28 684
Naar een veiliger samenleving

nr. 55
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2005

Tijdens het Algemeen Overleg «georganiseerde misdaad» van 10 maart jl. (29 911/17 050, nr. 2) heb ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een actieplan «aanpak illegale wapens» toegezegd. In overeenstemming met deze toezegging doe ik u hierbij het actieplan toekomen. Het actieplan betreft illegale wapens en er zal in deze brief dan ook niet ingegaan worden op legale wapens. Met betrekking tot de legale wapens ontvangt u op korte termijn een brief over de aanstaande en herziene Circulaire wapens en munitie. In die brief ga ik voor wat betreft het legale wapenbezit ook in op de actiepunten van het LPF «Aanvalsplan tegen wapengeweld». Dit is gedaan daar een aantal punten uit het aanvalsplan al voorzien zijn in de nieuwe Circulaire wapens en munitie. In de voorliggende brief over de aanpak van illegale wapens zal ik, conform het verzoek van de vaste commissie voor Justitie van 3 maart jl., tevens in gaan op de actiepunten uit het LPF-plan op dit punt.

De volgende actiepunten vinden in dit actieplan een plaats:

(i) uitbreiding preventief fouilleren

a. de bevoegdheden van de Koninklijke marechaussee worden in het publieke gedeelte van de luchthaven, in het kader van de openbare orde en veiligheid, uitgebreid met specifiek wapenwettelijke controlebevoegdheid als standaard instrument;

b. preventief fouilleren in het openbaar vervoer wordt ook mogelijk op die locaties waar dat nu nog niet mogelijk is.

(ii) Inventarisatie en beoordeling van punten die mogelijk aanleiding geven tot herziening van de Wet wapens en munitie en de Regeling wapens en munitie.

(iii) De verkrijgbaarheid van slag-, steekwapens en andere wapens geschikt voor bedreiging zal onderzocht worden en waar nodig beperkt.

(iv) Voorlichting, gericht op jongeren, omtrent risico's wapenbezit.

(v) De problematiek met betrekking tot ombouw vuurwapens (onder andere de Tanfoglio) zal verder in kaart worden gebracht en aangepakt.

(vi) Een aantal actiepunten met betrekking tot de versterking van de vuurwapenexpertise van de Nederlandse politie en organisatorische inbedding daarvan.

(vii) Selectie van doelgroepen/locaties en overleg met vertegenwoordigende organisaties in verband met uitvoering van wapeninleveracties.

De aanpak van illegale wapens heeft de afgelopen jaren aantal belangrijke ontwikkelingen doorgemaakt. Zo zijn in het jaar 2000 de maximale straffen voor de handel in illegale wapens en het bezit van illegale wapens fors verhoogd. De maximum straf voor illegaal vuurwapenbezit is verhoogd van 9 maanden naar 4 jaar en de maximumstraf voor illegale handel in vuurwapens is verhoogd van 4 naar 8 jaar. In de aanloop tot deze verzwaring zijn er twee landelijke wapen inleveracties geweest, waarvan de opbrengst goed te noemen was. Bij de eerste inleveractie 1999 werden in totaal 13 826 wapens ingeleverd (waaronder 2000 vuurwapens) en de tweede actie, die specifiek gericht was op vuurwapens, leverde in totaal 2 124 scherpschietende vuurwapens op. In 2002 is het preventief fouilleren toegevoegd aan het instrumentarium tegen illegaal wapenbezit. De tussenevaluatie «Preventief fouilleren onder het vergrootglas» (brief d.d. 15 maart 2004 met kenmerk JUST040392) heb ik u in maart 2004 doen toekomen. In aanvulling hierop is in het Hoofdlijnen Akkoord en het Veiligheidsprogramma aangegeven dat de uitbreiding van het preventief fouilleren onderzocht zou worden. De resultaten van de verkenning alsmede twee uitbreidingsrichtingen zijn in deze brief opgenomen. In 2003 zijn de leden van de Werkgroep Advies Wet wapens en munitie benoemd. Om voor wat betreft de aard en omvang van de illegale vuurwapenproblematiek in de Nederlandse samenleving een «vinger aan de pols» te houden, heb ik het eerder toegezegde vervolg op het tweejaarlijkse onderzoek laten uitvoeren (JUST020888 d.d. 1 november 2002). Dit onderzoek, met de titel «Vuurwapengebruik, -bezit en -handel in Nederland 2001–2003» is als bijlage1 bij deze brief gevoegd. De resultaten van dit onderzoek zijn betrokken bij dit actieplan. Een laatste stap is gezet met het benoemen «vuurwapens en explosieven» als landelijke prioriteit waardoor de bestrijding van illegale vuurwapens naast een lokale en regionale aanpak ook een landelijk vervolg krijgt door de inzet van de Nationale Recherche (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 911 nr. 1).

Het voorliggende actieplan, waarvan een overzicht is opgenomen als bijlage 1, brengt samenhang in de bestaande en nieuw te ontplooien activiteiten in de strijd tegen illegale wapens. Deze acties komen uiteraard naast de dagelijkse inspanningen van de opsporingspraktijk op lokaal, regionaal- en nationaal niveau waarbij zowel aandacht is voor een preventie als repressieve aanpak van illegale vuurwapens.

De uitvoering van het actieplan zal geschieden in hoofdzaak onder regie van de betrokken departementen, het Openbaar Ministerie en de Raad van Hoofdcommissarissen. Daar waar nodig zullen ook derden, zoals bij de uitwerking van het preventief fouilleren in het openbaar vervoer, worden uitgenodigd.

De uitbreiding van het preventief fouilleren.

Onze conclusies met betrekking tot preventief fouilleren zijn een vervolg op de tussenevaluatie «Preventief fouilleren onder het vergrootglas gelegd», zoals u die met de brief van 15 maart 2004 heeft ontvangen (brief d.d. 15 maart 2004 met kenmerk JUST040 392). Uit de tussenevaluatie bleek, naast tevredenheid over de mogelijkheden van het nieuwe instrument, de wens tot uitbreiding van de nieuwe bevoegdheden, zoals het inzetten van preventief fouilleren bij grootschalige evenementen, het toepassen van voertuigcontroles buiten veiligheidsrisicogebieden, preventief fouilleren in het openbaar vervoer (in de grensstreken) en preventief fouilleren op drugs.

In het Veiligheidsprogramma is aangegeven dat aanvullende bevoegdheden voor politie en justitie, teneinde het voorhanden hebben en in de handel brengen van wapens verder te beteugelen alsmede de opsporing en vervolging van verdachten te vergemakkelijken, onderzocht zullen worden. Het regeerakkoord noemt de toepassing van preventief fouilleren op specifieke openbaarvervoer trajecten en vervoersassen als uitbreidingsmogelijkheid.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik hebben een interdepartementale projectgroep ingesteld onder leiding van de beide ministeries. In deze groep waren het ministerie van Verkeer en Waterstaat, het Nederlands Politie Instituut, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Spoorwegen vertegenwoordigd.

Het preventief fouilleren op luchthavens was in eerste instantie geen onderwerp in het onderzoek naar de uitbreidingsmogelijkheden van het preventief fouilleren, maar gezien de actualiteit wordt dit onderwerp in deze brief betrokken en worden het preventief fouilleren en de specifieke bevoegdheden die op luchthavens gelden nader bezien. Dit is mede ingegeven door de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam (LJN: A027 505 zaaksnummer 23-002 631-03) en de Kamervragen van het Kamerlid Griffith over de reikwijdte van preventief fouilleren op luchtvaartterreinen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, nr. 260).

De bovenstaande verkenning heeft een tweetal mogelijkheden opgeleverd die tot uitbreiding van preventief fouilleren leiden, namelijk op luchthavens en in het openbaar vervoer. Onderstaand worden deze geschetst, alsmede de voorgenomen richting van verdere uitwerking. Ook wordt ingegaan op de al bestaande mogelijkheden bij de overige onderwerpen.

De aanpak van illegale wapens op luchthavens

Mede naar aanleiding van de bovengenoemde uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is gebleken dat gescheiden regimes op luchthavens (in het bijzonder de Luchthaven Schiphol) tot praktische en juridische bezwaren leiden.

De Koninklijke marechaussee heeft enerzijds de bevoegdheid om, in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart (artikel 52, vierde lid Wet wapens en munitie – Wwm), te fouilleren op wapens in het beschermde gebied van luchthavens. Anderzijds heeft de Koninklijke marechaussee op Schiphol, onder voorwaarden, in het kader van haar politietaak de bevoegdheid tot preventief fouilleren in de publieke gedeelten van de luchthaven (het regime voor preventief fouilleren zoals dat is geregeld in de Wet wapens en munitie en de Gemeentewet). Door de verschillen in bevoegdheden en gezagsrelaties tussen beide vormen van fouilleren, en de wenselijkheid om slagvaardig te kunnen opereren, zijn wij van mening dat de Koninklijke marechaussee ook in het publieke gedeelte van de luchthaven, in het kader van de openbare orde en veiligheid, een specifiek wapenwettelijke controle bevoegdheid als standaard instrument nodig heeft. Hierdoor zal de aanpak van illegale (vuur)wapens effectiever worden, aangezien de Koninklijke marechaussee in beide gebieden soortgelijke bevoegdheden zal krijgen. Daar het een specifieke wapenwettelijke controlebevoegdheid betreft, dient artikel 52 van de Wet Wapens en Munitie gewijzigd te worden. Deze wijziging zal, net als dat nu voor artikel 52 vierde lid geldt, van toepassing zijn op alle luchthavens zoals bedoeld in de Luchtvaartwet.

Een wetsvoorstel tot toevoeging van de nieuwe bevoegdheid zal aan de Raad van State ter advisering worden voorgelegd.

De toepassing van de «terrorismebevoegdheid», zoals aangekondigd in de brief van 24 januari jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 754 nr. 5), is gericht op de daadwerkelijke voorkoming van terroristische aanslagen, terwijl de toepassing van het preventief fouilleren (op basis van de Initiatiefwet Van de Camp) een zuivere controle-/opsporingsbevoegdheid is, gericht op de vaststelling van overtredingen van wapenwettelijke voorschriften. De «terrorismebevoegdheid» mag uitsluitend worden toegepast als er sprake is van concrete terroristische dreiginginformatie met betrekking tot een bepaald gebied (bevel), dan wel er sprake is van gebieden welke een min of meer permanent risico voor terroristische aanslagen vormen (aanwijzing bij AMvB). De zuivere wapenwettelijke bevoegdheid is mede gericht op handhaving van de openbare orde en veiligheid en kan, gelet op zijn karakter en plaatsing in de Wet wapens en munitie, niet worden ingezet voor andere doeleinden dan het opsporen van wapens.

Preventief fouilleren in het openbaar vervoer

De wens tot uitbreiding van preventief fouilleren in het openbaar vervoer, zoals verwoord in het regeerakkoord en de tussenevaluatie, dient opgevat te worden als het inzetten van het instrument fouilleren in gebieden die nu niet aangewezen kunnen worden als veiligheidsrisicogebied. Hierbij valt te denken aan private terreinen, zoals de perrons van de Nederlandse Spoorwegen. Wij zijn, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, van mening dat de mogelijkheid voor preventief fouilleren in het openbaar vervoer dient te worden uitgebreid met die locaties waar dit nu nog niet mogelijk is1.

Voor de effectiviteit van de uitbreiding, en de modaliteiten van de daadwerkelijke toepassing is het van belang dat betrokken partijen het eens zijn over het nut en de noodzaak van de inzet van het instrument. Hierbij zal door betrokken partijen ook ingegaan dienen te worden op de eventuele risico's die, gelet op de specifieke situatie in het openbaar vervoer (bijvoorbeeld: rijtijdenschema's en het gevaar voor aanrijdingen/elektrocutie), gepaard gaan met de daadwerkelijke inzet van het instrument. Om die reden zal ook de private partij/eigenaar betrokken dienen te zijn bij de inzet van het instrument.

Daar het een specifieke wapenwettelijke controlebevoegdheid betreft dient hiervoor een nieuwe bepaling aan de Wwm te worden toegevoegd. Een wetsvoorstel tot toevoeging van de nieuwe bevoegdheid zal aan de Raad van State ter advisering worden voorgelegd.

Preventief fouilleren op vervoersassen

Het huidige kader van preventief fouilleren geeft de burgemeester de bevoegdheid om een vervoersas aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied in het geval van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan van de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens2. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld vervoersassen die naar evenementen of uitgaanscentra leiden, aangewezen worden als veiligheidsrisicogebied. Het fouilleren dient in verband met de verkeersveiligheid bij voorkeur op de parkeerplaatsen te gebeuren die aan de vervoersassen gelegen zijn en niet op de weg zelf. Deze parkeerplaatsen kunnen bij de aanwijzing van het veiligheidsrisicogebied betrokken worden. Dezelfde redenering geldt voor controles op overtredingen van de Wet wapens en munitie op vervoersassen in de grensstreken. Geconcludeerd kan dan ook worden dat het preventief fouilleren op vervoersassen wordt gedekt via het huidige kader en er aldus geen aanleiding tot aanpassing bestaat.

Nu vaststaat dat het, door een ruimere toepassing van de aanwijzingsbevoegdheid van de burgemeester, mogelijk is om meer gebieden als veiligheidsrisicogebied aan te wijzen dan voorheen is gedaan, rest de vraag wat de noodzaak is van een voertuigcontrole bevoegdheid buiten veiligheidsrisicogebieden; een ongeclausuleerde doorzoekbevoegdheid van voertuigen. Deze wens werd geuit in de tussenevaluatie, maar op basis van bovenstaande redenering, waarin wordt aangegeven dat het preventief fouilleren op vervoersassen in het huidige kader gedekt is, ontbreekt de noodzaak tot een ongeclausuleerde doorzoekbevoegdheid onzer inziens. Daarnaast bestaat er een belangrijk juridische bezwaar tegen inwilliging van een ongeclausuleerde bevoegdheid tot het doorzoeken van voertuigen. Zo verhoudt deze verregaande en ongeclausuleerde controlebevoegdheid zich niet tot artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hetgeen door de Raad van State werd geconcludeerd bij het, soortgelijke, Initiatiefwetsvoorstel Kuijper uit dezelfde periode als het Initiatiefwetsvoorstel Van de Camp). Verder zal invoering van de verregaande controlebevoegdheid een trendbreuk van de tot nu toe gevolgde lijn van het preventief fouilleren in veiligheidsrisicogebieden inhouden. Het ligt in de lijn der verwachting dat de algemene bevoegdheid tot het doorzoeken van voertuigen de bijzondere doorzoekingsbevoegdheid van het preventief fouilleren volledig zou vervangen. Juist het feit dát de bevoegdheid van preventief fouilleren gebiedsgebonden is en dát de burgemeester en de officier van justitie een belangrijke rol hebben, maakt het preventief fouilleren tot een acceptabel instrument1. Daar waar het gezag het wil kan dus binnen het instrument van preventief fouilleren wel degelijk tot doorzoeken van voertuigen worden overgegaan.

Fouilleren op het bezit van drugs

De uit de tussenevaluatie gebleken wens om ook preventief te kunnen fouilleren op drugs binnen een veiligheidsrisicogebied, wordt door ons niet gezien als een wenselijke uitbreiding in het licht van de Initiatiefwet Van de Camp die uitsluitend een effectievere aanpak van het illegale vuurwapenbezit behelst. De aanwezigheid van (vuur)wapens in een bepaald gebied vormt een directe bedreiging voor de omgeving en de aanwezige personen, daar (vuur)wapens instrumenten zijn waarmee direct geweld kan worden uitgeoefend. Deze directe bedreiging door de aanwezigheid van (potentieel) (vuur)wapengeweld rechtvaardigt de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied en de inzet van het instrument preventief fouilleren tegen over een ieder binnen dat gebied. Bij drugs ontbreekt deze directe dreiging.

Fouilleren bij grootschalige evenementen

Uit de tussenevaluatie «preventief fouilleren onder het vergrootglas» blijkt de wens om het instrument preventief fouilleren ook mogelijk te maken bij grootschalige evenementen. Deze mogelijkheid bestaat al binnen het huidige instrument van preventief fouilleren. Evenemententerreinen kunnen aangewezen worden als veiligheidsrisicogebied in het geval van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan van de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens.

Er bestaat dus geen belemmering voor de burgemeester om een evenemententerrein (eventueel met een bepaalde straal daar omheen waardoor bijvoorbeeld ook parkeerplaatsen en toegangswegen binnen het veiligheidsrisicogebied vallen) aan te wijzen, waar het preventief fouilleren door de officier van justitie kan worden gelast.

Bestrijding van illegale wapens: overige maatregelen

Het actieplan bevat vijf thema's waaraan actiepunten worden opgehangen. Deze thema's zijn in overleg met het Landelijk Platform Vuurwapens geformuleerd en bieden gezamenlijk een samenhangende visie op wat er dient te gebeuren in de strijd tegen illegale wapens. De vijf thema's zijn: Normering, Preventie, Repressie, Professionalisering en Samenwerking. Hieronder treft u per thema de actiepunten aan. Bij de actiepunten zal een omschrijving van het doel worden gegeven alsmede een streefdatum. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar bijlage 1.

Normering

De normering is het geheel van wetten en regels die ten grondslag liggen aan de opsporing van en het toezicht op wapens in Nederland. Indien er signalen komen uit de politiek, samenleving, opsporing- en handhavingdiensten of uit de wetenschap die aangeven dat er structurele problemen zijn met de normering en het toezicht daarop, kan dat aanleiding zijn tot aanpassingen. Voor wat betreft de opsporing- en handhavingdiensten en de wetenschap zijn deze signalen gekanaliseerd. Voor wat betreft de opsporing- en handhavingdiensten is dat in ieder geval de Werkgroep Advies Wet Wapens en Munitie en op wetenschappelijk terrein geval het tweejaarlijkse onderzoek naar de aard en omvang van illegale wapens in Nederland.

Gelet op de complexiteit van de vuurwapenproblematiek is op 2 juni 2003 de Werkgroep Advies Wet wapens en munitie ingesteld en zijn de leden, afkomstig van het Openbaar Ministerie, de politie en de betrokken departementen, benoemd1. De werkgroep functioneert sindsdien onder voorzitterschap van het Openbaar Ministerie.

De werkgroep heeft sinds de oprichting 14 adviezen uitgebracht aan de Minister van Justitie. De adviezen hebben voornamelijk betrekking op categorieën van wapens en de vraag hoe deze gepositioneerd dienen te worden in wet- en regelgeving en hebben daarmee ook betrekking op opsporing dan wel handhaving er van.

Nu een aanzienlijk aantal adviezen is verzameld, is het zaak deze te beoordelen en eventueel door te voeren in wet- en regelgeving. Hiertoe zijn de actiepunten 1.1. tot en met 1.3. opgenomen. Met betrekking tot 1.2. geldt dat deze onlangs is afgerond met de inwerkingtreding van de Circulaire wapens en munitie 2005.

Preventie

Het actiepunt «uitbreiding preventief fouilleren» is hierboven beschreven en nu bekend is «wat» de uitbreiding behelst dient ingegaan te worden op de «hoe vraag». De streefdatum is gesteld op 1 juli 2007. Deze ruime periode is nodig om de details van de uitvoering en de grenzen van het instrument (ook in geografische zin), in samenwerking met de betrokken partners, vast te leggen.

De andere twee actiepunten hebben betrekking op de ogenschijnlijke eenvoud waarmee wapens kunnen worden verkregen. Het gaat hier dan vooral om niet-scherpschietende wapens. In het onderzoek naar de aard en omvang van de vuurwapenproblematiek wordt aangegeven dat bij de in beslag genomen niet scherpschietende- en imitatie-wapens in 43% van de gevallen door de verdachte wordt aangegeven dat deze legaal zijn aangeschaft. Hierbij merken de onderzoekers wel op dat het gaat om verklaringen van verdachten en niet om vastgestelde feiten. Op basis van diezelfde verklaringen schrijven de onderzoekers dat in 5% van de gevallen de verdachten aangeven dat een scherpschietend wapen legaal is aangeschaft. Tevens stellen de onderzoekers vast dat scherpschietende vuurwapens niet makkelijk verkrijgbaar zijn, behalve voor afnemers die bekend zijn met en vertrouwd worden in het criminele circuit. Het kan dus zijn dat de verdachten niet de waarheid spreken. Het is echter wel reden om dit vraagstuk nader te bezien, te meer omdat dit signaal over de eenvoudige verkrijgbaarheid van niet scherpschietende wapens ook is ontvangen vanuit het Nationaal Platform Criminaliteitsbestrijding. Om die reden is actie punt 2.2. opgenomen dat tot doel heeft om vast te stellen of het hier gaat om feit of fictie en wat het gepaste antwoord van de overheid hier op dient te zijn.

Een tweede punt betreft de vraag wat de beleving van de huidige norm is in de Nederlandse samenleving, met name onder de jeugd, en welke preventieve maatregelen hiertegen genomen kunnen worden. Uit onderzoek (Beke in opdracht van Landelijk Platform tegen Geweld op Straat, 2002) blijkt dat jongeren wapens imponerend vinden en dat het idee «iedereen draagt een wapen» een motivatie is om zelf ook een wapen te dragen. Vanuit dit actieplan zal aangesloten worden bij bestaande campagnes/lespakketten op dit terrein.

Repressie

De opsporing van en het toezicht op wapens vraagt voortdurende aandacht. Het onderzoek naar de aard en omvang van de vuurwapenproblematiek in Nederland constateert dit ook. De resultaten van het onderzoek zullen worden voorgelegd aan de Raad van Hoofdcommissarissen. Het betreft hier actiepunt 3.1.

Een tweede actiepunt op het vlak van de repressie betreft de vraag die ook naar voren is gekomen in het onderzoek naar de aard en omvang van de vuurwapenproblematiek in Nederland en het LPF «Aanvalsplan tegen wapengeweld»: de ombouwwapens en in het bijzonder de Italiaanse Tanfoglio. Bij de behandeling van het aanvalsplan is al aangegeven dat dit onderwerp zal worden onderzocht. Streefdatum voor het opleveren van een aanpak is gesteld op het einde van het eerste kwartaal 2006.

Professionalisering

Met het rapport «Landelijk Project Aanpak Illegale Vuurwapens» van de Raad van Hoofdcommissarissen uit 1999 is een eerste belangrijke stap gezet in de verdere professionalisering van de Nederlandse politie op het punt van vuurwapens. Sindsdien zijn er onder andere regionale bureaus voor wapens en munitie opgericht, of bij afwezigheid daarvan coördinatoren en contactpersonen aangewezen en wordt gebruik gemaakt van het Vuurwapendatasysteem en het systeem voor vergelijkend kogel- en hulsonderzoek.

In het rapport over de aard en omvang van de vuurwapenproblematiek in Nederland wordt geconcludeerd dat er verbeterpunten zijn. Samen met het actiepunt 3.1. van het vorige thema zullen wij de Raad van Hoofdcommissarissen een concrete uitwerking vragen voor de benodigde versterking van de kennis (waaronder ook de positionering en organisatie van de (regionale) vuurwapenexpertise gerekend dient te worden) en voor de verbetering van reeds bestaande datasystemen (actiepunten 4.1. en 4.2.).

Het laatste actiepunt binnen dit thema betreft de aanschaf van een nieuw systeem voor vergelijkend kogel- en hulsonderzoek. Op dit moment wordt er gebruik gemaakt van Drugfire. Dit systeem is aan vervanging toe en dit jaar zal de keuze voor het nieuwe systeem gemaakt worden. De Raad van Hoofdcommissarissen heeft hiertoe een project gestart.

Europese samenwerking

In het kader van de Europese samenwerking staan er voor 2005 drie operationele projecten gepland.

Het betreffen opsporingsonderzoeken en in het belang van de onderzoeken kan geen nadere informatie worden gegeven over de details van deze Europese acties. De acties worden na afloop van de laatste actie wetenschappelijk geëvalueerd en deze zullen u bereiken aan het einde van het eerste kwartaal van 2006.

De bovenstaande actiepunten geven een totaalbeeld van de aanpak van illegale wapens voor de komende periode. Over de uitvoering zal de Tweede Kamer op twee momenten worden geïnformeerd: een jaar na de aanbieding van dit actieplan in de vorm van een tussenrapportage en een jaar daarna met de aanbieding van het nieuwe onderzoek naar de aard en omvang van de vuurwapenproblematiek in Nederland.

«Aanvalsplan tegen wapengeweld» LPF d.d. 9 december 2004

Op 9 december 2004 heeft Kamerlid Eerdmans (LPF) het «Aanvalsplan tegen wapengeweld» gepubliceerd. Dit plan bevat 15 oplossingen om (vuur)wapengeweld tegen te gaan. De vaste commissie voor Justitie heeft de Minister van Justitie op 3 maart jl. verzocht te reageren op dit plan. Zoals in de inleiding van de brief is aangegeven is er voor gekozen om de acties op het terrein van het legale wapenbezit gescheiden te behandelen van de actiepunten op het terrein van de illegale wapens. De reactie op het aanvalsplan voor wat betreft de legale vuurwapens kon gekoppeld worden aan de aanbieding van de nieuwe Circulaire wapens en munitie, aangezien een aantal punten uit het aanvalsplan al voorzien zijn in de nieuwe circulaire wapens en munitie.

Het aanvalsplan met de ondertitel, 15 oplossingen om vuurwapengeweld te voorkomen, noemt vraagstukken van legaal wapenbezit in één adem met de vraagstukken van illegaal wapenbezit. Er zijn in het verleden incidenten geweest met legale vuurwapens (vier bekende incidenten in 2004) en hoewel deze incidenten zeer ernstig zijn, rechtvaardigen ze geen structureel beeld als zou de problematiek van legale wapens dezelfde zijn als die van illegale wapens. Met de Circulaire wapens en munitie 2005 wordt een nieuwe stap gezet in het beheersen van de legale wapens in Nederland.

Hieronder worden de onderwerpen en de bijbehorende voorstellen uit het aanvalsplan aangehaald, waarna een uiteenzetting van mijn standpunten zal plaatsvinden.

Voor twee voorstellen merk ik op dat de door de LPF geopperde mogelijkheden al bestaan. Ten eerste is het voorstel van de LPF om het preventief fouilleren uit te breiden naar plaats en in tijd hierboven al besproken en daarbij is aangegeven dat het al mogelijk is op plaatsen die worden genoemd in het voorstel. Zo is het al mogelijk om bepaalde wijken aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied en dat geldt ook voor delen van stations en andere locaties voor openbaar vervoer. Voor die delen van het openbaar vervoer waar het preventief fouilleren nog niet mogelijk is, zal een voorstel ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd. De noodzaak om het preventief fouilleren tot standaard te maken is niet aanwezig aangezien de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied indien nodig (aansluitend) herhaald kan worden. Een ongeclausuleerde controlebevoegdheid, waar het in het voorstel in feite om gaat, is zoals blijkt uit het advies van de Raad van State op het Initiatiefwetsvoorstel Kuijper, in strijd met artikel 8 van het EVRM. Het voorstel om artikel 51 van de Wet Wapens en Munitie uit te breiden, zodat in het kader van de opsporing van illegale wapens, opsporingsambtenaren van de politie altijd, dus zonder «redelijke aanleiding», voertuigen mogen doorzoeken, dient hier ook bij betrokken te worden. Een algemene en ongeclausuleerde bevoegdheid, waarbij op elk willekeurig moment een willekeurig voertuig doorzocht kan worden, is door de Raad van State in mei 2001 van een negatief advies voorzien. In het advies op het Initiatiefwetsvoorstel Kuijper schrijft de Raad van State dat een bevoegdheid waarin aan opsporingsambtenaren zonder enige beperking naar plaats, aanleiding of doel de bevoegdheid wordt verleend om vervoermiddelen te doorzoeken, is naar de mening van de Raad niet verenigbaar met artikel 8 van het EVRM. Het initiatiefwetsvoorstel Van de Camp (preventief fouilleren) kreeg wel een positief advies. Zoals eerder aangegeven in deze brief houden wij vast aan het controleren van voertuigen op wapens binnen het huidige kader van preventief fouilleren, waarbij het dus mogelijk is de aanwijzing van veiligheidsrisicogebieden ruimer toe te passen dan tot op heden werd aangenomen.

Het andere voorstel, om maandelijkse steekproefcontroles door douane en politie bij de grensovergangen met België (Hazeldonk) en Duitsland (Arnhem–Oberhausen en Venlo) te houden, is een punt dat ook in feite al uitvoering vindt.

Steekproefcontroles worden op dit moment regelmatig herhaald door middel van grootschalige verkeerscontroles. Bij deze controles zijn naast de Nederlandse politie ook regelmatig Duitse opsporingsambtenaren aanwezig. Verder spelen ook de Koninklijke marechaussee, de Douane en de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst een rol bij deze grootschalige acties. Het onderscheppen van vuurwapens gebeurt ook bij deze acties.

Zoals eerder in deze brief is aangegeven is het in het kader van het preventief fouilleren ook mogelijk om acties bij grensovergangen te houden die specifiek gericht zijn op de controle van overtredingen van de Wet wapens en munitie.

Het aanvalsplan van de LPF bevat drie punten die de strafmaat betreffen. Hierover wil ik opmerken dat de maximale straffen nog recentelijk zijn verhoogd. De maximum straf voor illegaal vuurwapenbezit is verhoogd van 9 maanden naar 4 jaar en de maximumstraf voor illegale handel in vuurwapens is verhoogd van 4 naar 8 jaar. Daarnaast beschik ik niet over aanwijzingen die een nieuwe verhoging van de maximale strafmaat noodzakelijk maken. Met betrekking tot het voorstel van de LPF hogere straffen te eisen wil ik vasthouden aan de vorderingsbevoegheid van het Openbaar Ministerie.

Twee voorstellen uit het plan komen deels overeen met actiepunten die hiervoor zijn gepresenteerd. Het betreft het integrale verbod op alle stilleto's, valmessen en vlindermessen, of ze nu korter of langer dan 9 centimeter zijn of maar één snijkant dan wel een «stootplaat» hebben en het voorstel om de regelgeving in de Europese Unie tot op het Nederlandse niveau te brengen en om daarbij ook de ombouwwapens als de Tanfoglio aan te pakken.

Ten aanzien van het eerste voorstel over de messen geldt op dit moment dat als een opsporingsambtenaar een persoon op de openbare weg of voor het publiek toegankelijke plek aantreft met een mes dat valt onder categorie I of IV Wet wapens en munitie het mes in beslag wordt genomen. Er is een categorie messen waarvoor dit verbod tot dragen op de openbare weg niet geldt. Het is verboden deze te dragen als kan worden aangetoond dat, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij voor geen ander doel zijn bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen.

Er kan dus wel degelijk opgetreden worden tegen messen. Onderkend moet worden dat de formulering in de Wet wapens en munitie met betrekking tot messen zeer omvangrijk is. Ik ben bereid te onderzoeken of hier verduidelijking in kan worden aangebracht. Op voorhand moet hier de beperking aan worden toegevoegd dat deze exercitie er niet toe mag leiden dat messen die in de samenleving dagelijks worden gebruikt, zoals koksmessen, als verboden wapenbezit worden aangemerkt. Dit actiepunt is opgenomen in het actieplan (1.1. Bijlage 1).

Met betrekking tot de aanpassing van Europese regelgeving dient het volgende overwogen te worden. Een aantal Europese landen heeft een economisch belang bij wapens, terwijl voorts wapens vaak van oudsher verschillend worden gewaardeerd in de diverse Europese samenlevingen. Een aanpassing van de Europese regelgeving tot op Nederlands niveau zal daarom een weerbarstige zaak blijken. Als belangrijk signaal hiervoor verwijs ik u naar Richtlijn 91/477/EEG welke een harmonisatie op minimum niveau behelst. Om die reden ondersteunt Nederland operationele initiatieven in de Europese samenwerking. De European Police Chiefs Task Force (EPCTF) heeft tijdens de tiende bijeenkomst van 11 en 12 oktober jl. steun gegeven aan het initiatief tot het oprichten van een Europees netwerk van wapenexperts (International Working group Firearms – IWOF). Het doel van het netwerk is het gezamenlijk uitvoeren en ondersteunen van High Impact Operations en het onderhouden van een Europees kennisnetwerk. Een bijeenkomst van kwartiermakers is, met financiële steun van het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 6, 7 en 8 december jl. in Nederland gehouden. Deze bijeenkomst is gehouden als voorbereiding op drie hiervoor reeds genoemde Europese politieacties tegen illegale vuurwapens die in 2005 gehouden zullen worden.

Ten aanzien van het Tanfoglio-pistool blijkt ook uit wetenschappelijk onderzoek dat dit wapen vaak wordt aangetroffen. Dit signaal is ook afkomstig uit de opsporingspraktijk en ik ben dan ook voornemens dit probleem nader te laten onderzoeken.

De plaatsing van metaaldetectoren op scholen kan uitkomst bieden bij de aanpak van wapengeweld op scholen. Ik ben echter van mening dat dit een zaak is van de betreffende bevoegde gezagsorganen van de scholen, die (in overleg met de lokale politie) als beste het nut en de noodzaak van het plaatsen van detectoren of eventuele alternatieven kunnen beoordelen. Ook ten aanzien van de vliegende teams ben ik van mening dat deze keuzes over het nut en de noodzaak het beste lokaal gemaakt kunnen worden.

Het voorstel in het LPF-aanvalsplan om een nieuwe landelijke wapeninleveractie te organiseren in 2005 komt overeen met de motie Eerdmans die op 23 november 2004 unaniem door de Tweede Kamer is aangenomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VI nr. 44).

Wat evident pleit voor herhaling van een dergelijke actie is dat elk daarbij ingezameld wapen niet meer kan worden gebruikt, waardoor de veiligheid in de samenleving wordt bevorderd.

Er zijn echter ook enkele nadelen. In de eerste plaats zou een dergelijke actie een herhaling betekenen van de actie zoals deze in 2000 heeft plaats gehad. Toen vond de actie plaats aan de vooravond van de inwerkingtreding van strengere wetgeving voor het bezit van en de handel in illegale vuurwapens (de maximum straf voor illegaal vuurwapenbezit is verhoogd van 9 maanden naar 4 jaar en de maximumstraf voor illegale handel in vuurwapens is verhoogd van 4 naar 8 jaar). De boodschap daarbij aan de bevolking was: een laatste kans om vrijwillig en in beginsel zonder strafoplegging van uw illegale wapen af te komen. Wie hiervan geen gebruik zou maken, wachtte een zware straf. Door thans opnieuw gelegenheid te bieden tot vrijwillige inlevering, onder hantering van het beginsel dat geen straf zal worden opgelegd, zou relatief kort na de eerste actie worden terug gekomen op het eerder gehanteerde uitgangspunt van zwaardere bestraffing. Daarmee wordt geraakt aan de geloofwaardigheid van het overheidsoptreden.

Een tweede overweging in dit verband is dat de opbrengst van een dergelijke actie naar verwachting relatief beperkt zal zijn. Zo mag niet worden verwacht dat criminelen, die zich inlaten met drugshandel, geweld en berovingen, gevolg zullen geven aan de oproep van de overheid om hun wapens vrijwillig af te staan. Het werkelijke effect op het veiligheidsbeleid zal, naar realiter mag worden verwacht, dan ook gering zijn. Dit ook bezien in het licht van de met de operatie gemoeide inzet van capaciteit en financiële middelen, mede met het oog op de tijdrovende beoordeling van ingeleverde wapens met betrekking tot de vraag of hiermee niet eerder een misdrijf is begaan. Voorkomen moet immers worden dat deze gelegenheid wordt benut door daders om zich van belastende voorwerpen te ontdoen.

Het voorgaande neemt niet weg dat ik gaarne bereid ben om te bezien of een inleveractie kan bijdragen aan de vergroting van de veiligheid, zij het op specifieke plaatsen en voor specifieke doelgroepen. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan scholen en aan de horeca: plaatsen waar sprake pleegt te zijn van wapenbezit, zonder dat er sprake is van een criminele omgeving. Door eventuele inleveracties specifiek op dit soort doelgroepen te richten, kunnen deze qua omvang worden beperkt, en wordt voorts een publiek en omgeving bereikt waarbij mag worden verwacht dat het draagvlak voor medewerking, en daarmee ook het resultaat van de acties, groot zal zijn. Na een meer precieze selectie van doelgroepen zal ik in overleg treden met vertegenwoordigende organisaties om te overleggen over draagvlak voor, en mogelijke uitvoering van inleveracties. Kort na het zomerreces zal ik uw kamer vervolgens informeren over het gevoerde overleg ter zake. U treft dit actiepunt ook aan in het actieplan onder punt 2.4.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Voertuigen van openbaar vervoer die zich in openbaar gebied bevinden dat is aangewezen als veiligheidsrisicogebied kunnen nu al gecontroleerd worden in het kader van preventief fouilleren. Haltes voor passagiers van bus en tram die aan te merken zijn als openbaar gebied kunnen nu al deel uitmaken van een veiligheidsrisicogebied.

XNoot
2

«Vrees» is een subjectief begrip, dat echter wel geobjectiveerd dient te worden. De rechter kan uiteindelijk, aan de hand van de feiten die tot die vrees aanleiding hebben gegeven, toetsen of deze gerechtvaardigd was. De «vrees» kan bijvoorbeeld ontstaan uit eerdere (dreiging van) incidenten, maar kan ook voortkomen uit «zachtere» politie-informatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 28 865 nr. 5, pagina 9).

XNoot
1

Geclausuleerdheid in huidige systematiek: (i) de gemeenteraad verleent bij Verordening de bevoegdheid aan de burgemeester om veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen (democratisch draagvlak), (ii) de burgemeester wijst veiligheidsrisicogebied voor bepaalde periode aan (geografische beperking en tijdelijkheid), (iii) de officier van justitie gelast het preventief fouilleren met een duur van maximaal 12 uur (OM-sturing en tijdelijkheid). Zowel (ii) als (iii) kunnen herhaald worden.

XNoot
1

Staatscourant nr. 104 d.d. 3 juni 2003.

Naar boven