nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2004
Inleiding
In het Algemeen Overleg van dinsdag 8 juni jl. is gevraagd om een
stappenplan aan de hand waarvan tot een rijksbrede invoering van het baten-lastenstelsel
kan worden gekomen ervan uitgaande dat een volgend kabinet daartoe besluit.
Met deze brief informeer ik u hierover.
Invoering bij directe meerwaarde
Het kabinet hecht veel waarde aan een doelmatige overheid. Zij stimuleert
daarom ontwikkelingen die bijdragen aan een verbetering van de doelmatigheid
binnen de rijksoverheid. Het baten-lastenstelsel kan hieraan, onder bepaalde
omstandigheden, een bijdrage leveren.
Een baten-lastenstelsel kan in opzet meerwaarde bieden, omdat het leidt
tot meer transparantie in de bedrijfsvoering en meer inzicht in de doelmatigheid.
Deze transparantie ontstaat doordat kosten direct aan producten kunnen worden
gekoppeld. In samenhang met het resultaatgerichte besturingsmodel biedt dit
de mogelijkheid om te sturen en te bekostigen op basis van geleverde prestaties.
Dit is een belangrijke doelmatigheidsprikkel binnen het model. Bovendien geeft
de invoering van een baten-lastenstelsel meer flexibiliteit aan het management
van de organisatie om de meest doelmatige verhouding tussen arbeid en kapitaal
in te zetten.1
Het resultaatgerichte besturingsmodel richt zich op afspraken over de
hoeveelheid, kwaliteit en prijs van de te leveren producten. Dit maakt dat
het model zich vooral richt op uitvoerende diensten die concrete producten
en diensten leveren. Voor dergelijke diensten is er meerwaarde bij het voeren
van een baten-lastenstelsel omdat meer inzicht in de resultaten en de doelmatigheid
van de organisatie wordt verkregen.
Er zijn thans 30 diensten die een baten-lastenstelsel voeren. Daarnaast
zijn er ministeries die voor bepaalde uitvoerende diensten hebben aangegeven dat het resultaatgericht besturingsmodel, in combinatie met het
baten-lastenstelsel, meerwaarde heeft. Bij deze diensten wordt de invoering
van het baten-lastenstelsel gedragen door zowel de eigen organisatie als het
betreffende moederdepartement.
Rijksbrede invoering
Voor de niet-uitvoerende delen van de rijksoverheid – de beleidskernen –
is de meerwaarde van het baten-lastenstelsel niet direct aantoonbaar. Hier
komt bij dat de invoering van het stelsel niet op zich staat, maar een grote
organisatorische aanpassing betekent, met de nodige invoeringskosten.
Dergelijke nieuwe lasten, waarvan niet bekend is of deze zich terugbetalen,
worden in relatie tot de personele en efficiency taakstellingen uit het Strategisch
en het Hoofdlijnenakkoord door het kabinet niet wenselijk geacht. In deze
kabinetsperiode wordt daarom afgezien van de rijksbrede invoering van het
baten-lastenstelsel. Het kabinet richt zich eerst tot het verder ontwikkelen
en uitbouwen van bestaande instrumenten, zoals VBTB, het uitvoeren van evaluaties
en de uitbreiding van het aantal diensten dat een baten-lastenstelsel voert.
Bovenstaande leidt er toe, dat stapsgewijs verdere ervaring opgedaan wordt
met het baten-lastenstelsel. De bovengenoemde initiatieven hebben zo de kans
om zich in te bedden in de organisatie, zonder dat dit door de betrokken organisatieonderdelen
wordt ervaren als extra (administratieve) last. Dit biedt de mogelijkheid
om na een aantal jaren de eventuele meerwaarde van een rijksbrede overgang
op het baten-lastenstelsel goed in beeld te brengen.
Ministeriële verantwoordelijkheid
Toepassing van het model «diensten die een baten-lastenstelsel voeren»
verandert overigens niets aan de ministeriële verantwoordelijkheid; de
minister is en blijft volledig verantwoordelijk, wat inhoudt dat de minister
door het parlement ter verantwoording kan worden geroepen voor het gehele
handelen van een dergelijke dienst. De ministeriële verantwoordelijkheid
bij diensten die een baten-lastenstelsel voeren houdt in dat de minister door
het parlement ter verantwoording kan worden geroepen voor het gehele handelen
van de dienst. Hierin is geen enkel verschil met de ministeriële verantwoordelijkheid
zoals die voor de andere onderdelen van een ministerie geldt. De medewerkers
van deze diensten blijven ook gewoon rijksambtenaren. Met de introductie van
dit model binnen de rijksoverheid is de mogelijkheid gecreëerd om met behoud van de volledige ministeriële verantwoordelijkheid
de beperkingen in de bedrijfsvoering van een uitvoerende dienst, die goede
prestatieafspraken in de weg staan, weg te nemen. Vóór de introductie
van dit model was het alleen mogelijk om deze beperkingen weg te nemen via
omvorming van de dienst in een organisatievorm waarbij de ministeriële
verantwoordelijkheid wel ingeperkt is.
De Minister van Financiën,
G. Zalm