Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 28719 nr. 28 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 28719 nr. 28 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2005
Het kabinet wil meer mensen aan het werk. Reïntegratie is daarbij een belangrijk onderdeel. Het aan de slag helpen van de grote groep werklozen en arbeidsongeschikten vereist een stevige inspanning. Hiervoor stelt het kabinet middelen beschikbaar. Ik deel uw betrokkenheid bij de besteding van de reïntegratiemiddelen en de cijfers over de effectiviteit daarvan. Hieronder zal ik daarom naar aanleiding van de Motie Bakker (Tweede Kamer 2005–2006, kamerstuk 30 300, nr. 45) uiteenzetten wat en hoe er besteed wordt en wat het effect daarvan is. Eveneens kom ik in deze brief tegemoet aan een toezegging die ik heb gedaan tijdens een algemeen overleg op 3 november jl. over de WWB met betrekking tot de benutting van het W-deel (zie hoofdstuk 3).
2. Doelstelling en kader van het reïntegratiebeleid
De belangrijkste kabinetsdoelstelling op het terrein van reïntegratie is dat iedere uitkeringsgerechtigde of werkloze die dat niet op eigen kracht kan, ondersteuning krijgt bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk. Plaatsing van werkzoekenden in reguliere banen vormt de kern en de toetssteen van het reïntegratiebeleid1. De bedoeling is dat iedereen, tenzij geïndiceerd voor de WSW, uitzicht heeft om dichter bij de arbeidsmarkt te komen en uiteindelijk een reguliere baan te vinden.
De doelstelling is niet zomaar bereikt. Het kabinet moet niet alleen middelen beschikbaar stellen, maar ook voorwaarden2 scheppen die zorgen voor een efficiënte aanpak van reïntegratie die aansluit bij wat mensen nodig hebben. Voor mij staan daarbij twee begrippen centraal:decentralisatie en maatwerk.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het reïntegratiebeleid ligt sinds 20023 bij UWV, gemeenten en werkgevers. Bij het decentraliseren van verantwoordelijkheden hoort financieel belang, en aansturen en bijsturen op resultaat. Sinds 2003 wordt UWV beoordeeld op resultaat door kwantitatieve prestatieafspraken op het terrein van reïntegratie1. De financiële prikkels van de WWB liggen sinds 2004 eenduidig richting een preventief én op uitstroom gericht reïntegratiebeleid door gemeenten.
Daarnaast is maatwerk dé voorwaarde om de reïntegratiemiddelen effectief te besteden. Een ongeschikt traject is immers weggegooid geld. Met de heldere scheiding tussen opdrachtgevers (gemeenten, UWV en werkgevers) en uitvoerders (reïntegratiebedrijven) sinds de Wet SUWI heeft het leveren van maatwerk een flinke impuls gekregen. De opdrachtgevers moeten sindsdien immers concrete doelen stellen en criteria formuleren waarop de reïntegratiebureaus afgerekend kunnen worden. Een transparante reïntegratiemarkt is daarbij onmisbaar2. En met de invoering van de WWB is voor gemeenten de noodzaak om effectief te opereren en dus ook maatwerk te leveren, toegenomen. Decentralisatie en prikkels moeten uiteindelijk leiden tot maatwerk en daarmee tot zo effectief en efficiënt mogelijke besteding van het reïntegratiebudget. Hieronder ga ik daar verder op in.
3. Het budget voor het reïntegratiebeleid
Het reïntegratiebudget voor trajecten voor werklozen en arbeidsongeschikten is vanaf 2004 een totaalbedrag van circa € 1,9 mld3. Dat bedrag was in 2004 beschikbaar voor ruim 1,4 miljoen uitkeringsgerechtigden (WWB, ANW4, WW, en WAO) en niet-uitkeringsgerechtigden. In tabel 1 staat hoe het bedrag is verdeeld over UWV en gemeenten.
Tabel 1: Middelen voor inkoop reïntegratietrajecten (x € 1 mln)1
| 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
|---|---|---|---|---|
| Arbeidsgehandicapten (AG) | 222 | 237 | 221 | 199 |
| WW | 48 | 87 | 93 | 80 |
| WWB2 | 1 958 | 1 783 | 1 486 | 1 611 |
| wv gesubsidieerde arbeid3 | 1 525 | 1 375 | 1 040 | 841 |
| wv voor trajecten/voorzieningen | 433 | 408 | 446 | 770 |
| Totaal | 2 228 | 2 107 | 1 800 | 1 890 |
Bronnen: UWV (WW en Arbeidsgehandicapten) en SZW (WWB)
1 Cijfers over 2002, 2003 en 2004 zijn realisaties; cijfers voor 2005 zijn begroot; UWV heeft aangegeven dat het WW budget voor 2005 overschreden zal worden.
2 Totaal van middelen voor trajecten en gesubsidieerde arbeid (WIW en ID).
3 Cijfers 2004 obv ID en WIW monitor, cijfers 2005 ramingen obv theoretisch model afbouw.
Daarnaast heeft het UWV voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten een aantal reïntegratie-instrumenten beschikbaar die het aanvaarden van werk vergemakkelijken. Zo financiert het UWV eventueel benodigde werkplekaanpassingen en vervoer van en naar het werk. De werkgever die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in dienst neemt maakt gedurende 3 jaar aanspraak op een premiekorting en wordt gevrijwaard van het mogelijke ziekterisico (no risk polis). Deze middelen worden pas ingezet als een dienstbetrekking is gerealiseerd (en dit is dus per definitie effectief).
De afname van middelen voor de inkoop van trajecten voor arbeidsgehandicapten is een gevolg van de verlenging van de loondoorbetalingsperiode, waardoor er in 2005 geen nieuwe instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen is. Daarnaast zijn de invoering van resultaats-financiering en het ontstaan van prijsconcurrentie hierop van invloed.
Verreweg het grootste deel van het budget is beschikbaar voor gemeenten. In de afgelopen jaren vanaf het Strategisch Akkoord 2002 heeft er een ombuiging van € 680 miljoen plaatsgevonden op de gemeentelijke budgetten voor reïntegratie. Een aanzienlijk deel van het gemeentelijke budget ligt nog vast in gesubsidieerde arbeid (WIW/ID). In 2004 was er buiten de gecontracteerde gesubsidieerde arbeid een bedrag van circa € 446 miljoen beschikbaar voor reïntegratie. Voor het UWV was er € 314 miljoen. In totaal was er dus in 2004 € 760 miljoen beschikbaar voor de inkoop van reïntegratietrajecten voor zowel arbeidsongeschikten als werklozen.
Tijdens het AO over de WWB op 3 november jl. heb ik toegezegd u te zullen informeren over de omvang van het overschot dat gemeenten hebben op het W-deel. Daarom ga ik daar hieronder uitgebreider op in.
In 2004 hebben de gemeenten (zonder nabetalingen) € 1 586 miljoen ontvangen voor het W-deel. Daarnaast hebben gemeenten via meeneemregelingen € 221 miljoen overgeheveld van 2003 naar 20041. In totaal hadden gemeenten daarmee in 2004 € 1 807 miljoen beschikbaar (€ 1 586 + € 221) ten behoeve van reïntegratieactiviteiten voor de gemeentelijke doelgroep. Zoals hiervoor aangegeven is echter in belangrijke mate sprake van nog vastliggende verplichtingen in verband met gesubsidieerde arbeid.
Uit de voorlopige Verslagen over de Uitvoering (VODU)2 over 2004 blijkt dat gemeenten in totaal € 1 522 miljoen hebben uitgegeven aan reïntegratieactiviteiten (inclusief gesubsidieerde arbeid), en dat zij € 36 miljoen aan ontvangsten hebben gehad. Daarmee is de omvang van het W-deel voor 2004 dat nog niet besteed is€ 321 miljoen (€ 1 807 -/- € 1 522 + € 36). Deze nog niet bestede middelen zijn – conform de met de TK afgesproken meeneemregeling voor het W-deel – vrijwel volledig overgeheveld naar 2005. Voor individuele gemeenten is het beeld divers; er zijn ook gemeenten die hun budget volledig hebben uitgegeven en soms zelfs hebben aangevuld met eigen middelen.
Bij een analyse van de besteding van het W-deel moet bedacht worden dat 2004 het eerste jaar is voor de WWB. In de WWB-monitor van Divosa3 worden diverse verklaringen gegeven voor het feit dat het W-deel in 2004 niet volledig besteed is. Genoemd wordt dat het in de meerjarige strategie van een gemeente kan passen om een deel van het in 2004 ontvangen budget pas in 2005 uit te geven. Een deel van het budget kan bijvoorbeeld gereserveerd worden om de reïntegratie te betalen van gesubsidieerde werknemers die dreigen terug te vallen in de uitkering. Daarnaast zijn er signalen dat gemeenten geleidelijk – na een aanloopfase waarin vooral is geïnvesteerd in de poortwachtersfunctie – meer gaan investeren in de moeilijke groepen. Daardoor mag verwacht worden dat het overschot van 2004 in latere jaren nog wel besteed zal worden voor moeilijker groepen. Tot slot wil ik nog noemen dat gemeenten op zoek zijn naar nieuwe aanbestedingsprocedures om hun beleid en de effectiviteit ervan vorm te geven, hetgeen tijd kost.
Mijn conclusie is daarom dat hoewel gemeenten een deel van hun budget in 2004 nog niet volledig hebben uitgegeven, dat zeker niet mag worden geïnterpreteerd als dat het budget te ruim is of dat gemeenten te weinig inspanningen doen. 2005 is in feite het eerste jaar dat de WWB volledig is geïmplementeerd; aan gemeenten moet de tijd worden gegund om de uitgangspunten van de WWB tot volle wasdom te laten komen, zowel in hun beleid als in de uitvoeringspraktijk.
3.1 Besteding reïntegratiemiddelen door gemeenten
In 2004 zijn er met het reïntegratiebudget (W-deel) van gemeenten circa 90 000 trajecten1 gestart ten behoeve van de reïntegratie van bijstandgerechtigden, niet uitkeringsgerechtigden en ANW-ers. Het reïntegratiebudget zonder de budgetten voor gesubsidieerde arbeid was in 2004 € 446 miljoen.
Daarnaast waren er in 2004 ruim 63 000 gesubsidieerde banen2.
De reïntegratietrajecten voor de gemeentelijke doelgroep zijn vaak intensief en langdurig, zoals duale trajecten en sociale activeringstrajecten. De doelgroep staat ook relatief ver af van de reguliere arbeidsmarkt. Circa 52 procent van de bijstandspopulatie is tenminste al drie jaar op bijstand aangewezen.
De WWB stimuleert goed opdrachtgeverschap. Het opdrachtgeverschap van gemeenten, bijvoorbeeld de aanbestedingspraktijk van gemeentelijke reïntegratietrajecten, is in ontwikkeling. Goed opdrachtgeverschap houdt in dat gemeenten hun bestand goed kennen, en dat zij weten welke instrumenten kunnen worden ingezet voor welke doelgroep. De ladderbenadering zoals die door de RWI in kaart is gebracht, kan gemeenten daarbij ondersteunen3.
Uitgangspunt van de ladderbenadering is dat de individueel bepaalde afstand tot de arbeidsmarkt leidend is voor de soort dienstverlening die wordt aangeboden4. Een traject is overigens niet één-dimensionaal zoals het begrip «reïntegratieladder» doet vermoeden. Bij verschillende belemmeringen of bij diverse vaardigheden kunnen specifieke trajecten horen. De reïntegratieladder is in die zin een gereedschapskist waaruit de klantmanager ten dienste van de werkloze naar behoefte kan putten. Natuurlijk spreekt het voor zich dat de kist goed gevuld dient te zijn, zodat het hele palet aan instrumenten op maat kan worden ingezet. De gemeenten Almere, Amsterdam, Amersfoort, Den Haag, Houten, Tilburg en Vianen zijn goede voorbeelden van gemeenten die de reïntegratieladder toepassen.
De budgettaire verantwoordelijkheid in de WWB stimuleert ook het ondernemerschap van gemeenten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het door Den Bosch gevoerde reïntegratiebeleid onder de WWB, zoals omschreven in kader 2. De gemeente Den Bosch heeft 3200 bijstandsgerechtigden en het W-deel bedraagt ruim € 21,3 miljoen.
Kader 2: Reïntegratiebeleid Den Bosch
«In ruil voor een uitkering moet de uitkeringsgerechtigde in Den Bosch er alles aan doen om weer aan het werk te komen. De Sociale Dienst Den Bosch lijkt op een werkgever waar de uitkeringsgerechtigde de werknemer is. De uitkering kan worden gezien als een salaris, waarbij het werk «het zoeken naar werk» is. De uitkeringsgerechtigde krijgt te maken met een verplichte werkweek, van minimaal 20 uur per week. De arbeidsbemiddeling met een verplichte deelname start meteen. Voor het bemiddelen van werkzoekers heeft de gemeente een reïntegratiebedrijf ingeschakeld. De begeleiding is zo intensief, dat wordt geprobeerd om de uitkeringsgerechtigde binnen vier weken aan een betaalde baan te helpen. Als het niet mogelijk is om in korte tijd bemiddeld te worden naar werk, dan zoekt de casemanager samen met de uitkeringsgerechtigde naar andere oplossingen. Bijvoorbeeld maatschappelijke hulpverlening, scholing of het opdoen van werkervaring. Als de uitkeringsgerechtigde een betaalde baan vindt, ontvangt hij of zij een premie van € 230,00. Dit bedrag wordt zelfs verdubbeld naar € 460,00 als de uitkeringsgerechtigde binnen vier weken weer aan het werk is.»
Daarnaast blijkt uit recente onderzoeken dat de WWB heeft geleid tot veel nieuwe initiatieven, zoals «Work first». De aanpak «Work First» is populair omdat er verschillende doelen mee worden bereikt: voorkomen van instroom (preventie-effect), het stellen van een diagnose, het vergroten van uitstroom en het direct vragen van een tegenprestatie voor de uitkering. Gemeenten hebben zich daarbij in de eerste periode van de WWB vooral op de kansrijken en nieuwe instroom gericht. Zij verwachten dat ze zich in de volgende periode meer op de groepen zullen richten die al langer in de bijstand zitten1. Een voorbeeld hiervan is een gemeente die «Work first» voor daklozen in wil zetten.
Kader 3: Work First voor Daklozen
«Een gemeente wil graag aan daklozen Work First aanbieden op een agrarisch bedrijf, zodat mensen losgeweekt worden uit hun eigen (straat) omgeving. Door ze routine van werk aan te bieden, biedt het wellicht ook een manier om mensen uit hun dakloze situatie te krijgen. Men verwacht wel dat deze trajecten duur worden vanwege de intensieve begeleiding die noodzakelijk is. Er wordt nog gekeken of het plan financieel haalbaar is2.»
Tot slot komt naast aanbodversterking, ook de werkgeversbenadering bij gemeenten steeds beter tot stand. Via het Innoveringsprogramma Werk en Bijstand worden er diverse projecten gesubsidieerd op het terrein van vraaggerichte reïntegratie. Daarbij ligt steeds de nadruk op het belang van samenwerking tussen gemeenten, CWI en UWV bij de benadering van werkgevers.
3.2 Besteding reïntegratiemiddelen UWV
Het UWV zet reïntegratiemiddelen in voor WW-gerechtigden en gedeeltelijk arbeidsgeschikten. De meeste WW-gerechtigden weten zonder hulp van het UWV de weg naar werk te vinden. Degenen die daar niet in slagen worden ondersteund bij hun reïntegratie-inspanningen, bijvoorbeeld met behulp van de reïntegratiecoach of een traject. Gedeeltelijk arbeidsgeschikten komen in aanmerking voor ondersteuning bij reïntegratie ten behoeve van het benutten van hun resterende verdiencapaciteit. In 2004 heeft UWV voor de reïntegratie van werklozen en arbeidsongeschikten circa 90 000 duizend trajecten ingekocht.
Het reïntegratiebeleid van het UWV wordt stelselmatig geëvalueerd en aangepast. Recente beleidswijzigingen hebben tot doel om het bieden van maatwerk bij reïntegratie te verbeteren. Zo wordt met dit doel de reïntegratiecoach ingevoerd, waardoor uitkeringsgerechtigden een vast contactpersoon bij het UWV hebben die de begeleiding gedurende het reïntegratieproces verzorgt. Een andere ontwikkeling is het werken met een verbeterd profiling systeem (Ankermodel), waardoor al vroeg in het reïntegratieproces duidelijk wordt voor wie welke ondersteuning adequaat is. Het Ankermodel is een hulpmiddel voor de reïntegratiecoach van het UWV en de CWI-adviseur om te komen tot een effectieve en efficiënte inzet van diensten én om de meest passende vorm van klantbenadering te bepalen. Een andere beleidsmaatregel die leidt tot maatwerk is de invoering van de Individuele Reïntegratie Overeenkomst (IRO) in 20043. De grotere betrokkenheid van cliënten bij hun reïntegratietraject – via meer keuzevrijheid, eigen inbreng en meer klantgerichte dienstverlening – zal naar verwachting leiden tot betere resultaten.
Kader 4: Een voorbeeld van reïntegratie gedeeltelijk arbeidsgeschikte1
Van de bouw naar een call-center.
«Door lichamelijke klachten kon T. het werk dat hij deed (hij werkte in de bouw) niet meer doen en hij kwam gedeeltelijk in de WAO. Nu is hij na een reïntegratietraject weer aan het werk. Met een aangepaste stoel werkt hij in een call-center. De verandering was voor hem wel even wennen, vooral het binnenzitten en het werken met veel vrouwelijke collega’s maar over het algemeen is T. tevreden dat hij weer aan het werk is.»
4. Effectiviteit van het reïntegratiebeleid
Naast de vraag waaraan de reïntegratiemiddelen besteed zijn, is ook de effectiviteit van de besteding van belang. Er zijn meerdere vormen waarin effectiviteit kan worden uitgedrukt: bruto effectiviteit, kosten effectiviteit, netto effectiviteit en maatschappelijke effectiviteit zijn in het kader van het reïntegratiebeleid veel genoemde vormen. Ik heb u het afgelopen jaar op verschillende momenten geïnformeerd over de huidige inzichten met betrekking tot de verschillende vormen van effectiviteit. Voor een overzicht verwijs ik naar bijlage 12. Ik wil hierbij benadrukken de toezegging die ik heb gedaan in reactie op de Motie Bruls c.s. (Tweede kamer 2004–2005, 28 719, nr. 11) om in het Departementaal Jaarverslag 2005 een integrale tabel op te nemen die een eerste inzicht verschaft in de relatie tussen middelen, trajecten en de daaraan gerelateerde plaatsingen (Tweede Kamer 2004–2005 28 719, nr.19). Zodra dit inzicht bestaat, kan geïnventariseerd worden wat een goede indicator is voor efficiency van reïntegratiebeleid op macro-niveau.
De eerste signalen van de WWB laten zien dat de prikkelwerking een positieve invloed heeft op een doeltreffende reïntegratieaanpak voor bijstandsgerechtigden. Tegen de economische verwachting stabiliseert het aantal WWB-uitkeringen. Ook stromen er binnen een jaar meer personen uit de bijstand of ontvangen een reïntegratietraject, kortom de mate van sluitendheid voor bijstandsgerechtigden stijgt3.
Zoals bekend heeft het kabinet als doelstelling de uitstroom naar regulier werk na een reïntegratietraject4 in 2007 met een kwart te verhogen ten opzichte van 20045. Van alle trajecten (zowel UWV als gemeentelijke trajecten) die in 2002 zijn gestart (voor in totaal ruim 130 000 personen), kreeg 26 procent van de personen (totaal circa 35 000), na maximaal 24 maanden, regulier werk (dus geen WIW en I/D banen). De doelstelling van het kabinet is om voor alle groepen gezamenlijk in 2007 33 procent uitstroom te realiseren.
Uitstroom uit de trajecten naar regulier werk voor de WW en AG populatie betrof respectievelijk, 58 en 48 procent6 (het betreft hier zowel duurzame als niet duurzame werkhervattingen7 ). Voor de bijstand en Nug populatie was dat respectievelijk 10 procent en 47 procent. De lagere uitstroom naar regulier werk voor bijstandsgerechtigden kan voor een belangrijk deel worden verklaard door de relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt van bijstandgerechtigden, en de vaak intensieve en langdurige trajecten zoals gesubsidieerde arbeid, sociale activering en zorgtrajecten. Een meting na 36 maanden kan voor gemeenten een heel andere uitkomst opleveren.
Het resultaat onderstreept voor mij ook de noodzaak van de invoering van de WWB. Het is reëel te veronderstellen dat gemeenten in 2007 meer uitstroom na het volgen van een traject realiseren. Gemeenten worden immers door de beleidsmatige ruimte en financiële verantwoordelijkheid genoodzaakt tot een grotere mate van effectiviteit. Door lokaal maatwerk, de inzet van «work first», een werkgeversgericht reïntegratiebeleid, en de professionalisering van het opdrachtgeverschap is een toename te verwachten. En, zoals ik reeds eerder heb betoogd, moeten gemeenten ook de ruimte krijgen dat waar te maken.
Uitstroom naar werk is overigens vooral voor de gemeentelijke trajecten niet de enige graadmeter voor de effectiviteit van trajecten. Gezien de aard van de gemeentelijke doelgroep is uitstroom naar regulier werk (vooralsnog) niet altijd het primaire doel van een traject. In de rapportage van Borea1 wordt om die reden ook gerapporteerd over de mate waarin een traject succesvol is afgerond. Succesvolle afronding vindt plaats als de doelen van het traject behaald zijn. Bijvoorbeeld een persoon is sociaal geactiveerd, heeft een certificaat behaald of een cursus afgerond. In het gemeentelijk domein was de succesvolle afronding van trajecten 46 procent, en in het UWV domein 61 procent. Ook is aangetoond dat mensen die een traject hebben gevolgd actiever zoeken naar werk2.
Na het volgen van een traject zijn de kansen op de arbeidsmarkt voor personen met een WW uitkering aanzienlijk verbeterd. Onderzoek van TNO3 heeft aangetoond dat voor WW’ers in fase 4 de kans op werk door het volgen van een reïntegratietraject toeneemt van ruim 20 procent naar bijna 50 procent. Voor een persoon met de kenmerken van een fase 3 cliënt neemt de werkhervattingskans toe van bijna 50 procent naar 75 procent. En voor een persoon met fase 2 kenmerken geldt een stijging van ruim 75 procent naar ruim 90 procent.
De huidige kaders van het reïntegratiebeleid dienen ertoe de reïntegratiemiddelen zo effectief mogelijk te besteden. Maatwerk is daarbij de leidraad. Ik ben dan ook positief over de veelheid aan reïntegratie-instrumenten die door gemeenten en UWV worden ingezet. Ook verheug ik mij over de ontwikkeling dat de uitvoerders zich in toenemende mate inzetten voor een actieve werkgeversbenadering. Ik ben dus in beginsel positief gestemd over de verbeteringen in de uitvoeringspraktijk aan het reïntegratiebeleid. De ervaringen die ik heb opgedaan tijdens werkbezoeken sterken mij daarin. Uiteraard is er nog progressie nodig, vooral op het terrein van kennis van het klantbestand, de samenwerking in de keten en de transparantie van de reïntegratiemarkt.
In het licht van de positieve economische voorspellingen is het zaak om de aandacht voor reïntegratie niet te laten verslappen en alle mogelijkheden te benutten om het perspectief op werk voor uitkeringsgerechtigden te vergroten. Ik wijs in dit verband onder andere op het grote belang van extra inspanningen om gedeeltelijk arbeidsgeschikten die hun resterende verdiencapaciteit nog niet volledig benutten te reïntegreren. De (grotendeels) premiegefinancierde middelen die UWV beschikbaar heeft zullen hiervoor hard nodig zijn.
Daarnaast zal de komende periode de aandacht in het bijzonder moeten uitgaan naar de groepen die relatief ver af staan van de reguliere arbeidsmarkt. Aandacht voor vooral de groep langdurig bijstandsgerechtigden heeft ook maatschappelijk en politiek draagvlak, zoals onder meer blijkt uit de steun voor de RWI-voorstellen met betrekking tot de participatiebanen. Dat betekent wel een opwaartse druk op de prijs van gemeentelijke trajecten. De trajecten voor die groep zijn immers vaak intensiever en langduriger. Zoals ik aangegeven heb in de verzamelbrief reïntegratie (2) van 10 oktober jl.4 is handhaving van het huidige reïntegratiebudget daarom voorlopig noodzakelijk. In de evaluatie van de WWB in 2007 zal ik aandacht besteden aan de doelmatigheid van de inzet van de middelen die voor gemeenten beschikbaar zijn voor reïntegratie
Doelstelling van het kabinet voor het reïntegratiebeleid: Het verhogen van de uitstroom naar regulier werk na een reïntegratietraject in 2007 met een kwart ten opzichte van 2004.
De huidige kaders vloeien voor een belangrijk deel voort uit de beleidsheroriëntatie op het reïntegratiebeleid in 2001 met de studie naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het arbeidsmarktinstrumentarium in het kader van Interdepartementaal Beleidsonderzoek, IBO «Aan de slag».
De prestatie-indicatoren van UWV en CWI zijn dit jaar – in overleg met UWV en CWI – verbeterd en aangescherpt, mede naar aanleiding van de kritiek van de Algemene Rekenkamer. De verbeterde indicatoren zult u terugvinden in de jaarplannen UWV en CWI 2006 die u aankomende december krijgt toegestuurd.
Op 18 november bent u nader geïnformeerd over de voornemens van partijen op de arbo- en reïntegratiemarkt ten aanzien van de vormgeving van transparantie.
Er is gekozen voor een ruime meeneemregeling om gemeenten ruimte te bieden verplichtingen aan te gaan die over de jaargrens heengaan. SZW beschikt niet over informatie in hoeverre met de niet in 2004 bestede middelen al verplichtingen zijn aangegaan.
Informatie uit de definitieve VODU’s is nog niet beschikbaar. Naar verwachting zal deze informatie pas eind 2005 beschikbaar zijn. Deze cijfers zullen echter naar verwachting niet sterk afwijken van de cijfers uit de voorlopige VODU’s.
Op basis van de individuele afstand tot de arbeidsmarkt heeft de reïntegratieladder van de RWI vier sporten. Van beneden (grootste afstand tot de arbeidsmarkt) naar boven zijn dit instrumenten gericht op:
– 1) zorg/hulpverlening (zoals verslavingszorg, schuldhulpverlening e.d.),
– 2) sociale activering (vrijwilligerswerk, vormen van permanent gesubsidieerde arbeid, integrale trajecten RIB’s),
– 3) arbeidsactivering (tijdelijk gesubsidieerde banen, stages en proefplaatsingen) en
– 4) arbeidstoeleiding (sollicitatiecursus, netwerkcursus, work first).
Over de IRO bent u geïnformeerd in de brief van 6 september jl. (SV/R&S/05/65 137) naar aanleiding van de Tweede Voortgangsrapportage IRO.
Uit: Werken met WAO-ers Werkt! Een onderzoek naar de succesfactoren van reïntegratie van WAO-ers met een gedeeltelijke arbeidshandicap. CNV Utrecht, maart 2004.
De resultaten van de nulmeting zijn eveneens opgenomen in het kwartaalbericht arbeidsmarkt september 2005.
Uitstroom WW betreft circa 11 500 personen, AG bijna 8 000 personen, Bijstand ruim 8 000 personen, Nug ruim 7 000.
In het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt september 2005 worden ook de duurzame plaatsingspercentages gepresenteerd.
Verradelijk effectief : prestatiemeting van reïntegratie en activering deel 2, pagina 45 (TNO 2005).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28719-28.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.