Wat er de afgelopen jaren gebeurd is, is in het oog bij de aanbesteding zelf, bij de criteria en bij de beoordeling. Zij kunnen ook zelf intekenen. Dan blijkt uit de aanbesteding in hoeverre zij ook gekozen worden om het werk uit te voeren. Je zult ook minder versnippering krijgen. Omdat je van meerdere organisaties hetzelfde type interventie hebt, komt er meer lijn in en meer vergelijkingsmateriaal.

De heer Van Nispen (SP):

Om met dat laatste te beginnen: het risico op versnippering wordt natuurlijk alleen maar groter als je iets gaat aanbesteden dat nu is belegd bij reclasseringsorganisaties en je meer inschrijvingen krijgt. Daarnaast ligt het risico op de loer dat aanbieders gaan kijken hoe ze dit het goedkoopste kunnen aanbieden. Dat is namelijk de essentie van dit probleem. Dan gaat het toch ten koste van de kwaliteit. Dat zien we ook bij andere aanbestedingen op justitieel gebied. Ik wijs op het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bijvoorbeeld. Een ander punt is de bureaucratie. De Staatssecretaris zegt wel dat dat niet het doel is, maar we weten uit dit soort aanbestedingen in het verleden dat het tot allerlei problemen gaat leiden. Ik noem de forensische zorg, het NIFP. Je wilt niet weten wat voor klachten we de laatste jaren hebben gekregen over dat het bureaucratische processen zijn geworden. Dat zijn dus allemaal echte zorgen, over de kwaliteit, over versnippering en over de bureaucratie, waardoor ik mij afvraag waarom we hieraan moeten beginnen, wetende ook dat de reclassering op dit moment goed werk levert.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik snap wat de heer Van Nispen zegt over versnippering. Als je hetzelfde aantal dingen afneemt bij in een keer meer mensen dan daarvoor, zou dat tot versnippering kunnen leiden. Maar het is ook de bedoeling om meer uniformiteit te brengen in de interventies en om het aantal interventies per aandachtsgebied, bijvoorbeeld agressie, te beperken. Daar krijg je een stroomlijning in. Het is niet zo dat de heer Van Nispen ongelijk heeft met de voorbeelden die hij noemt. Ik denk dat je goede vormen van aanbesteden hebt en slechte. Het is misschien vanuit partijkleuren verleidelijk, maar we werpen onszelf vijftien jaar terug in de tijd als we een discussie gaan voeren over de vraag of aanbesteden altijd goed is of altijd slecht. Volgens mij zijn we die discussie voorbij. Het is inderdaad wel zo dat je aandacht moet hebben voor hoe je aanbesteedt en juist de kwaliteit voor ogen moet houden. Het moet geen verkapte manier zijn om hetzelfde te kunnen doen voor minder geld. Dan zou je de kwaliteit uit het oog verliezen. Kijk, ik kan niet de uitkomst voorspellen. Ik kan nu nog niet zeggen hoeveel partijen uiteindelijk betrokken worden. Door er criteria en eisen aan te hangen, kan dit een goede aanbesteding worden die ertoe leidt dat er geen stolling plaatsvindt en dat je scherp blijft op de kwaliteit van de geleverde interventies.

De heer Van Nispen (SP):

Ik ben er niet door overtuigd. De Staatssecretaris zegt heel eerlijk dat het een goede aanbesteding kan worden. Dat is inderdaad heel eerlijk. Dat hopen we dan maar. Volgens mij is er geen Kamermeerderheid om deze aanbesteding tegen te houden. Ik zou wel heel graag een wat uitgebreidere onderbouwing zien hoe we ervoor gaan zorgen dat er geen versnippering zal plaatsvinden. Ik krijg graag garanties dat de kwaliteit in ieder geval niet zal verslechteren ten opzichte van de huidige situatie en ook garanties dat dit geen bureaucratisch gedrocht gaat worden in de toekomst. Dat hoeft niet per se vandaag. Dat mag ook later per brief. Wanneer krijgen we die nadere onderbouwing?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik denk dat het goed is om dat nog eens op papier uiteen te zetten. Het is wel zo dat de oude situatie aan meer criteria toetste en dat het nu ook mogelijk is om erkenning op meerdere niveaus toe te kennen. Ik denk dat het beter is als ik dat op papier uiteenzet. Anders moet u al die technische zaken die ik hier benoem, aanhoren en meteen beoordelen. Ik heb het idee dat u als ik dat oplees zult zeggen: dat was nogal veel, misschien moet het maar in een brief. Het is vrij technisch, dus dat kan ik u nu beter besparen, denk ik.

De voorzitter:

Ik zie dat dat prima is. Op welke termijn kunt u dat aanleveren?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Binnen vier weken vanaf nu.

De voorzitter:

Hartelijk dank.

Staatssecretaris Dijkhoff:

De heer Geselschap vroeg of je interventies als agressieregulatie of andere interventies uit het strafrecht ook civiel kunt inzetten. Ik wil niet te star kijken naar waar het ooit voor bedacht is. Ik wil bekijken waar het nuttig voor is. Ik denk dus dat je ze ook in de jeugdhulpverlening kunt inzetten bij bepaalde groepen jongeren. Natuurlijk kan de strafrechter het opleggen, maar ze kunnen ook in een civielrechtelijk kader of in de jeugdhulp worden uitgevoerd. Dan moet door gemeenten na overleg met gecertificeerde instellingen worden besloten dat ze worden ingekocht en beschikbaar zijn. Dan kunnen ze worden gebruikt door de gemeenten. Ik ben er voorstander van dat in gesprekken met gemeenten een directe relatie ontstaat tussen degenen die de gedragsinterventies aanbieden en de gemeenten zelf. Nu komt het namelijk nog te vaak voor dat men denkt dat het via het ministerie moet. Dat kunnen we juridisch altijd snel wegnemen, maar dan heb je ook de verantwoordelijkheid voor de bekostiging. Dan moet de gemeente wel doorzetten. Het moet niet alleen een goed idee zijn dat de rekening verschuift, men moet het inhoudelijk ook een goed idee blijven vinden als het gedragen wordt op de plek waar we bepaald hebben dat het hoort. Dat blijven we stimuleren. Wij hebben de organisaties die interventies aanbieden, gestimuleerd om zelf aan gemeenten duidelijk te maken wat hun aanbod is en hoe dat nuttig kan zijn voor de taken die daar liggen.

De heer Brouwer vroeg of ik verwacht dat het gebruik van het adolescentenstrafrecht verder gaat toenemen. Dat is lastig te voorspellen. We zien wel dat er nog aan bekendheid te winnen is voor de mogelijkheid om het adolescentenstrafrecht toe te passen in de leeftijdscategorie 18 tot 23 jaar. Als een mogelijkheid meer op het netvlies staat, groeit het gebruik ervan vaak. De inspanningen van ketenpartners zijn erop gericht dat men weet dat die optie er is en dat men een weloverwogen keuze kan maken. Naarmate de bekendheid toeneemt, is het logisch en denkbaar dat het percentage stijgt. Ik zal de Kamer informeren over dat verloop.

Mevrouw Van Toorenburg stelde een vrij logische vervolgvraag naar de samenwerking van de ketenpartners. In de implementatiefase zijn afspraken gemaakt over die samenwerking. Er is ook geïnvesteerd in voorlichting en deskundigheidsbevordering. Inmiddels is er een nieuw ontwikkelde methodiek: reclasseren met adolescenten en jongvolwassenen. Daarbij maken de drie reclasseringsorganisaties en pro-justitiarapporteurs van het NIFP voor de leeftijd van 18 tot 23 de afweging of er commuun strafrecht of jeugdstrafrecht wordt toegepast. Die wegingskaders zijn in 2015 geëvalueerd om te bekijken of ze praktisch bruikbaar waren en waar de knelpunten zitten. Ook het OM heeft met de indicatielijst een soortgelijke wegingslijst. Doordat het proces gaat lopen en men ermee aan de slag gaat, wordt de samenwerking steeds beter. Er is ook een netwerk van landelijke contactpersonen bij alle ketenpartners opgericht. Er is ook een samenwerkingsconvenant gesloten tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de reclasseringsorganisaties om de aanpak te intensiveren. Momenteel wordt door het WODC een procesevaluatie uitgevoerd en worden er interviews afgenomen bij de ketenpartners om te bekijken hoe het in de praktijk werkt. We hebben de structuren en het contactpersonennetwerk. Het raamwerk staat dus, maar het is goed om te blijven bewaken en bevragen of het ook in de praktijk werkt. Naar aanleiding daarvan kunnen we bekijken of er knelpunten zijn – we hopen natuurlijk van niet – waarop je nog verdere verbetering kunt boeken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Heel goed. Ik denk dat het belangrijk is dat we daar meer zicht op krijgen. Kan de Staatssecretaris naast deze partijen ook het feit meenemen dat er rechters zijn die iemand niet veroordelen binnen het adolescentenstrafrecht omdat zij zien dat er toch geen plek voor hen is, in ieder geval niet binnen drie maanden? Daar hebben wij indertijd een motie over ingediend. Met volledige steun van de oppositie vonden wij dat iemand binnen drie maanden moet kunnen worden geplaatst op de plek die maakt dat hij bijgestuurd kan worden. Dat element zou ik er graag aan toegevoegd willen zien. We hebben daar al eerder vragen over gesteld. Ik krijg berichten van rechters die het heel graag willen doen en het als een kans zien, maar weten dat iemand toch niet binnen drie maanden behandeld kan worden en het daarom laten zitten.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik zal het WODC vragen om ook de rechtelijke macht hierbij te betrekken en het element van tijdigheid en beschikbaarheid mee te nemen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dank.

Staatssecretaris Dijkhoff:

De heer Brouwer en mevrouw Bergkamp stelden vragen naar aanleiding van geluiden over de vog en de screening van delinquenten op minderjarige leeftijd. Ik ben het met hen eens dat het geen dom systeem moet zijn waarbij je alleen maar terugkijkt en zegt: er staat een zedenvinkje bij een minderjarige dus nooit een vog. In de praktijk komt het dan ook nauwelijks voor dat een vog geweigerd wordt. Er wordt namelijk per doel van de aanvraag bekeken of het een disproportioneel effect heeft. Bij een licht vergrijp wordt de terugkijktermijn vaak als disproportioneel gekwalificeerd, waardoor de vog toch verleend wordt als er verder geen zwaardere zaken op gevolgd zijn. Een vog wordt dus alleen geweigerd als het belang van de samenleving zwaarder weegt dan dat van de aanvrager. Bij jonge aanvragers is daar speciale aandacht voor. Een geregistreerd zedendelict betekent dan ook niet dat je nooit een vog krijgt of dat dit een belemmering is om aan de slag te gaan. Het verscherpt het terugkijken op zedendelicten met onbeperkte terugkijktermijn, maar dat is alleen het geval als het om kwetsbare groepen gaat, bijvoorbeeld als iemand met kinderen wil werken. Ik snap dat de rapporteur vraagt of het niet te streng is, maar in de uitwerking leidt het nauwelijks tot weigering en wordt de disproportionaliteit van het weigeren heel vaak ingezien. Vaak wordt de vog dus ook gewoon verleend. In de praktijk zie ik het probleem dus niet. Ik zie ook nooit grote aantallen voorbeelden bij wie de vog geweigerd zou zijn. Ik denk dat de uitvoering en de praktijk op dit moment goed werken en aansluiten bij de waarschuwing die de rapporteur afgeeft voor een te strenge, blinde of binaire blik op vinkjes.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Van de politie hoor ik dat ze soms dat vinkje maar niet aanzetten. Als jongens van 13 dom zijn en blootfoto's delen op social media zonder dat zij zich realiseren dat zij zich schuldig maken aan een zedendelict, dan ziet de politie dat ook en zet zij een ander vinkje, omdat ze denkt: dat moeten we niet doen. Ik vraag de Staatssecretaris hierop te letten. Ik vind het aan de ene kant heel terecht dat er kritisch wordt gekeken als iemand een zedendelict heeft gepleegd, want dan wil ik dat diegene in beeld komt. Aan de andere kant zijn kinderen die zo dom zijn om een fotootje te delen en zich eigenlijk niet realiseren wat ze doen, niet de doelgroep waar we onze pijlen op richten.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat is de precies de groep waaraan een vog dan ook gewoon verleend wordt. Het is zelfs nog wel iets breder dan dat. Er zijn misverstanden over en verschillende beelden van de consequenties van het vinkje. We zullen bekijken of de uitvoering van het beleid goed onder de aandacht is bij alle organisaties, ook bij de politie. In het begin kreeg ik al die uitzonderingszaken ook persoonlijk voorgelegd. Inmiddels hebben we afgesproken welke categorieën per definitie door kunnen. Er wordt natuurlijk specifiek wel naar gekeken. Dat is belangrijk, want als je er een patroon uit kunt destilleren, wordt het een ander verhaal. Ik heb de informatie dus wel nodig. Een vinkje leidt echter niet automatisch tot het niet verlenen van een vog. In dit systeem wordt specifiek voor minderjarigen de conclusie niet door de computer getrokken, maar door mensen die met het systeem werken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Heel goed. Ik denk dat het extra belangrijk is dat de politie daarbij wordt betrokken. Het is goed om dit mee te nemen als de politie het te eng vindt om het vinkje te zetten. Dan wordt het namelijk onder een andere noemer weggeschreven, omdat zij niet willen dat een kind überhaupt dat vinkje krijgt, omdat zij bang zijn dat zo'n vinkje gevolgen heeft. Dat traject moet goed worden meegenomen. Ik zou graag zien dat de Staatssecretaris toezegt dat hij daar heel scherp op is. Op zich hoor ik hem dat ook zeggen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Zeker.

Ten slotte kom ik op een vraag van de heer Van Nispen en mevrouw Bergkamp over de aanbeveling uit het rapport van de Kinderombudsman over het klachtrecht. Ik onderschrijf dat er een toegankelijke, begrijpelijke, goede en onafhankelijke klachtprocedure moet zijn. Ik heb de nodige aanbevelingen van de Kinderombudsman overgenomen en de jji's gevraagd op die onderdelen verbeterplannen te formuleren.

Er is ook gevraagd naar de rol van de inspectie. Die kijkt bij de reguliere doorlichting van de jji naar de toepassing van het klachtrecht. DJI houdt toezicht op de implementatie van de verbeterplannen van de jji's. De voortgang nemen we mee in de algemene brief over justitiële jeugd, die gepland staat voor eind dit jaar. Als we weten wat de uitkomsten zijn, laten we weten of de aanbevelingen geïmplementeerd zijn en tot de gewenste verbetering hebben geleid.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik had nog een vraag gesteld over instellingen als Schakenbosch waar kinderen en jongeren terechtkomen zonder rechterlijke machtiging. De inspectie heeft op een gegeven moment bodemeisen geformuleerd. Vanaf dat moment zouden alle instellingen zich daaraan moeten houden. Mijn vraag was of dit nu geregeld is voor alle instellingen. Voldoen alle instellingen aan de bodemeisen van de inspectie?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat zijn geen justitiële jeugdinrichtingen, dus dat weet ik zo niet. Dan zou ik met collega Van Rijn contact moeten opnemen om te bekijken of hij de Kamer daarover kan informeren.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Daar heeft de Staatssecretaris een punt. Wij hebben geregeld overleg met deze twee Staatssecretarissen en het is soms een beetje verwarrend wat je met wie kunt bespreken. Ik zou het op prijs stellen als hij ons daarover op korte termijn kan informeren. Dit loopt namelijk al vanaf oktober 2016.

Ik heb nog een vraag over het Preventief Interventie Team in Amsterdam. Wat vindt de Staatssecretaris ervan om dat eventueel landelijk uit te rollen? Het blijkt namelijk heel succesvol te zijn.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Daar kom ik straks in tweede termijn op terug.

De voorzitter:

Dan gaan we nu door met de tweede termijn.

De heer Brouwer (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een aantal puntjes waarop ik wil doorvragen. Ik begin met de proeftuinen en het visiedocument dat eraan zit te komen. Ik heb begrepen dat er in het voorjaar – ik zal maar zeggen: februari – een document komt over detentie. Ik meen dat het Koers en kansen zou heten. Ik meen dat dit ook over de toekomstvisie op jeugddetentie zou gaan. De Staatssecretaris sprak over de proeftuinen. Daar zijn we lovend over, maar er zijn nog geen eindconclusies. Die komen misschien aan het eind van dit jaar. Verder is de Staatssecretaris met een aantal partijen buiten DJI bezig om voor deze groep het een en ander te doen. Dat is zich ook nog aan het vormen en is nog niet klaar. Ik concludeer daaruit dat dit niet in de visienota opgenomen kan worden. Laat ik het anders zeggen: kan de Staatssecretaris aangeven wanneer de visienota komt en wordt jeugddetentie daar onderdeel van? Of komt deze problematiek pas later naar voren? Ik zou dat jammer vinden. De visie op detentie loopt namelijk door van jongeren naar ouderen. Ik zou het mooi vinden als het in een keer behandeld zou kunnen worden.

Ik was net als de heer Van Nispen niet heel tevreden over de reactie op de vragen over gedragsinterventies, al is het misschien vanuit een iets andere invalshoek. Als je op prijs en kwaliteit gaat inkopen, kun je bij jongeren inkopen op agressie, wonen en omgaan met geld. Dat zijn allemaal gedragsinterventies. Dat leidt snel tot versnippering. Volgens mij is het van groot belang dat we samen met ketenpartners één integrale aanpak voor jongeren organiseren. Ik ben er niet zo zeker van dat dit gaat lukken. De Staatssecretaris heeft een brief beloofd. Kan hij ook toezeggen dat deze integraliteit in de brief meegenomen wordt?

Ook over de reactie op de Nationaal Rapporteur Mensenhandel ben ik niet helemaal tevreden. Ik hoor steeds dat het in de praktijk redelijk goed afgewogen wordt, terwijl andere partners – naast de rapporteur ook Rutgers – duidelijk aangeven dat dit een probleem is. Als de Staatssecretaris zegt dat het in de praktijk wel meevalt, kan hij dan ook in een brief wat meer inzicht geven in de aanvragen en in de manier waarop dat precies gaat? Ik ben daar namelijk nog niet zeker over.

De heer Van Nispen (SP):

De heer Brouwer stelt terecht kritische vragen over de integraliteit van gedragsinterventies. Ik ben ook benieuwd naar het antwoord daarop. Is de PvdA eigenlijk wel voorstander van het invoeren van marktwerking op deze heel kleine en heel specifieke markt? Ik zou het eigenlijk niet eens een markt willen noemen, maar er wordt wel aanbesteed. Waarom zou dat eigenlijk moeten? Wat is er mis met de wijze waarop de reclassering dat nu doet?

De heer Brouwer (PvdA):

Wij gaan ervan uit dat in de nieuwe situatie een x-aantal partijen een integrale aanpak maakt. Dat moeten de meest deskundige partijen rond kinderen en jeugdigen zijn. Als het op de een of andere manier met inkoop kan, hebben wij daar geen principiële bezwaren tegen, maar wat ons betreft hoeft het niet per se. Als het beter op een ander manier kan, mag dat ook. Wij willen overtuigd raken van het feit dat de aanpak goed is. Wij leggen daar niet in dat het onmogelijk is om in te kopen.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Het is goed om te horen dat de PvdA nog door de brief van de Staatssecretaris overtuigd wil raken van de noodzaak tot inkopen. Daar ben ik erg benieuwd naar.

De markt waarop de aanbesteding van gedragsinterventies voor justitiële jeugd plaatsvindt, is echt heel klein. Ik heb het al gehad over de versnippering, de kwaliteit, de mogelijk lage prijs en de bureaucratie. Mag ik de Staatssecretaris nog twee zaken vragen die in de brief zouden kunnen komen? Ik vraag hem om een herbezinning op de noodzaak om op dit specifieke terrein tot marktwerking over te gaan. Moeten we dit wel doen? Ik heb geen klachten gehoord dat het de laatste jaren zo verschrikkelijk slecht gaat of uit de hand loopt. Wat gaat marktwerking voor verbetering opleveren? En als het dan toch moet – ik spreek mezelf niet tegen – en het onontkoombaar is om marktwerking in te voeren, houd het dan alsjeblieft zo simpel mogelijk. Dat is ook een dringende oproep uit de praktijk. De praktijk en de jongeren zijn daar uiteindelijk het meest bij gebaat.

Ik heb nog een kort punt. Gelukkig heeft de Staatssecretaris herbevestigd dat er geen sluitingen van justitiële jeugdinrichtingen zijn in deze periode. Dat wisten we inderdaad, maar de zorgen in de praktijk zijn er nog steeds. Er is immers sprake van uitstel, niet van afstel.

De Staatssecretaris erkent gelukkig dat de werkdruk nog steeds een probleem is. Hij zegt niet, wat ik even dacht te lezen in zijn brief, dat dit iets is uit het verleden van 2014 en 2015 en dat het inmiddels allemaal is opgelost. Gelukkig zegt hij dat niet en belooft hij blijvende aandacht hiervoor. Ik ben daar blij mee. Het gaat namelijk over een heel moeilijke doelgroep, waarbij het ontzettend belangrijk is dat we medisch deskundige mannen en vrouwen op die groepen hebben staan. Dat is in het belang van recidivevermindering, de veiligheid van onze samenleving en deze jeugdigen zelf.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik heb nog een paar kleine punten. Ik dank de Staatssecretaris voor het meenemen van de best practices van de Duitse jeugdinstellingen wat betreft de proeftuinen. Kan hij dit ook meenemen in zijn brief of voortgangsrapportage?

Wat betreft het advies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel krijg ook ik signalen dat de praktijk veel weerbarstiger is. Die signalen krijg ik bijvoorbeeld van Rutgers. Kan de Staatssecretaris met Rutgers en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in conclaaf gaan om te bekijken of hier iets zit of niet? Dit onderwerp komt namelijk elke keer weer boven.

De Staatssecretaris heeft gezegd dat hij terug zal komen op mijn vraag over het Preventief Interventie Team in Amsterdam.

Jongeren die verblijven in een instelling zonder rechterlijke machtiging vallen inderdaad onder de andere Staatssecretaris, maar mijn vraag was of deze Staatssecretaris ervoor kan zorgen dat we binnen twee weken een reactie krijgen op de vraag of de instellingen voldoen aan alle bodemeisen. Ik miste nog even die concrete deadline.

De heer Geselschap (VVD):

Voorzitter. De VVD is blij dat bij de proeftuinen met de kleinschalige lokale voorzieningen kwaliteit absoluut vooropstaat. Daar draait het om, want we zijn op zoek naar effectievere alternatieven.

Verder ging dit debat wat mij betreft vooral over de criminaliteitscijfers. Ik wil toch benadrukken dat de cijfers van minderjarige jeugdcriminaliteit echt enorm gedaald zijn, vele malen meer dan bij volwassenen. Vervolgens wordt een rapport dat de hele linie betreft, gebruikt om te zeggen dat het niet deugt. Er is echter een daling van 64% en soms zelfs van meer dan twee derde. Dat is zo significant dat je daar volgens mij niet omheen kunt. Iedereen die twijfelt over wat er bij mij in de buurt gebeurt, nodig ik van harte uit om in Snackbar 't Oosten te komen en met mij een kroket te eten. Dan kunnen we aan de buurtbewoners vragen wat de veranderingen in de afgelopen tien jaar zijn geweest rond jongerenoverlast, zowel crimineel als gewoon hinderlijk.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb dit onderwerp expres geen onderdeel van mijn tweede termijn gemaakt, omdat de Minister er niet meer bij is. Nu de VVD toch duidelijk aangeeft dat het zo goed gaat met de veiligheid in Nederland ...

De heer Geselschap (VVD):

Met de jeugdcriminaliteit.

Mevrouw Bergkamp (D66):

... wil ik de VVD erop wijzen dat er een notitie is gekomen van het Openbaar Ministerie en de politie. Als je die leest, lijkt het alsof er twee parallelle werkelijkheden bestaan, namelijk de werkelijkheid van de VVD en de werkelijkheid van de praktijk. Ik vind dat de VVD daar te makkelijk overheen stapt. Het is een belangrijk signaal. Ik vind dat we mensen van de politie en het Openbaar Ministerie serieus moeten nemen. Ik ga heel graag een keer een kroket met u eten en dan wil ik het er graag over hebben met u. Ik vind het jammer dat de VVD nu weer het signaal geeft dat het allemaal goed gaat.

De heer Geselschap (VVD):

Ik ben blij dat u op de uitnodiging voor een kroket ingaat. Mijn betoog betrof vooral de jeugdcriminaliteit, onder minderjarigen dus. Dat was mijn punt. U trekt het weer in den brede.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het aandeel van jongeren is wel degelijk onderdeel van de rapportage. Als de VVD aangeeft dat alleen volwassenen criminaliteit plegen en dat het goed gaat met de afname van de jeugdcriminaliteit, wil ik toch aanbevelen die notitie nog eens goed te lezen. Ik maak me zorgen over die parallelle werkelijkheid. Aan de ene kant heb je onderzoek en aan de andere kant heb je signalen uit de praktijk. Een heel verborgen werkelijkheid is nu transparant geworden. Ik ben daar blij om. Ik vind het teleurstellend als dan heel makkelijk wordt gezegd dat cijfers maar cijfers zijn.

De voorzitter:

Wij vervolgen dit debat op 2 februari in het AO Criminaliteitsbestrijding.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik vind het aardig dat mevrouw Bergkamp zegt dat we eens naar Duitsland moeten kijken, maar ik herinner me nog dat twaalf jaar geleden Duitsland naar Nederland kwam om te bekijken hoe goed het hier ging. Ik heb ze toen zelf nog rondgeleid in allerlei jeugdinrichtingen. Het is wel bijzonder dat het inmiddels zover is dat wij naar Duitsland moeten kijken om te bezien hoe goed het daar gaat. Ik vind dat fascinerend, maar dat terzijde.

Mijn vragen over het adolescentenstrafrecht zijn redelijk beantwoord, maar ik mis nog het antwoord op de vraag naar de rol van ouders. Ik zou daar graag een vrij serieuze brief over krijgen. Op heel veel terreinen proberen we jongeren aan te pakken, maar spelen de ouders nauwelijks een rol. We willen eigenlijk dat ouders verplicht worden erbij te komen en dat ouders verplicht worden op het politiebureau te verschijnen als hun kind daar heen moet. Ze moeten ook aan interventies meedoen. Dat is echt de enige manier om dit aan te pakken. Ik zou de Staatssecretaris willen vragen dit punt mee te nemen. Misschien kan ik hem een beetje helpen: wat in Amsterdam PIT heet, heet in de rest van Nederland JIT; de hoofdstad is altijd een beetje eigenwijs wat namen betreft. Het zijn de Jeugd Interventie Teams die overal het goede werk doen. Ik denk dat we een analyse kunnen krijgen van de manier waarop het het beste kan.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. De heer Brouwer had het over de visie Koers en kansen en vroeg hoe die met de verkenning samenhangt. De verkenning was er eerst. Die zijn wij in proeftuinen verder aan het verkennen. Koers en kansen zit in dezelfde lijn, maar gaat breder dan alleen de jeugd. In die zin haken ze in elkaar. Door met die proeftuinen te beginnen, ben je op jeugdgebied verder en hoef je niet te wachten op het document dat zal verschijnen. Ik weet niet precies of dat in februari of maart zal komen. Zodra het er is, kunnen we het in ieder geval aan de Kamer zenden. Ik weet het niet precies omdat het een document is dat expliciet iets van de experts is, ook gezien het moment waarop het zal verschijnen, namelijk net voor of net na de verkiezingen. Het komt echt vanuit het veld. De politiek kan daar haar voordeel mee doen. Het is geen document dat per se mijn visie is. Ik wil het niet te snel politiek kleuren, want dat maakt het niet altijd populairder. Dit komt echt uit het veld, van de experts. Daar moet iedereen zijn eigen kleur aan geven. Ik denk dat het goed is dat ik er geen druk op probeer te zetten waardoor het nog in februari komt. Het moet gewoon goed door kunnen lopen, ook met de proeftuinen die er naar aanleiding van de verkenning zijn.

Ik kan me vinden in het meenemen van de integraliteit in de brief over gedragsinterventies.

De heer Van Nispen vraagt om herbezinning. Als ik dat woord gebruik, lijkt het net alsof ik ergens op wil terugkomen. Laat ik het zo zeggen: de vraag waar het allemaal voor nodig is, zal ik ook beantwoorden in de brief. Ik zal ook inzicht geven in de eenvoud van het beoogde systeem.

Het gesprek met de rapporteur en Rutgers ga ik graag aan. Ik ben namelijk altijd benieuwd naar de getallen erachter. Volgens mij willen we hetzelfde. Getalsmatig hebben we bij jongeren een afwijzingspercentage van 0,3%. Daar kan ik het probleem dus niet uit afleiden. Dan zal ik het van concrete voorbeelden moeten hebben. Die wil ik graag zien als ze er zijn. Eventueel wil ik duidelijk maken dat ze er niet zijn.

Als de heer Brouwer meer inzicht wil, wijs ik hem op een werkbezoek dat de Kamer een tijdje geleden heeft afgelegd bij Justis, de dienst waar het allemaal gebeurt. Ik denk dat het nuttiger is dat te herhalen voor wie dat wil, dan een brief te sturen. Daar krijg je echt veel beter zicht in de manier waarop het systeem werkt en in de manier waarop ermee wordt omgegaan door degenen die de beslissing nemen en uitschrijven.

De heer Brouwer (PvdA):

Dat laatste pak ik graag mee. Ik ben het eens met het vog-voorstel. Ik schrok wel een beetje van dat visiedocument Koers en kansen. Vorige keer hebben wij duidelijk gevraagd dit voor de verkiezingen voor elkaar te krijgen. Dan kun je het na de verkiezingen meenemen in de onderhandelingen. Is het echt niet mogelijk om toe te zeggen dat het voor de verkiezingen naar de Kamer gezonden wordt?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik weet nu niet of dat mogelijk is. Ik kan dus ook niet zeggen dat het onmogelijk is. Als het goed is om dit mee te nemen in de formatie, kan dat ook als het er in februari of maart is. Daarvoor hoeft het niet per se voor de verkiezingen te komen. Het moet namelijk geen politiek statement gaan worden. Daarom denk ik dat het goed is dat ze het pas sturen als het af is. Als dat in maart is, net na de 15de, lijkt me dat voor het verdere proces geen bezwaar opleveren.

De heer Van Nispen (SP):

Wat ik een herbezinning noemde, karakteriseert de Staatssecretaris als de vraag: waar is het allemaal voor nodig? Dat vind ik ook goed. Ik vind het goed dat die vraag wordt gesteld, maar ik zit wel met het volgende. Stel dat ik niet overtuigd raak en mijn collega, die daar ook goede vragen over heeft gesteld, ook niet. Ik wil me daarom graag het recht voorbehouden om een VAO aan te vragen. Ik zeg niet dat ik nu een VAO aanvraag, maar de brief die ons voor over vier weken is toegezegd, geeft ons volgens mij nog precies de ruimte om in de laatste week voor het verkiezingsreces in een VAO hier iets van te vinden; laat ik het maar even bescheiden zeggen. Ik wil dus graag benadrukken dat die brief er in de voorlaatste week voor het verkiezingsreces zou moeten zijn wat mij betreft.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat heb ik al aangekondigd.

Ik kom op de vraag over het PIT of het JIT; sommige dingen heten in de republiek Amsterdam anders dan in het Koninkrijk der Nederlanden. Inhoudelijk zijn wij daar erg van gecharmeerd. Wij vinden dat een goed plan. We hebben drie proeftuinen in grote gemeenten ondersteund om dit goede werk op deze manier te verspreiden. De uitkomsten waren echt heel goed. Die zijn ook aan alle gemeenten ter beschikking gesteld. Er is zelfs een URL van: wegwijzerjeugdenveiligheid.nl. Daar is een e-book beschikbaar. Verder adviseren we alle gemeenten om op deze manier te werken. We doen er veel aan om deze aanpak te verspreiden en ervoor te zorgen dat meer gemeenten dan nu hier gebruik van maken. Dat is uiteindelijk in het belang van ons allemaal.

Mevrouw Bergkamp wil binnen twee weken een brief over haar andere vraag. Daar zullen we voor zorgen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter.

De voorzitter:

Mevrouw Van Toorenburg, ik zie dat u iets wilt vragen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Omdat u keek, dacht ik dat ik al iets mocht gaan zeggen. Excuus. Ik heb eigenlijk nog te weinig gehoord over de ouders. Misschien heb ik dat gemist, maar dit is de tweede keer dat ik het niet hoor.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Mijn beeld is dat de jji's er heel veel voor doen om de ouders erbij te betrekken, voor zover zij een onderdeel zijn van de oplossing. Ik ben huiverig voor verplichtstelling, omdat ouders soms ook onderdeel zijn van het probleem.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat er bij talloze interventies, ook als een jongere is aangehouden, kansen zijn om ouders er goed bij te betrekken. Ik merk in het veld dat dit heel vaak niet gebeurt vanwege tijdsdruk of onbekendheid. Ik vind het belangrijk om daar nu eens de vinger achter te krijgen. Worden ouders er altijd bij betrokken als hun kind door de politie wordt opgepakt, omdat het zich misdraagt? Uit de brieven van het kabinet zelf blijkt dat de sleutel vaak bij het netwerk ligt. Daar zou ik een keer een analyse van het kabinet over willen ontvangen. Dat hoeft niet morgen te zijn, maar kan het kabinet toezeggen om daar eens echt naar te kijken? Wanneer gebeurt dat nou? Hoe gebeurt dat? Welke winst is er op dat vlak nog te behalen?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kan nu niet inschatten hoe makkelijk beschikbaar de relevante data zijn en hoe snel wij zoiets dus kunnen opleveren. Ik vind het ingewikkeld om een termijn daarvoor te geven, maar ik vind het zeker nuttig om zo'n analyse te maken.

De voorzitter:

Zullen we de termijn dan op een halfjaar of zo zetten? Dat gaan we doen. Dan blijft dit op ons lijstje staan. Akkoord.

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van dit algemeen overleg. Ik heb gehoord dat er een VAO is aangevraagd voor de zekerheid, voor het geval dat een bepaalde brief tegenvalt dus. Het lijkt mij verstandig om dat VAO gewoon op het lijstje te zetten.

De heer Van Nispen (SP):

Dat vind ik prima, maar ik vind het omgekeerde ook goed. Wij hoeven nu nog geen VAO aan te vragen, want een VAO kun je ook naar aanleiding van de brief aanvragen. Maar wij kunnen ook nog steeds naar aanleiding van dit AO een VAO aanvragen. Het is mij echt om het even. Ik vind dat laatste ook goed.

De voorzitter:

Dan gaan we uit van het positieve, zoals wij gewend zijn om te doen. Er zal dus pas een VAO aangevraagd worden als de brief tegenvalt. Wij weten dat de heer Van Nispen zich dan zal melden als eerste spreker.

Ik heb een aantal toezeggingen genoteerd.

  • De Kamer wordt in het najaar van 2017 geïnformeerd over de uitkomst en de eventuele voortzetting van de pilot financieel toezicht 18-minners.

  • De Kamer ontvangt binnen vier weken een uitgebreide toelichting op de aanbesteding inzake gedragsinterventies, de herbezinning daarop en de noodzaak daarvan.

  • De Kamer wordt binnen vier weken geïnformeerd over het verloop van het percentage van gedragsinterventies. Dat wordt in dezelfde brief meegenomen.

    Eventueel volgt op deze brief een VAO.

  • De Kamer wordt eind 2017 geïnformeerd over de klachtenprocedure van de Kinderombudsman.

  • Het kabinet zal de Kamer informeren over de plaatsing in jeugdinstellingen zonder rechterlijke machtiging binnen twee weken.

  • De Kamer wordt nader geïnformeerd over de rol van ouders binnen een halfjaar.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik had een vraag gesteld over de Duitse jeugdinstellingen. Die worden meegenomen in de proeftuinen. Kan de Staatssecretaris daar in zijn voortgangsrapportage of brief op terugkomen?

De voorzitter:

Akkoord. Die toezegging noteren wij ook.

De Staatssecretaris komt terug op de Duitse jeugdinstellingen.

De heer Brouwer (PvdA):

Ik had gehoord dat er een gesprek zou plaatsvinden over de vog. Ik zou graag genoteerd hebben dat dit gesprek plaatsvindt en dat daar ook een terugkoppeling op komt.

De voorzitter:

Akkoord. De termijn hangt af van het gesprek. Na overleg met de Staatssecretaris noteren wij het volgende.

  • Binnen twee maanden wordt de Kamer geïnformeerd over het gesprek over de vog.

Ik dank de collega's, de Staatssecretaris, alle ondersteuning en alle belangstellenden hartelijk voor hun belangstelling.

Sluiting 16.53 uur.

Naar boven