28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 302 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 januari 2011

Op 20 januari 2011 vindt het spoeddebat plaats met uw Kamer over het geweld tegen hulpverleners tijdens de jaarwisseling. Hieraan voorafgaand reageren wij – op uw verzoek – op het rapport «Handen af van onze agenten».

Tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie heeft de minister van Veiligheid en Justitie reeds zijn waardering uitgesproken voor de wijze waarop de SP zich inzet voor het tegengaan van agressie en geweld tegen politiemensen. Wij delen uw mening dat wij op geen enkele wijze geweld tegen onze agenten moeten accepteren.

Uw voorstellen zien wij als een steun in de rug. Vele zijn of worden in de praktijk al toegepast, zoals een forse verhoging van de strafeis door de officier van justitie. Per 31 december 2010 worden drie keer zo zware straffen geëist bij geweld tegen politie en andere werknemers met een publieke taak.

Hieronder volgt nog een reactie ten aanzien van de negen afzonderlijke voorstellen.

1. Bij geweld tegen agenten moet altijd een dubbele strafeis worden gesteld.

Deze maatregel is enkele jaren geleden ingevoerd. Bij een strafzaak wegens geweld tegen politie en andere werknemers met een publieke taak, wordt aan de officier van justitie gevraagd de strafeis ten opzichte van het basisdelict met 200% te verhogen. Dit betekent dus dat tegenwoordig drie keer zo zware straffen (en niet twee keer zo zware straffen) worden geëist. De officier van justitie behoudt uiteraard hierbij het recht om feiten en omstandigheden rondom het strafbare feit en de verdachte te laten meewegen in zijn eis. In 2010 bleek dat het openbaar ministerie in 86% van de gevallen deze richtlijnen volgde. In de overige gevallen werd afgeweken van de richtlijn omdat er sprake was van omstandigheden die niet in de richtlijnen zijn verdisconteerd. Het is de vrijheid en de plicht van de officier van justitie om de omstandigheden van het concrete geval te betrekken in zijn afwegingen. Bij afwijken van de richtlijn geldt wel een motiveringsplicht.

2. Als sprake is van geweld tegen de politie worden verdachten altijd vervolgd.

Dit is opgenomen in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) voor politie en openbaar ministerie over de aanpak van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak die 1 april vorig jaar van kracht is geworden. Deze afspraken zijn op 4 maart 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd. Onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid naar de uitvoering van de ELA in zijn volle omvang start in 2011 en moet in 2012 worden afgerond.

3. De gevolgen van agressie voor agenten moeten bij de strafbepaling altijd worden meegerekend als verzwarende omstandigheid.

De gevolgen van agressie en geweld maken deel uit van de strafeis van de officier van justitie. De rechter is onafhankelijk in zijn oordeel en betrekt hierbij alle feiten en omstandigheden rondom het delict en de dader.

4. Een strafzaak waarbij sprake is van agressie tegen de politie wordt binnen twee weken opgepakt en binnen een halfjaar afgerond.

In de bovengenoemde ELA is overeengekomen dat meldingen van VPT-zaken bij de politie directe opvolging krijgen en dat de vervolgingsbeslissing door het OM met voortvarendheid wordt genomen. Er wordt zoveel mogelijk lik op stuk toegepast. Indien mogelijk wordt voorlopige hechtenis gevorderd en/of de «Aanhouden en Uitreiken»-procedure gevolgd. Een en ander conform de menukaart snelrecht.

5. De werkgever neemt in alle gevallen de strafzaak van de agent over, zodat deze zowel privé als op het werk de handen vrij heeft.

De politie kan als werkgever aangifte doen namens de politieman bij (ernstige) bedreigingen en fysiek geweld. Voorkeur verdient het – gelet op de bewijsvoering en op de rol en functie van de politieman in de praktijk – dat hij zelf ook aangifte doet.

6. Schadevergoedingen worden door de overheid voorgeschoten en teruggevorderd op de dader, zodat agenten niet meer zoveel tijd en moeite kwijt zijn aan een rechtszaak.

Voor materiële schade is het al een gangbare praktijk dat de politieagent in kwestie een voorschot krijgt van het politiekorps zijnde zijn werkgever. Voor immateriële schade is daar een uitspraak van de rechter voor nodig. Na de uitspraak neemt de werkgever de vordering op de dader over. Politie streeft ernaar de politieagent die geconfronteerd is met geweld zoveel mogelijk te ontlasten.

7. Besmette verdachten moeten altijd meewerken aan een onderzoek naar eventuele besmetting van een agent.

Met de inwerkingtreding van de regelgeving inzake de verplichte bloedtest in strafzaken op 1 juli 2010 kunnen verdachten van een misdrijf worden verplicht mee te werken aan onderzoek naar de aanwezigheid van HIV, Hepatitis B en Hepatitis C.

8. Veelplegers van geweld tegen agenten worden verplicht behandeld tegen verslaving en agressie.

Conform de bovengenoemde Eenduidige Landelijke Afspraken vragen officieren van justitie indien nodig bij de Reclassering een adviesrapport voor de mogelijkheden van daderhulpverlening en de noodzaak van bijzondere voorwaarden. Niet al het geweld tegen de politie betreft overigens verslavingsproblematiek.

9. Rechters en openbaar aanklagers draaien minimaal één keer per jaar een dienst mee met de politie.

De rechters zijn al meerdere malen van harte uitgenodigd om mee te draaien bij de politie. Dit is in een aantal politiekorpsen de praktijk. Het gaat te ver om dit elke rechter op te leggen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven