28 685
Regeling van DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 april 2004

Op verzoek van de Tweede Kamer geef ik hierbij mijn reactie op het amendement van het lid Wolfsen onder stuknummer 9.

Het amendement houdt in dat artikel 2, eerste lid, onder b, van het wetsvoorstel wordt geschrapt. Deze bepaling houdt in dat de officier van justitie afziet van een bevel tot afname van DNA-materiaal van een veroordeelde indien redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van dit DNA-profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.

Ik acht het schrappen van deze bepaling niet gewenst. Het afnemen van DNA-materiaal is een dwangmiddel. Het is ongewenst dat een dwangmiddel wordt toegepast in gevallen waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat dit niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. De bepaling dient ertoe te voorkomen dat van een persoon een DNA-profiel wordt bepaald en verwerkt terwijl dat niet noodzakelijk is in een democratische samenleving, voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Het schrappen van deze bepaling zou op gespannen voet staan met artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Ik ontraad daarom het amendement.

Het amendement betreft de bepaling die ook onderwerp is van het amendement Van Haersma Buma, onder stuknummer 11. Het amendement Van Haersma Buma houdt een aanvulling in van de betreffende bepaling, namelijk dat de officier van justitie alleen van afname afziet indien gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd redelijkerwijs aannemelijk is dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn.

Zoals ik tijdens de mondelinge behandeling naar voren heb gebracht, zie ik het amendement van de heer Van Haersma Buma als een welkome aanvulling op de bepaling, omdat het amendement preciseert in welke gevallen een uitzondering aan de orde kan zijn op de regel dat van veroordeelden als bedoeld in artikel 2 van het wetsvoorstel DNA-materiaal wordt afgenomen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven