nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2004
Op verzoek van de Tweede Kamer geef ik hierbij mijn reactie op het amendement
van het lid Wolfsen onder stuknummer 9.
Het amendement houdt in dat artikel 2, eerste lid, onder b, van het wetsvoorstel
wordt geschrapt. Deze bepaling houdt in dat de officier van justitie afziet
van een bevel tot afname van DNA-materiaal van een veroordeelde indien redelijkerwijs
aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van dit DNA-profiel niet van betekenis
zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van
strafbare feiten van de veroordeelde.
Ik acht het schrappen van deze bepaling niet gewenst. Het afnemen van
DNA-materiaal is een dwangmiddel. Het is ongewenst dat een dwangmiddel wordt
toegepast in gevallen waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat dit niet van
betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting
van strafbare feiten. De bepaling dient ertoe te voorkomen dat van een persoon
een DNA-profiel wordt bepaald en verwerkt terwijl dat niet noodzakelijk is
in een democratische samenleving, voor de voorkoming, opsporing, vervolging
en berechting van strafbare feiten. Het schrappen van deze bepaling zou op
gespannen voet staan met artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Ik ontraad
daarom het amendement.
Het amendement betreft de bepaling die ook onderwerp is van het amendement
Van Haersma Buma, onder stuknummer 11. Het amendement Van Haersma Buma houdt
een aanvulling in van de betreffende bepaling, namelijk dat de officier van
justitie alleen van afname afziet indien gelet op de aard
van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is
gepleegd redelijkerwijs aannemelijk is dat DNA-onderzoek niet van
betekenis zal kunnen zijn.
Zoals ik tijdens de mondelinge behandeling naar voren heb gebracht, zie
ik het amendement van de heer Van Haersma Buma als een welkome aanvulling
op de bepaling, omdat het amendement preciseert in welke gevallen een uitzondering
aan de orde kan zijn op de regel dat van veroordeelden als bedoeld
in artikel 2 van het wetsvoorstel DNA-materiaal wordt afgenomen.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner