28 740
Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten ter verhoging van de opbrengst van de griffierechten (verhoging van de opbrengst van griffierechten)

nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET AANVULLEND VERSLAG

Ontvangen 12 mei 2003

De leden van de fractie van de VVD hebben een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het onderhavige wetsvoorstel. Graag zal ik in het onderstaande nader op deze vragen en opmerkingen ingaan.

De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan garanderen dat ook na de verhoging van het griffierecht met 15% het recht tot toegang tot de rechter gewaarborgd blijft, mede gelet op het feit dat per 1 januari 2003 de griffierechten met 6,35% zijn geïndexeerd

Met de fractie van de VVD deel ik de wens dat het recht op toegang tot de rechter in de kern gewaarborgd blijft. Het kabinet is van oordeel dat hoewel de griffierechten met deze verhoging substantieel worden verhoogd, geen sprake is van een aantasting van het recht op toegankelijke rechtspraak. Een belangrijke factor bij het behoud van het recht op toegang tot de rechter vormt het stelsel van griffierechten. Via de differentiatie naar zaakscategorieën en naar natuurlijke en rechtspersonen blijft de verhoging voor de meest kwetsbare groepen beperkt. De meest kwetsbare groep bij een verhoging van de griffierechten wordt gevormd door de minst draagkrachtigen. Het griffierecht voor (ondermeer) de minst draagkrachtigen komt bijvoorbeeld in het bestuursrecht in zaken met betrekking tot huursubsidie en sociale zekerheid, krachtens artikel 8:41, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, na de verhoging uit op € 36. Ten opzichte van het griffierecht zoals dit voor de indexering gold (€ 29) en zoals dit sinds de indexering geldt (€ 31), komt dit neer op een relatief geringe verhoging. De nota naar aanleiding van het verslag bevat een vergelijkbaar voorbeeld ten aanzien van een loonvordering krachtens artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Overigens blijft het ook na de voorgestelde verhoging voor minder draagkrachtigen in het burgerlijk procesrecht mogelijk om van de indebetstelling (korting op het griffierecht) gebruik te maken.

De beslissing om al dan niet een procedure te starten is afhankelijk van tal van factoren. De hoogte van het griffierecht vormt slechts een van deze factoren. Daar verscheidene van deze factoren zich binnen de persoonlijke sfeer van de procespartijen bevinden, kan de regering geen garantie bieden dat de verhoging, die met het onderhavige wetsvoorstel wordt beoogd, voor geen enkele rechtzoekende aanleiding zal zijn om van een procedure af te zien. Op voorhand verwacht ik echter niet dat de voorgestelde verhoging zal leiden tot een aantasting van het recht op toegang tot de rechter. Het voorgaande laat onverlet dat ik mij bewust ben van de kwetsbare positie van de minder draagkrachtigen. Daartoe heb ik in het nader rapport toegezegd het effect van de verhoging van de griffierechten in relatie tot de verhoging van de eigen bijdrage te zullen volgen, opdat indien nodig eventuele corrigerende maatregelen genomen kunnen worden. Ook tijdens het reguliere overleg met de Raad voor de rechtspraak zal ik alert zijn op dergelijke signalen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering aanwijzingen heeft dat de rechtspraak op dit moment onzorgvuldig wordt gebruikt.

Met de opmerking ten aanzien van het zorgvuldig gebruik wordt gedoeld op het gegeven dat rechtspraak in meer opzichten kostbaar is. Partijen die overwegen om een kwestie aan de rechter voor te leggen dienen zich bewust te zijn van de eigen verantwoordelijkheid om een dergelijke kwestie op te lossen. In de afgelopen jaren heeft in toenemende mate het beeld postgevat dat de overheid in de gedaante van de rechterlijke macht de eerst aangewezene is om geschillen te beslechten. Met deze gedachte wordt echter miskend dat de burgers en bedrijven ook een grote eigen verantwoordelijkheid hebben om de eigen geschillen en conflicten op te lossen. Thans worden aan de rechterlijke macht soms zaken voorgelegd waarbij het achteraf de vraag is of betrokkenen niet op een andere wijze tot een bevredigende oplossing hadden kunnen komen.

Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie wanneer de resultaten van het onderzoek naar de vereenvoudiging van de structuur van het stelsel van griffierechten bekend zullen zijn.

Het is de verwachting dat de resultaten van het onderzoek naar de vereenvoudiging van het stelsel van griffierechten aan het eind van dit kalenderjaar aan uw Kamer kunnen worden gezonden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven