28 737
Evaluatie van het baten-lastenmodel

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 mei 2003

In december 2002 is de tweede rijksbrede evaluatie van het agentschapmodel en het kabinetsstandpunt erover aan u toegestuurd. In het kabinetsstandpunt zijn diverse activiteiten aangekondigd om follow-up te geven aan de bevindingen en aanbevelingen van de evaluatie-onderzoekers. Eén van de activiteiten betreft de herbevestiging van de reeds eerder met u overeengekomen formalisering van de instellingsprocedure voor nieuwe agentschappen in een ministeriële regeling. In deze ministeriële regeling worden de te doorlopen procedure van instelling van nieuwe agentschappen, de van toepassing zijnde instellingsvoorwaarden en de tijdelijke agentschapstatus geformaliseerd. Eén van de onderwerpen van de instellingsprocedure betreft het departementaal moratorium. Met deze brief informeer ik u over enkele aanpassingen die inzake de vormgeving van het moratorium zijn aangebracht.

Het departementaal moratorium is in mei 2000 geïntroduceerd in antwoord op de aanhoudende aanmerkingen op de kwaliteit van het financieel beheer bij de bestaande agentschappen. De maatregel houdt in dat ministeries alleen nieuwe agentschappen kunnen instellen als het financieel beheer bij het kandidaat-agentschap op orde is, maar ook het financieel beheer bij de bestaande agentschappen van datzelfde ministerie op orde is. Van deze maatregel heeft mijn voorganger u voor het eerst op 15 juni 2000 tijdens de behandeling van de financiële verantwoordingen en het rechtmatigheidsonderzoek van de Algemene Rekenkamer over 1999 op de hoogte gesteld.

Alvorens tot formalisering in de ministeriële regeling over te gaan, is gekeken naar de ervaringen die sindsdien zijn opgedaan. Daarbij komt ten aanzien van de huidige invulling een aantal knelpunten naar voren:

1. De proportionaliteit van de maatregel. De spelregels van het moratorium maken in de tot op heden gehanteerde invulling geen onderscheid naar bijvoorbeeld de omvang van de betrokken agentschappen en kandidaat-agentschappen en de aard van de gesignaleerde aanmerkingen op het financieel beheer. Evenmin wordt in dit verband rekening gehouden met het effect van de maatregel op de veelal strakke planning van de stappen op weg naar de agentschapstatus en de motivatie en inspanningen die het verandertraject van de betrokken ministeries en kandidaat-agentschappen vraagt. Uitstel betekent veelal een forse terugslag voor het draagvlak van de omvorming tot agentschap.

2. De timing van de uitvoering van de maatregel. Besluitvorming over het al dan niet van toepassing zijn van het departementaal moratorium wordt op een ongelukkig tijdstip getimed. Om voldoende tijd te hebben voor het proefdraaien en het uitvoeren van eventuele verbeterplannen voor het financieel beheer, alsmede een zorgvuldige besluitvorming door de Tweede Kamer, dienen de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen en de Ministerraad al eind maart groen licht te geven. Het moratorium wordt – wanneer aan de orde – in de huidige invulling pas op de derde woensdag in mei afgeroepen vanwege de koppeling aan de rapportage van de Algemene Rekenkamer. De voorbereidingen zijn dan al weer een stap verder waardoor er vaak geen weg terug meer is.

Om aan de in de praktijk ervaren problemen tegemoet te komen, wordt gekozen voor een andere invulling van het departementaal moratorium. De kern van het departementaal moratorium blijft gehandhaafd: wanneer het financieel beheer bij het op te richten of andere agentschap(pen) bij hetzelfde ministerie grote risico's met zich meebrengt, kan dit tot uitstel van de agentschapstatus leiden. De wijziging bestaat uit een koppeling van de oordeelsvorming aan de deelrapporten door de departementale accountantsdiensten (in plaats van het rapport van de Algemene Rekenkamer) en een weging van de oordeelsvorming door de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen in samenspraak met de secretaris-generaal van het betrokken ministerie (die bij het huidige departementaal moratorium niet voorzien was).

Koppeling aan de rapportage door de departementale accountantsdiensten heeft als voordeel dat reeds eind maart, direct na behandeling van het voornemen tot agentschapvorming in de Ministerraad, de voorhangprocedure (artikel 10 van de Comptabiliteitswet 2001) kan worden gestart. Op deze wijze is eerder duidelijkheid over het vervolgtraject en de nodige tijd beschikbaar om dit op een verantwoorde manier voort te zetten.

Het werken met een weging van de eventuele aanmerkingen op het financieel beheer, vraagt om een objectieve toetsing. Het gaat er hierbij om dat eventueel uitstel ook in verhouding staat tot de gevolgen voor het omvormingstraject tot agentschap. Deze toetsing kan het beste belegd worden bij de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen die bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën in samenspraak met de secretaris-generaal van het betrokken ministerie. Deze ministeries zijn overeenkomstig de Comptabiliteitswet al belast met de toetsing van voorgenomen verzelfstandigingen.

Tot slot is de relatie met de in het kabinetsstandpunt over de rijksbrede evaluatie aangekondigde doorlichting van de bestaande agentschappen nog van belang. De bestaande agentschappen moeten uiterlijk op 31 december 2004 voldoen aan de instellingsvoorwaarden zoals deze op basis van de evaluatie zijn geformuleerd. Dit betekent voor de meeste van de bestaande agentschappen een kwaliteitsimpuls. Het is nog een open vraag op welke wijze de kwaliteit van het financieel beheer bewaakt zal worden nadat de kwaliteitsverbeteringen bereikt zijn. In 2004 zal de regering nagaan welke mogelijkheden hiertoe voorhanden zijn en of het instrument departementaal moratorium daartoe het meest geschikt is. Voor de begrotingsjaren 2003 en 2004 zal de beschreven gewijzigde invulling van het departementaal moratorium in ieder geval worden toegepast.

De Minister van Financiën,

J. F. Hoogervorst

Naar boven