28 692
Verdrag tussen de staten die deelnemen in de «Multinational Stand-By High Readiness Brigade for UN Operations» inzake de rechtspositie van hun strijdkrachten; Kopenhagen, 13 december 2001

nr. 73
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 november 2002

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 28 november 2002. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 28 december 2002.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 13 december 2001 te Kopenhagen totstandgekomen verdrag tussen de staten die deelnemen in de «Multinational Stand-By High Readiness Brigade for UN Operations» inzake de rechtspositie van hun strijdkrachten (Trb. 2002, 19 en 188)1.

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Op 5 maart en 11 mei 1998 is tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Denemarken bij briefwisseling een verdrag tot stand gekomen houdende bepalingen inzake de status van de brigadestaf (het zogenaamde «planning element») van de United Nations Stand-By Forces High Readiness Brigade (SHIRBRIG) in Denemarken (Trb. 1998, 141 en 243). Dit verdrag bevat een regeling inzake de voorrechten en immuniteiten van het personeel van de brigade kernstaf tijdens diens verblijf in Denemarken, alwaar de kernstaf als enig permanent onderdeel van SHIRBRIG is gehuisvest. Zoals in de briefwisseling al werd aangegeven, is het verdrag aangegaan als «tijdelijke regeling [...] waarvan de bedoeling is dat deze, afhankelijk van de onderhandelingen tussen de deelnemers aan de Multinationale United Nations Stand-by Forces High Readiness Brigade en afhankelijk van constitutionele vereisten, wordt vervangen door een multilateraal en wederzijds verdrag inzake de rechtspositie van de strijdkrachten». Tevens werd in de briefwisseling aangegeven dat een dergelijk toekomstig verdrag gebaseerd zou kunnen worden op bestaande verdragen inzake de rechtspositie van de strijdkrachten op elkaars grondgebied, welke zijn totstandgekomen in Noord-Atlantisch verband en in het kader van het Partnerschap voor de Vrede.

Verdrag

Het thans voorliggende verdrag is de uitkomst van de onderhandelingen waaraan in de briefwisseling reeds werd gerefereerd. Reeds bij de eerste onderhandelingen inzake SHIRBRIG was duidelijk dat zowel voor oefeningen als voor operationele paraatheid het noodzakelijk zou kunnen zijn dat eenheden van de strijdkrachten van de staten participerend in de SHIRBRIG tijdelijk op elkaars grondgebied aanwezig zijn. Omdat SHIRBRIG een wezenlijk andere doelstelling en samenstelling heeft dan de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, kon daarbij niet worden uitgegaan van het zondermeer verlenen van dezelfde rechtspositie als welke geldt tussen de NAVO-bondgenoten. Wel werd echter vastgesteld dat het bestaande Verdrag tussen de Staten die Partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun strijdkrachten, totstandgekomen te Londen op 19 juni 1951 (NAVO SOFA, Trb. 1951, 114), het uitgangspunt zou moeten zijn voor het op te stellen verdrag tussen de staten participerend in SHIRBRIG.

Tussen 1996 en 2001 is onderhandeld over de wijze waarop het verdrag gestalte zou moeten krijgen. Teneinde in ieder geval de inmiddels opgerichte brigade kernstaf een gedegen rechtspositie te kunnen geven zijn in 1998 briefwisselingen tot stand gekomen tussen Denemarken als gastland enerzijds en elk van de staten participerend in SHIRBRIG anderzijds. De door deze bilaterale briefwisselingen verleende rechtspositie was echter alleen van toepassing op de kernstaf en beperkt tot Denemarken. Voor oefeningen van de brigade als geheel, alsook voor oefeningen van de kernstaf buiten Denemarken, moesten steeds ad-hoc regelingen worden getroffen.

Doordat de samenstelling van SHIRBRIG in deze periode aan wijzigingen onderhevig was en de concepten voor inzet van de SHIRBRIG nog verder uitgewerkt moesten worden, hebben de onderhandelingen inzake een alomvattende SHIRBRIG «Status of Forces Agreement» (SOFA) lange tijd geduurd. Thans is SHIRBRIG echter operationeel en inzetbaar, bijvoorbeeld tijdens de «United Nations Mission in Ethiopia and Eritrea» (UNMEE), en is de noodzaak toegenomen om op elkaars grondgebied te kunnen oefenen, dan wel voor opleidingen of andere aan de SHIRBRIG gerelateerde redenen op elkaars grondgebied aanwezig te zijn. De noodzaak voor een SHIRBRIG SOFA is daarmee overeenkomstig aanzienlijk toegenomen.

Het voorliggende verdrag vertoont veel overeenkomsten met het Verdrag tussen de Staten die Partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige Staten die deelnemen aan het Partnerschap voor de Vrede nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten en het Aanvullend Protocol daarbij, (Trb. 1996, 74), in de zin dat het voorliggende verdrag de NAVO SOFA en Partnership for Peace (PfP) SOFA met bijbehorend Aanvullend Protocol, mutatis mutandis, van overeenkomstige toepassing verklaren voor SHIRBRIG. Het verdrag bevat zelf dan ook geen regelingen inzake de rechtspositie van de strijdkrachten, maar verwijst daarvoor naar de genoemde NAVO- en PfP-verdragen (artikel II). Daarnaast bevat het verdrag hoofdzakelijk uitleg hoe de in genoemde NAVO- en PfP-verdragen gebruikte terminologie uitgelegd moet worden in de context van SHIRBRIG (artikel II, tweede lid, en artikel III). Tevens verklaart het verdrag de bestaande tijdelijke bilaterale briefwisselingen als zijnde buiten werking getreden vanaf het moment dat het verdrag in werking treedt tussen Denemarken en de staten met wie Denemarken de briefwisselingen is aangegaan (artikel VIII). Het verdrag staat open voor ondertekening door elke staat die tevens de voor participatie in SHIRBRIG noodzakelijke documenten heeft ondertekend (artikel VII) en treedt in werking zestig dagen nadat ten minste drie staten het verdrag hebben bekrachtigd (artikel VIII).

Koninkrijkspositie

Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

De Minister van Defensie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven