28 719 Reïntegratiebeleid

Nr. 92 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2015

In uw brief d.d. 20 januari jl. brengt u mij het verzoek van het lid Karabulut over, zoals dat is gedaan in het ordedebat van 20 januari jl. (Handelingen II 2014/15, nr. 43, Regeling van Werkzaamheden) In dit ordedebat wordt door het lid Karabulut gerefereerd aan de enquête die door «Altijd Wat» en «Binnenlands Bestuur» onder medewerkers en managers van sociale diensten is gehouden.

Per 1 januari jl. is de Participatiewet in werking getreden. De Participatiewet (voorheen: de Wet werk en bijstand) voorziet in een aantal geharmoniseerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling. Daartoe is een aantal onderdelen van de eerder abstract geformuleerde arbeids- en re-integratieverplichting, concreet uitgewerkt. Ook bij deze harmonisering staat het individueel maatwerk voorop. Het is namelijk uitdrukkelijk aan het College van burgemeester en Wethouders om bij het opleggen van de geharmoniseerde verplichtingen en -maatregelen rekening te houden met de individuele situatie van de bijstandsgerechtigde. Zo is bij een aantal verplichtingen «naar vermogen» aan de orde. Het is dan aan het college om te beoordelen waartoe diens vermogen – de krachten en bekwaamheden – de bijstandsgerechtigde in staat stelt en of hij dat vermogen benut heeft ter voldoening aan de desbetreffende verplichting. Een dergelijke beoordeling zal zeer zeker aan de orde zijn in het geval een bijstandsgerechtigde kampt met psychische problemen. In dit verband is het van belang dat Divosa in het kader van het project bevordering participatie van mensen met een psychiatrische aandoening een werkwijzer heeft opgesteld voor klantmanagers. Deze werkwijzer biedt professionals binnen de GSD handvatten hoe om te gaan met deze specifieke problematiek.

Met de Participatiewet wordt beoogd om via maatwerk door de gemeenten, bijstandsgerechtigden aan te spreken op de inzet van hun eigen mogelijkheden, en hen aan te sporen om mee te doen. Bij dit meedoen horen heldere spelregels, zoals onder meer opgenomen in artikel 18 van de Participatiewet.

De betreffende maatregelen zijn er op gericht om de bijstand toegankelijk en toekomstbestendig te houden. Hierbij is uitdrukkelijk oog gehouden voor de vangnetfunctie van de bijstand voor wie niet zelf in een inkomen kan voorzien. In dit kader hecht ik grote waarde aan het bieden van ruimte voor individueel maatwerk op decentraal niveau. Immers, op decentraal niveau zijn het de colleges die het voortouw hebben bij het op waarde schatten van de individuele omstandigheden van de belanghebbenden, mede in relatie met de lokale situatie.

Ik benadruk voorts dat de invulling van het participatie- en het re-integratiebeleid door gemeenten van groot belang is. Het is aan het college om, met in achtneming van de door de gemeenteraad vastgestelde verordening en binnen de wettelijke kaders, te bepalen welke voorzieningen kunnen worden aangeboden, en welke maatregelen er gelden bij niet nakoming van de verplichtingen. Vervolgens is het aan het college om te bepalen aan wie die voorzieningen worden aangeboden. Hierdoor hebben gemeenten veel beleidsruimte voor de inrichting van de uitvoering.

De colleges hebben met de Participatiewet bovendien uitdrukkelijk de beleidsruimte gekregen om via een verordening de duur van een maatregel (binnen bepaalde marges) vast te stellen. Het is ook de plicht van het college om in het individuele geval te beoordelen of het niet nakomen van een geharmoniseerde arbeids- en re-integratieverplichting verwijtbaar is. Dit geldt zeker bij uitkeringsgerechtigden met medische en psychische beperkingen. In dit verband acht ik het van groot belang dat de Participatiewet er in voorziet dat er geen maatregel volgt indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Voorts is expliciet in de Participatiewet opgenomen dat een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel door het college wordt afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar het oordeel van het college, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. Juist deze afstemming op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven is bij uitstek het beleidsterrein van het college. Ook biedt de wet de mogelijkheid tot inkeer. Dit impliceert dat de maatregel kan worden herzien zodra uit de houding en gedrag van de uitkeringsgerechtigde ondubbelzinnig blijkt dat hij de geharmoniseerde arbeidsverplichtingen weer nakomt.

Ik ben van mening dat de Participatiewet een juist evenwicht biedt tussen enerzijds het wettelijke kader van de maatregelen bij het niet nakomen van arbeidsverplichtingen waardoor een verwijtbaar onnodig beroep op de bijstand wordt gedaan, en anderzijds het individueel maatwerk met de expliciete mogelijkheid (geheel of gedeeltelijk) van een maatregel af te zien in situaties als waarop de geharmoniseerde arbeidsverplichtingen zien. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten hier, zeker wanneer zij de wet (langer) in de praktijk brengen, adequaat mee omgaan.

Ten slotte merk ik ten aanzien van de door het lid Karabulut genoemde enquête het volgende op. Gelet op het feit dat deze enquête eind 2014 onder medewerkers van de gemeente is gehouden, kunnen de uitkomsten hiervan niet berusten op de feitelijke ervaringen van de geënquêteerden met de Participatiewet. Immers, de Participatiewet is op 1 januari 2015 in werking getreden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven