28 684
Naar een veiliger samenleving

nr. 208
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 april 2009

De vaste commissie voor Justitie1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 17 maart 2009 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 1 oktober 2008 inzake Anonimiteit in het strafproces (28 684, nr. 176)

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: De Pater-van der Meer Griffier: Nava

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Heemelaar (GroenLinks): Voorzitter. De werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie (OM), de rechtspraak, slachtofferhulp en ambtenaren heeft een verkenning gedaan naar anonimiteit in het strafproces om de aangiftebereidheid te vergroten in gevallen waarin angst voor represailles bestaat. De bestaande mogelijkheden zijn op knelpunten onderzocht en er worden verbeteringsvoorstellen geformuleerd. In het rapport wordt een onderscheid gemaakt tussen bepaalde criminaliteitsvormen en de bestaande angstgevoelens onder slachtoffers. Het gaat hierbij onder meer over geweld, buurtoverlast, huiselijk geweld en mensenhandel. In veel van die gevallen kennen daders en slachtoffers elkaar, zodat het weinig zin heeft om aangiften te anonimiseren.

Domiciliekeuze en het afschermen van de adresgegevens kan volgens de werkgroep een bijdrage leveren aan het over de streep trekken van slachtoffers om aangifte bij de politie te doen. Cijfers over in hoeveel gevallen nu al van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, ontbreken. Het zal vast niet vaak gebruikt worden.

Ik heb onder andere gebeld met Art.1, de landelijke vereniging ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op alle gronden, en met medewerkers van de politie die onderzoek hebben gedaan naar het registreren van antihomoseksueel geweld. Beide instellingen waren niet op de hoogte van instructies aan de politie en aan medewerkers van de discriminatiebureaus om burgers te wijzen op de mogelijkheid van anonieme aangifte. De medewerkers bij de politie en de discriminatiebureaus die hierbij het meest betrokken zijn, weten niet dat het allemaal al mogelijk is. Collega Teeven, heeft een aantal technische vragen, maar het gaat mij vooral om de wenselijkheid om dit te verbeteren.

Waar afscherming wel wordt toegepast, vindt het volgens ons een beetje amateuristisch plaats. Het werkelijke adres van een getuige komt doorgaans in het notitieboekje van een rechercheur. De werkgroep heeft de indruk dat het bij de politie nog tamelijk onbekend is dat afscherming toegepast kan worden. Als de afscherming grootschaliger gebruikt wordt, dan moet dit worden geprofessionaliseerd.

Voor GroenLinks zijn de volgende aanbevelingen uit de notitie van groot belang. Er moet een geautomatiseerde voorziening komen voor afgeschermde adresgegevens met een rechtstreekse toegankelijkheid voor politie en justitie. De domiciliekeuze moet consequent worden doorgevoerd, bijvoorbeeld ook op voegingsformulieren. Zowel burgers als politiefunctionarissen moeten voorgelicht worden over de mogelijkheid om adresgegevens af te schermen. De vier pilots rondom het slachtofferloket moeten gevolgd worden. Er moeten in elk gerechtsgebouw afzonderlijke wachtruimten voor slachtoffers gerealiseerd worden met een goede begeleiding voor de slachtoffers. Er moet een voorlichtingscampagne gestart worden over het anoniem doen van aangifte. Er dient nader onderzoek plaats te vinden om de persoonsgegevens van slachtoffers en getuigen te bepalen die wel of niet in het procesdossier moeten worden opgenomen. Afscherming van gegevens moet ook mogelijk zijn in de gerechtelijke fase van strafzaken.

Wij hebben al vaker kenbaar gemaakt dat wij voor verruiming zijn van de mogelijkheden om te gaan werken met afgeschermde gegevens van slachtoffers en getuigen. Met de strekking van de aanbevelingen van de werkgroep zijn wij het van harte eens. Dat neemt niet weg dat er nog tekst en uitleg moet worden gegeven over de tot nu toe schijnbaar beperkte toepassing van afscherming. Waarom worden hierover geen cijfers bijgehouden en waarom weten politiefunctionarissen blijkbaar niet of onvoldoende van het bestaan van de mogelijkheid van een anonieme aangifte? Het klemt des te meer omdat er in de afgelopen maanden meerdere malen aandacht is gevraagd voor de angst voor represailles die bijvoorbeeld bij ambulancepersoneel bestaat. De ministers gaan niet op alle aanbevelingen in. Komt er een nader onderzoek naar de gegevens die wel of niet in het procesdossier moeten worden opgenomen? Geeft de minister van Justitie gevolg aan de fysieke afscheiding in gerechtsgebouwen tussen verdachten en slachtoffers door afzonderlijke wachtruimten te creëren? Hoe zit het met de door de werkgroep gewenste goede begeleiding van slachtoffers? De ministers geven weliswaar aan dat het in andere trajecten wordt meegenomen, maar ik verzoek hier meer concrete informatie over. Komen er bijvoorbeeld voorlichtingscampagnes voor politiefunctionarissen en voor burgers over het belang van anonieme aangifte bij delicten? Wij zouden graag cijfers en percentages zien van het aantal anonieme aangiften, vooral bij de geweldsdelicten.

Er is de afgelopen jaren vooruitgang geboekt bij de Politiemonitors over het registreren van antihomoseksueel geweld. Wij willen graag weten in hoeveel procent van die gevallen anoniem aangifte is gedaan, omdat wij het sterke vermoeden hebben – en dat wordt ook door de landelijke onderzoekers van de politie en door de onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam vermeld – dat het waarschijnlijk om het topje van de ijsberg gaat. Het zou wel eens slechts 10% van het antihomoseksueel geweld kunnen zijn dat in beeld wordt gebracht. Ik denk dat als wij het anoniem aangeven gaan stimuleren, het werkelijke geweld dan veel beter in beeld komt. Hiervoor kunnen twee redenen genoemd worden. Het hele delict is vaak omgeven met schaamte. Het gaat nog al eens om mannen die met een vrouw getrouwd zijn en in het geheim homoseksuele contacten hebben. Zij durven niet naar het politiebureau te gaan. Ik denk dat het kan helpen als zij anoniem aangifte kunnen doen.

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Er leeft tegenwoordig onder slachtoffers en getuigen veel angst voor represailles als identiteit en persoonsgegevens bekend worden bij de verdachte dader. Of dat altijd terecht is, is niet te beoordelen, maar de vrees hiervoor bestaat wel bij slachtoffers en getuigen. In tal van vormen van georganiseerde misdaad, maar zeker niet alleen daar, speelt de vrees om slachtoffer te worden van intimidatie. Uiteraard kunnen afzonderlijke wachtruimten in gerechtsgebouwen voor slachtoffers en getuigen zoals het kabinet voorstelt, enig soelaas bieden, maar lang niet altijd.

Die identificatiecode bij aangifte is een goed begin, maar onze fractie vreest dat het onmiddellijkheidsbeginsel ter terechtzitting veel van de voorgestelde maatregelen dreigt te neutraliseren. In het begin van het proces zou het goed kunnen werken, maar later in het traject levert het problemen op. De confrontatie tussen verdachte dader en slachtoffer of getuige blijft in vele gevallen onontkoombaar, zoals blijkt uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Graag een reactie van het kabinet op het waarborgen van de bescherming aan het begin van het proces, evenals op het feit dat dit aan het eind van de terechtzitting veel moeilijker wordt.

De VVD-fractie heeft met belangstelling maar ook met enige verwondering kennisgenomen van dit lezenswaardige rapport. Naar het oordeel van de VVD-fractie onderkent de werkgroep niet scherp het verschil tussen enerzijds de melding of aangifte van het delict en dus ook de mogelijkheid om het delict te verstoren, en anderzijds de bewijswaarde van een verklaring van de aangever, slachtoffer of getuige bij de vervolging van het delict. In hoofdstuk 6 neemt de werkgroep bij de conclusies en aanbevelingen een aantal algemene noties op inzake de rechten van de verdachte en het slachtoffer, maar miskent volgens ons het belang van het zogenaamde Doorsonarrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin is bepaald dat onder bepaalde omstandigheden de belangen van het slachtoffer zwaarder zouden moeten wegen dan die van de verdachte. De werkgroep gaat hier wat gemakkelijk aan voorbij en ik verzoek een reactie van het kabinet op dit punt.

Domiciliekeuze kan naar het oordeel van onze fractie in veel gevallen al een bescherming geven aan de aangever, het slachtoffer of de getuige. Op die wijze kan worden voorkomen dat naam, adres- en woonplaatsgegevens (naw-gegevens) van aangever, slachtoffer of getuige bekend worden bij de verdachte en/of diens raadslieden. Deze afscherming van de naw-gegevens kan en moet nationaal worden opgepakt en in één keer bij de politie en het OM worden geïmplementeerd. Wanneer gaan de ministers dit oppakken en wanneer worden de pilots in Rotterdam, Breda, Utrecht en Maastricht gestart?

Onze fractie heeft geen behoefte aan een onderzoek naar de veiligheid van het burgerservicenummer door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), zoals de werkgroep voorstelt. Onze fractie denkt dat dit tot vertraging leidt en niet tot oplossingen.

Ook het in de handleiding opnemen van de procedures van artikel 190 en artikel 290 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is naar ons oordeel een hele goede maatregel. Wij denken dat op die manier uniformiteit gaat bestaan bij de toepassing van geanonimiseerde procedures rondom artikel 190 en artikel 290 Sv en dat zal ook leiden tot meer bekendheid bij leden van het OM en de zittende magistratuur.

De werkgroep blijkt echter te miskennen dat het inschakelen van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de politiekorpsen bij het bieden van anonimiteit aan getuigen er nagenoeg altijd toe zal leiden dat de personen die in zee gaan met de CIE, niet meer bruikbaar zijn voor het bewijs in een strafzaak. Wat is de reactie van de minister van Justitie hierop en wat zijn de eerste ervaringen van het regiokorps Noord-Oost Gelderland in dit verband?

De verlaging van de minimumleeftijd voor het geven van informatie lijkt ons een zinnige maatregel omdat de politie hierdoor meer kennis zal krijgen van ernstige misdrijven, maar het levert naar ons oordeel niet veel op voor de bewijsgaring.

Het is duidelijk dat de politie en het OM robuust moeten optreden tegen bedreiging en geweld van aangevers, slachtoffers en getuigen. Ik vraag de minister van Justitie of hij bereid is om met het College van procureurs-generaal te bespreken om het bedreigen van aangevers, slachtoffers en getuigen te zien als een bedreiging van de rechtsstaat en hierbij altijd over te gaan tot vervolging als er sprake is van een bewijsbare zaak. Moet er bij een verdachte van geweld en bedreiging niet altijd een contactverbod worden gevorderd met het betreffende slachtoffer, de aangever of getuige? Zou een contactverbod niet vast beleid moeten zijn? Juist bij opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte kan een dergelijk contactverbod de kans op represailles tegen een aangever, slachtoffer of getuige aanzienlijk verminderen.

De VVD-fractie heeft conclusies en aanbevelingen gemist over de inrichting van het getuigenbeschermingsprogramma voor aangevers, slachtoffers en getuigen in het geval van zware georganiseerde criminaliteit. Een overheid die ernstige misstanden wil oplossen in een samenleving, kan niet voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. De VVD zou graag willen dat de huidige toepassing van het getuigenbeschermingsprogramma wordt geëvalueerd en eventueel aangepast, want dit programma draait al in wisselende vormen sinds eind 1995. Het gaat niet over de wetgeving, want deze is de laatste jaren inderdaad op orde gebracht, maar over de feitelijke uitvoering van dit programma. Graag hoor ik of de minister hiertoe bereid is.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. In het rapport en in de stukken gaat het ook over het feit dat de mening bij mensen heeft postgevat dat het toch geen zin heeft om aangifte te doen en daarom gebeurt het ook niet. De cijfers die wij over de aangiften kennen, wijzen in dat opzicht op een groot probleem.

Bij de behandeling van het slachtofferbeleid op 11 februari hebben nagenoeg alle fracties het voorbeeld genoemd van de verkrachtingszaak in Apeldoorn. Hier was een lange tijd verstreken voordat het slachtoffer aangifte kon doen. In dat opzicht is mij intussen een andere zaak bekend geworden van een grootscheeps politieonderzoek in Enschede naar kilometerfraude. De politie heeft bij een bepaald bedrijf 3000 auto’s onderzocht en kwam in 415 gevallen tot de conclusie dat er sprake zou kunnen zijn van onlogische kilometerstanden. Dat heeft geresulteerd in 221 aangiften door de eigenaren, omdat die benadeeld zijn. Uiteindelijk heeft het OM twintig aangiften vervolgd. Deze werden in eerste instantie door de rechtbank serieus genomen en dat heeft ook geleid tot een veroordeling, maar het hof in hoger beroep vraagt waarom het OM niet alle verdachte zaken overlegt en zich beperkt tot slechts twintig aangiften. Het gerechtshof zegt daarom dat zij geen patroon van handelen kan concluderen en er volgt vrijspraak van de verdachten ondanks alle moeite die door de politie in die zaak gestoken is. Bij het spreken over anonieme aangifte is het goed om te praten over de aangiftebereidheid, maar ook over de inzet van het OM en de rechterlijke macht om die aangiften serieus te nemen.

De andere kant van de medaille is dat mensen bevreesd zijn voor represailles als zij aangifte doen. Hierover spreken wij vandaag, omdat er in het rapport van de commissie een groot aantal maatregelen wordt voorgesteld om daaraan tegemoet te komen en om te voorkomen dat mensen uit vrees voor represailles geen aangifte doen. Mijn fractie vindt dat onaanvaardbaar, evenals de eerdere fracties die aan het woord zijn geweest, de commissie en de regering. Angst voor represailles mag niet leiden tot het niet doen van aangifte.

De bewindslieden geven in hun brief aan de Kamer een reeks van bestaande mogelijkheden aan, zoals de regels rond de bedreigde en afgeschermde getuige. Er worden proefprojecten aangekondigd met nieuwe maatregelen. Vanzelfsprekend is mijn fractie het ermee eens dat deze proefprojecten worden opgezet en uitgevoerd. Het komt hoe de zorgvuldigheid verloopt in de verschillende fasen van de procedure, omdat wij in de Kamer vaak worden geconfronteerd met berichten van burgers over het feit dat niet zorgvuldig wordt omgegaan met in eerste instantie beschermde gegevens, waardoor op enig moment de identiteit van een getuige, slachtoffer of aangever toch bekend wordt bij de dader.

De heer Teeven (VVD): Ik begrijp wat de heer De Wit zegt. De politie kan goed zijn best doen om de persoonsgegevens verborgen te houden voor derden. Soms lukt dat heel goed, maar verderop in de procedure krijgt de rechter daar de beschikking over en brengt het onmiddellijkheidsbeginsel met zich mee dat er toch een deel of alle naw-gegevens bekend worden. Hoe denkt de heer De Wit dat probleem op te lossen?

De heer De Wit (SP): Dat is de vraag die ik aan de bewindslieden stel. In het rapport en in de brief wordt de problematiek aan de orde gesteld die ontstaat doordat de Wet identiteitsvaststelling is aangenomen, waardoor men zich in een aantal gevallen niet kan verschuilen achter de wens om de naam niet te noemen. Dat zijn twee dingen die haaks op elkaar staan. De regering merkt op dat hier een aantal praktische oplossingen voor bestaat. Dat probleem kan zich voordoen op het moment dat de mensen voor de rechter komen. Ik ben benieuwd naar het voorstel van de ministers voor praktische oplossingen. In dat opzicht zou ik willen verwijzen naar de brief aan de Kamer van Bonded Labour in Nederland (BLinN), de organisatie rond de mensenhandel. Zij geven aan dat er twee dingen moeten worden voorkomen: de confrontatie in het opsporingsonderzoek en tijdens het vervolg van de procedure waarin getuigenissen moeten worden afgelegd in aanwezigheid van de verdachte. Bedoelen de ministers dit als praktische mogelijkheden of zien zij nog meer mogelijkheden? Zoals ook door de heer Teeven wordt geuit, is het vaak onvermijdelijk dat een deel van de identiteit en de gegevens toch bekend wordt, onder ander door deductie van gegevens over de aangever door de verdachte. Het is een delicaat probleem. Ik ben benieuwd naar de mening van de regering over andere praktische voorbeelden.

De heer Teeven (VVD): Is de SP voorstander van het hanteren van het systeem om, als er sprake is van gevaar en bedreiging, een getuige op de zitting via een video te horen zodat er geen direct contact noodzakelijk is tussen de getuige en/of het slachtoffer en de verdachte en diens advocaat?

De heer De Wit (SP): Dat is uitdrukkelijk aan de orde gekomen bij de behandeling van de afgeschermde getuige en het verhoren van medewerkers van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). De SP-fractie heeft daar geen problemen mee. Op dit moment speelt hetzelfde in Oostenrijk. Ik denk dat het een zinvolle maatregel is.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Aangifte doen of een verklaring afleggen is om verschillende redenen voor slachtoffers en getuigen soms een hele moeilijke zaak. Slachtoffers en getuigen van crimineel gedrag moeten de politie tot in detail vertellen wat zij hebben ondergaan of gezien. Zij moeten de verschrikkelijke gebeurtenissen waar zij liever niet meer aan willen denken, herbeleven om de politie een zo goed mogelijk beeld te geven van wat er is gebeurd. Daarbovenop zijn zij ook bang voor represailles wanneer het uitkomt dat zij aangifte hebben gedaan of een verklaring hebben afgelegd, vooral wanneer de verdachte een gewelddadig verleden heeft. Wanneer dan het slachtoffer uiteindelijk alle moed heeft verzameld om aangifte te doen, dan krijgt hij of zij soms te horen dat het misschien maar beter is om geen aangifte te doen omdat dat de persoonsgegevens bij de dader terecht kunnen komen. Dat zou gevaarlijk kunnen zijn. Zo kan en mag het niet gaan, dat mogen wij nooit in een rechtsstaat accepteren. Burgers behoren zich veilig te voelen en mensen die gewelddadig gedrag vertonen, dienen daarvoor gestraft te worden. Zij moeten niet door de dreiging die uitgaat van hun reputatie, weg kunnen komen met hun criminele gedragingen. De PVV wil dat er in vrijheid aangifte kan worden gedaan van iedere strafbare gedraging. Alleen dan kan de politie optreden en kan er voor worden gezorgd dat de samenleving veiliger wordt. Het is van groot belang dat slachtoffers en getuigen onder omstandigheden anoniem aangifte kunnen doen bij de politie of dat bepaalde persoonsgegevens al of niet tijdelijk kunnen worden afgeschermd. De PVV-fractie is blij met het onderzoek van de minister naar de wijze waarop dit het beste kan worden gerealiseerd.

De politie Haaglanden biedt op dit moment de mogelijkheid voor slachtoffers om anoniem aangifte te doen. Het slachtoffer kan het adres van het politiebureau als domicilie opgeven. De rechercheur zet de werkelijke adresgegevens van het slachtoffer in een memo, zodat deze gegevens wel beschikbaar zijn voor de politie en justitie, maar in eerste instantie niet voor de verdachte of zijn advocaat. Op deze manier blijven de gegevens toegankelijk voor de autoriteiten en dus ook voor de rechter. De vraag is in hoeverre dit systeem verschilt van de zogenaamde slachtofferloketten waarmee de minister een pilot wil houden. Ook daar zal de aangever een adres van het slachtofferloket opgeven als domicilie. Wat is dan eigenlijk het verschil met de manier waarop nu al door de politie Haaglanden wordt gewerkt? Waarom vindt de minister dat de slachtofferloketten een betere mogelijkheid bieden?

De minister wil ook een pilot starten waarbij de aangever niet met zijn persoonsgegevens wordt geregistreerd maar met een identificatienummer. Ik kan uit de brief van de minister niet opmaken gedurende welke termijn deze pilot wordt uitgevoerd. Graag een toelichting daarop.

De PVV vindt dat het voor de burger duidelijk moet zijn op welke wijze een aangifte gedaan kan worden. Wij hebben in de stukken geconstateerd dat er ook een mogelijkheid is voor de burgers om als CIE-informant op te treden. Wij constateren dat er op dit moment maar één politiekorps is, namelijk het politiekorps Noord-Oost Gelderland, dat de burgers informeert over deze mogelijkheid. Wij willen graag van de minister vernemen wat de ervaringen zijn en waar het toe heeft geleid.

In juli 2007 heb ik aan de minister van Justitie schriftelijk vragen gesteld over geweld tegen homo’s naar aanleiding van een bericht in de pers over «Allochtone jeugd jaagt op homo’s». Daarbij heb ik ook gevraagd om een publiciteitscampagne over de mogelijkheid voor slachtoffers om anoniem aangifte te doen. Ik heb daarop nog geen duidelijke reactie van de minister ontvangen. Is de minister bereid om alsnog een publiciteitscampagne voor de burgers te houden over de mogelijkheid tot het doen van een anonieme aangifte? Uit onderzoek blijkt dat 13% van de slachtoffers en getuigen geen aangifte wil doen van of een verklaring wil afleggen over geweldsdelicten, zuiver uit angst voor represailles. Als het slachtoffer of de getuige beter op de hoogte is van de mogelijkheden van een anonieme aangifte of verklaring, zullen zij daar eerder toe geneigd zijn.

De heer Teeven (VVD): Hoe ziet u dat na de anonieme aangifte in het vervolg van het proces op de zitting? Dat slachtoffer of die getuige moet op de zitting komen, want niet iedereen kan als anonieme of bedreigde getuige gehoord worden. Wat stelt de PVV voor om het probleem van het onmiddellijkheidsbeginsel op te lossen?

De heer De Roon (PVV): Op dit moment kennen wij de mogelijkheden die de wet biedt voor bedreigde getuigen van ernstige misdrijven. Er vindt een evenwichtige afweging door een rechter plaats. Daarnaast hebben wij nog mensen die aangifte willen doen van een delict dat niet binnen de criteria van ernstige misdrijven valt. Uit onderzoek is gebleken en ik spreek ook uit eigen ervaring, dat mensen die zoiets is overkomen, vooral in de beginperiode bang zijn. Na verloop van tijd ebt de angst weg. In dat soort gevallen zou het goed zijn om de mensen tijdens de beginperiode over de drempel te helpen door toe te zeggen dat de gegevens over de identiteit voorlopig worden afgeschermd. Als na verloop van tijd blijkt dat de afscherming moet blijven voortduren, dan zal een rechter daarover moeten beslissen.

De heer Teeven (VVD): Mijn ervaring is juist dat sommige getuigen en slachtoffers pas echt angstig worden op het moment dat zij gebeld worden door de advocaat van de verdachte met het verzoek om naar de zitting te komen om ondervraagd te worden. Een dergelijk telefoontje wekt echt pas vrees en dat probleem wordt hiermee niet opgelost. Op enig moment moeten toch de naw-gegevens bekend worden gemaakt, anders kan de verklaring niet als bewijsmiddel worden gebruikt.

De heer De Roon (PVV): De heer Teeven wijst hier terecht op. Ik heb ook de ervaring dat het soms zo werkt. Indien adresgegevens en identiteit van de getuigen zijn afgeschermd, dient men dit vooraf bij de politie te melden. Via de officier van justitie kan dit kenbaar worden gemaakt aan de rechter. Tijdens de juridische procedure kunnen de rechters, de officieren van justitie en advocaten discussiëren over het op een verantwoorde wijze omgaan met deze omstandigheden. Daarvoor kan geen algemene regel opgesteld worden. Er moet van geval tot geval worden bekeken in hoeverre tegemoet kan worden gekomen aan de wens van de getuige om een verklaring af te leggen. Soms kan dit opgelost worden door de getuige niet in de rechtszaal te confronteren met de verdachte en een videoverhoor toe te staan. Als deze mogelijkheden bestaan, dan moeten deze zeker worden benut.

De heer Heemelaar (GroenLinks): Mijn veronderstelling is dat slachtoffers van mishandeling niet overgaan tot aangifte als zij weten dat in een later stadium de adresgegevens alsnog bekend gemaakt worden. Ik wil aan de PVV meegeven dat wij moeten redeneren vanuit de slachtoffers. Wij moeten het voor de slachtoffers zo comfortabel mogelijk maken zodat zij zich niet bedreigd voelen als zij aangifte doen. De meerwaarde ligt in het niet prijsgeven van de naw-gegevens. Wanneer een zaak in een andere stad wordt voorgeleid, dan is de kans niet eens zo groot dat slachtoffer en dader elkaar opnieuw tegenkomen.

De heer De Roon (PVV): Ik ben het ermee eens dat wij moeten uitgaan van het belang van het slachtoffer. Als slachtoffers zich niet veilig voelen om aangifte te doen, dan wordt de bijl gezet aan de wortel van onze rechtsstaat als het gaat over het strafrecht. Dat is ook voor de PVV het uitgangspunt. Hier ligt een taak voor de rechter en voor de officier van justitie. Het is een rechtsgeding waarin de advocaat ook de belangen van de verdachte naar voren moet kunnen brengen. De rechter beslist dan uiteindelijk. Aan dit idee wil ik vasthouden.

Ik heb gevraagd om een campagne te houden om burgers duidelijk te maken welke mogelijkheden er zijn voor het doen van een anonieme aangifte met afgeschermde adresgegevens. Hier zijn de samenleving en de slachtoffers van misdrijven die nu nog te bang zijn om naar voren te komen bij de politie en justitie, bij gebaat.

Tot merk ik op dat ik heb ervaren dat sommigen, die bang waren om een verklaring af te leggen maar hiertoe tijdens de procedure voor de rechter toch zijn overgegaan, de confrontatie met de dader of verdachte als een geweldige bevrijding hebben ervaren, mede omdat dit heeft bijgedragen aan de veroordeling.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Wij zijn zeer ingenomen met het onderzoek, ook omdat de onderzoekers hun opdracht breed hebben opgevat en hebben gekeken naar andere voorstellen. Wij kunnen goed uit voor de voeten met dit rapport.

Ons vallen direct de cijfers op die in bijlage 2 van de Veiligheidsmonitor 2008 zijn opgenomen. Van het totaal aantal delicten wordt 37% niet gemeld «omdat het toch niet helpt». Collega De Wit wees hier al op. In ruim 26% van de niet gemelde seksuele delicten doet het slachtoffer geen aangifte omdat men het niet belangrijk vindt. Van deze groep gaf bijna 32% aan dat het probleem al is opgelost. Hoezo opgelost? Dit is een vervelend beeld van het feit dat vooral slachtoffers van seksuele delicten in de relationele sfeer in een enorme onmacht zitten om de dader daadwerkelijk voor de rechter of voor de politie te brengen. Wij zouden graag willen dat het kabinet ingaat op deze schokkende cijfers en op de vraag hoe deze naar beneden kunnen worden gebracht.

In een derde van de gevallen laat een slachtoffer van mishandeling de dader daarmee wegkomen. Dat aangiftecijfer moet omhoog. Wij hebben er volledig vertrouwen in dat het kabinet er alles aan doet om dit te verbeteren. De urgentie hiervan blijkt uit de opdracht die aan de werkgroep is gegeven om te komen tot hele snelle praktische verbeteringen. De werkgroep is voortvarend aan de slag gegaan, want de aanwezige vrees van slachtoffers en getuigen is als een vast gegeven geaccepteerd. Er is geen onderzoek gedaan naar hoe reëel die vrees is. Wij vragen de minister of hij bereid is om dit onderzoek alsnog uit te laten voeren. Het is belangrijk om te weten waar wij over spreken zodat een effectiever beleid ontwikkeld kan worden. Meten is weten, ook in dit geval.

Het is opvallend dat er geen aparte registratie wordt bijgehouden van de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van de anonieme getuige. Daarmee hebben wij geen goed beeld van de omvang van de problemen. Wij verzoeken het kabinet ervoor te zorgen dat de registratie wel wordt bijgehouden.

Het staat vast dat de politie het slachtoffer soms adviseert om geen aangifte te doen. Het blijft vaag wat het kabinet hieraan gaat doen. Om dit te verbeteren kan, aansluiting gezocht worden bij de beroepscode van de politie. Wij willen vandaag van het kabinet horen wat het wil doen om ervoor te zorgen dat de politiefunctionaris deze lijn niet kiest. Wij steunen de voorgenomen acties om vaker dan nu, gebruik te maken van de domiciliekeuze.

Wij hebben een aantal vragen over het persoonlijke identificatienummer. Het is duidelijk dat de naw-gegevens niet vereist zijn voor het doen en het opnemen van de aangifte indien de verklaring is ondertekend en de aangever herleidbaar is. In het begin van het opsporingsonderzoek kan het mogelijk vervangen worden door een nummer, maar dat is voorzichtig geformuleerd. Als politie en justitie over de gegevens beschikken, hoever kunnen wij dan gaan met het louter hanteren van een nummer? Wat ons betreft moet dit vrij ver kunnen gaan. Waarom moet in het kader van het onmiddellijkheidsbeginsel bekend zijn waar iemand woont om te toetsen of de verklaring juist is? Het gaat er niet om dat het adres bekend is, maar dat een verdachte in staat is om een verklaring aan de orde te stellen. Hoe kan dit strijdig zijn? Wij willen hierover meer horen van het kabinet.

Het is belangrijk dat er snel werk gemaakt wordt van aparte wachtkamers. Het kan niet zo zijn dat men elkaar daar ontmoet. Dat kan bij alle gerechten in één slag meegenomen worden bij het inrichten van aparte wachtkamers voor kinderen die onder toezicht gesteld zijn en voor een rechter moeten verschijnen.

De heer Teeven (VVD): Het Europese Hof heeft als het gaat over het ondervragen van getuigen door de verdediging, al een aantal malen bepaald dat het niet alleen gaat over de inhoud van de verklaring, maar ook over de betrouwbaarheid van de persoon. Het zijn juist de raadslieden die aandringen op het toetsen van de betrouwbaarheid van een getuige. Hiervoor moeten zij de achtergrond van de getuige kennen om vragen te kunnen stellen. Dat hangt samen met de naw-gegevens. Hoe kunt u dan zeggen dat het om de verklaring gaat en niet over waar iemand vandaan komt of wat zijn achtergrond is? Dat hangt samen met de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Dat is de vraag. Het is überhaupt de vraag of het Europese Hof rekening heeft gehouden met de mogelijkheden die in dit onderzoek staan, zoals het werken met nummers. Alle officials weten dan precies over wie het gaat en kunnen hierover doorvragen. Het is absoluut de vraag of het Europese Hof bedoeld heeft dat bekend moet zijn op welk adres iemand woont. Soms kan het relevant zijn, dat staat ook in de notitie. Soms kan het heel belangrijk zijn om te weten of iemand daar was of daar woont. Daarmee is niet onverkort gezegd dat iedere verdachte precies moet weten waar iemand woont. Dat is niet nodig. Met een nummer dat alleen bekend is bij de autoriteiten, kunnen wij veel verder komen. Wij pleiten er zeker voor om te kijken hoe ver men kan gaan.

Recent hebben wij het debat gehad over het strafrechtketennummer dat stigmatiserend zou zijn. Er is vastgesteld dat dit absoluut niet de bedoeling is. Misschien kunnen wij dit nummer hier ook gebruiken. Nog meer nummers in allerlei dossiers leidt tot een grotere kans op fouten. Mijn fractie wil graag dat hier beter mee omgegaan wordt vanuit slachtofferhulp en ik bedoel hiermee het voegingsformulier. Als men ziet welke gegevens hierop ingevuld moeten worden, dan zijn wij doorgeschoten. Niet alleen de woon- en verblijfplaats moeten ingevuld worden, maar ook het mobiele telefoonnummer en bankrekeningnummer. Alles moet worden ingevuld. Wij gaan ervan uit dat wij binnenkort van het kabinet een wijziging van artikel 51b tegemoet kunnen zien. Er moet veel terughoudender worden omgegaan met de gegevens van slachtoffers. Door tussenkomst van slachtofferhulp kan een goede en verantwoorde oplossing gevonden worden.

Wij lezen dat ervaringen zijn opgedaan in België, Estland en het Verenigd Koninkrijk met de aanbeveling voor een meer subjectieve invulling van het risico dat de getuige of het slachtoffer loopt ten aanzien van de gevolgen van zijn verklaring. Kunnen wij van het kabinet vernemen wat die ervaringen zijn? Hier zijn wij zeer benieuwd naar.

Het is opvallend dat het lastig is voor de werkgever om ergens aangifte van te doen. De politie zegt vaak dat dit niet mogelijk is. Bij de impuls van het ministerie om ervoor te zorgen dat aangifte kan worden gedaan door werkgevers, moet er voor gezorgd worden dat de politie die aangiften opneemt. Bij justitie en penitentiaire inrichtingen ervaart men dat dit niet mogelijk is. Wij willen meer duidelijkheid hebben over de rol van ambtenaren hierbij. Is iedere ambtenaar verplicht om aangifte te doen, ook al is hij zelf geen slachtoffer maar getuige? Hier willen wij graag duidelijkheid over, want in de beleidslijn van het ministerie van Justitie kan hierop geen eenduidig antwoord gevonden worden.

Wij spreken hier terecht over het belangrijke onderwerp van anoniem aangifte doen. Wij moeten in de samenleving duidelijk maken dat iemand die zijn hele ziel en zaligheid op Hyves zet, bijna niet meer anoniem kan zijn. Personeel in gevangenissen vraagt om bescherming en het enkel gebruiken van de voornaam. Vervolgens staan zij op Hyves en vermelden zelfs de tijden waarop hun kinderen naar het kinderdagverblijf gaan. Is het niet van groot belang dat het kabinet hier een keer aandacht aan besteedt, los van alle andere dingen waar bekendheid aan wordt gegeven? Mensen realiseren zich de gevaren niet altijd.

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Ook bij de PvdA-fractie komen regelmatig berichten binnen van slachtoffers die bang zijn dat zij door de dader worden achtervolgd of bedreigd. De angst voor represailles is soms zo groot dat het slachtoffer besluit geen aangifte te doen dan wel door de politie wordt aangeraden om geen aangifte te doen. Dat blijkt onder andere ook uit het rapport. Het uitgangspunt van politie en justitie moet zijn dat iedereen die aangifte wil doen, ook aangifte kan doen zonder een tegenwerkende politieagent en zonder het gevoel dat de aangifte en het mogelijke strafproces het eigen leven in gevaar brengen. Het is de taak van de overheid om voorwaarden te scheppen dat het slachtoffer zonder angst aangifte kan doen en zonder angst het strafproces in kan gaan. Politie en justitie moeten die voorwaarden uitvoeren. Helaas hebben slachtoffers, maar ook getuigen niet altijd het gevoel dat zij volledig beschermd worden in het strafproces. Dit probleem blijkt ook uit dit onderzoek. Rechten van verdachten moeten worden geëerbiedigd, maar dat geldt ook voor de anonimiteit van slachtoffers en getuigen. Dat maakt het onderwerp complex.

De angst dat anonieme aangiften zouden leiden tot meer valse aangiften, zoals de projectgroep Strafvordering 2001 nog bepleitte, lijkt nu verdwenen. Er lijken meerdere mogelijkheden te bestaan, zo lezen wij in het rapport en in de brieven van de ministers, om een gedeeltelijk anonieme aangifte te doen of als anonieme getuige op te treden. Domiciliekeuze en identificatienummers zijn daarbij al genoemd. Domiciliekeuze lijkt de rechten van de verdachte niet te schaden, omdat het slachtoffer of de getuige wel bekend is maar niet zijn adresgegevens. Klopt deze gedachte? Waarom wordt er niet voor gekozen, zeker bij gewelds- en zedenmisdrijven, om altijd gebruik te maken van andere adresgegevens in de aangifte, zoals het opnemen van het adres van het politiebureau? Wij gaan ervan uit dat de meeste slachtoffers die anoniem willen blijven, slachtoffer zijn geworden van gewelds- en zedenmisdrijven. Klopt deze aanname? Voor domiciliekeuze moet een geautomatiseerde voorziening worden getroffen bij de politie en het OM. Is dit een complexe voorziening of wordt dit al bij de pilots in Breda, Rotterdam, Maastricht en Utrecht gedaan? Wanneer kunnen wij de eerste resultaten van de pilot verwachten?

Voor werknemers die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf, kan het belangrijk zijn dat de persoonsgegevens niet bekend worden gemaakt. Ook deze groep is bang voor represailles. De PvdA-fractie is van mening dat als een werknemer bedreigd is in de uitoefening van zijn of haar taak, de werkgever altijd aangifte moet doen, zowel bij een overval in een winkel als bij geweld tegen personeel met een publieke taak. Hoe komt het dat dit op de werkvloer moeilijk blijkt te zijn? Werken de werkgevers niet mee of bestaat er angst? Wij vinden dat die aangiften gewoon door de werkgever moeten worden gedaan, ook om een beter overzicht te krijgen van het aantal gevallen waarin dat een probleem is.

Dan stel ik het identificatienummer dat tijdens een onderzoek gebruikt kan worden, aan de orde. Uit de verkenning blijkt dat mogelijk verderop in het strafproces toch de volledige persoonsgegevens gebruikt moeten worden. Dat klinkt de PvdA-fractie een beetje tegenstrijdig in de oren. Hoe kijken de ministers daar tegenaan en kunnen zij voorbeelden noemen waarbij het bekendmaken van de identiteit van het slachtoffer onvermijdelijk is voor een goede voortgang van het strafproces? Deze mogelijke ontmaskering van slachtoffers en getuigen kan vooral bij slachtoffers van mensenhandel, die vrezen voor de veiligheid van familieleden in het land van herkomst, leiden tot het niet doen van aangifte. De ministers zijn toch met ons van mening dat dit niet het gewenste gevolg is? Hoe kan dat probleem worden ondervangen? Kan bijvoorbeeld in de komende kaderwet prostitutie daar aandacht aan gegeven worden en kan dat daarin worden meegenomen?

Verder zijn wij benieuwd naar de ontwikkelingen van de afgesloten ruimten voor slachtoffers bij rechtbanken. In de verkenning wordt melding gemaakt van de wenselijkheid van deze ruimte. In hoeveel rechtbanken zijn deze ruimten intussen gerealiseerd? Krijgen alle rechtbanken en gerechtshoven een dergelijke afgesloten ruimte en wanneer?

De mogelijkheden om als anonieme getuige op te treden, zijn al eerder in de wet opgenomen. Worden deze uitgebreid? Hoe vaak wordt gebruik gemaakt van anonieme getuigen of wordt daar alleen naar als het gaat om het slachtoffer die als getuige in het strafproces zal optreden? Hoe zien de bewindslieden het verdere traject? Een deel daarvan zit in de uitvoering, maar mogelijk ook een deel in wetgeving. Hoe krijgt dit traject een vervolg? Kunnen de ministers daar duidelijkheid over geven?

Antwoord van de bewindslieden

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik wil mede namens mijn collega, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) voorop stellen dat bij sommige delicten en sommige soorten slachtoffers onvoldoende aangifte wordt gedaan uit angst voor represailles en voortgezet geweld. Hierin kunnen wij absoluut niet berusten en dat is ook naar ons oordeel zonder meer ongewenst. Wij realiseren ons hierbij dat veroordelingen gebaseerd moeten zijn op controleerbare verklaringen. De uitgangspunten van de rechtsstaat blijven overeind wanneer het gaat over de verdachte. Wij weten dat er ook reden is om soms mensen die zelf slachtoffer zouden kunnen worden van geweld, erop te attenderen dat zij niet nodeloos te koop moeten lopen met hun persoonsgegevens. Mevrouw Van Toorenburg wees daar terecht op. Er moet gewaarschuwd worden tegen onvoorzichtigheid, maar vooropstaat dat wij niet willen berusten in het feit dat de aangiftebereidheid beneden het noodzakelijke niveau voor een goede rechtshandhaving blijft, zoals ook blijkt uit het onderzoek en de Veiligheidsmonitor. Mensen moeten zich veilig weten door de rechtshandhaving en dat begint met zich veilig voelen bij de aangifte. Het lijkt mij goed om dit uitgangspunt voor ons beleid op dit terrein voorop te stellen. Daarom zijn vorig jaar de bestaande mogelijkheden verkend van anonimiteit in het strafproces en het gebruik ervan. Dat heeft een aspect van nagaan wat wettelijk is toegestaan en een aspect van werkwijze, de manier waarop de politie te werk gaat bij het doen van aangifte. Mijn collega Ter Horst zal hier nader op ingaan. Op een aantal punten is nog winst te behalen.

De belangrijkste conclusie voor ons is dat de bestaande wettelijke mogelijkheden voor het afschermen van de persoonsgegevens beter moeten worden benut. Uit de verkenning blijkt ook dat anonimiteit in een aantal gevallen geen oplossing biedt, zoals wanneer persoonsgegevens relevant zijn. Ook dan is onze oplossing gericht op het bewerkstelligen van een fair trial met voldoende veiligheid voor het slachtoffer. Vandaar dat wij in onze beleidsreacties van oktober 2008 de maatregelen hebben opgenomen die wij voornemens zijn te treffen. Die moeten vooral leiden tot een beter gebruik van de mogelijkheden, zoals domiciliekeuze en het doen van aangifte met een tenaamstelling die niet via het telefoonboek naar een adres leidt. Ook de werkgevers met een publieke taak zijn gewezen op het belang van de aangifte. In de pilot voor het nieuwe slachtofferloket wordt specifiek aandacht besteed aan en uitgebreid ervaring opgedaan met de domiciliekeuze of een uniek identificeerbaar nummer.

Wij zijn ons bewust van het belang van de omstandigheden ter zitting. In de wetgeving zijn de mogelijkheden opgenomen om een directe confrontatie tijdens de zitting tegen te gaan bij bedreigde of afgeschermde getuigen. Ik vind het ook van belang dat wij beter gebruik maken van de mogelijkheid van videoconferentie. De heer Teeven sprak daarover. Dat sluit uitstekend aan bij de punten die aan de orde zijn geweest, nationaal maar ook in Europees verband, om meer gebruik te maken van videoconferentie. De afspraken die internationaal gemaakt zijn over het gebruik van videoconferentie, zijn voor mij een uitdaging om te bekijken of ook nationaal beter gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden van videoconferentie. De bestaande wettelijke mogelijkheden zal ik nog een keer in voorlichtende zin goed laten inventariseren. Ook wanneer er nu nog geen wettelijke mogelijkheden zijn, ben ik er voorstander van om een intensiever gebruik te maken van de mogelijkheid van videoconferentie als dat goed wordt ingericht, analoog aan het verhoren van een getuige die in een ander land verblijft. Dat moet ook mogelijk zijn wanneer de getuige in een ander deel van Nederland verblijft. Het biedt ook mogelijkheden om bijvoorbeeld bij klachtenprocedures efficiënt te werk te gaan. Indien er aanvullende voorzieningen nodig zijn voor de getuige om zich in alle vrijheid uit te spreken zoals hij of zij dat nodig vindt, dan kunnen wij daarnaar kijken. Ik zou dus graag zien dat er in de toekomst een intensiever gebruik wordt gemaakt van videoconferentie. Ik zeg u toe dit in kaart te brengen en daar de benodigde pilots voor in gang te zetten.

Mevrouw Van Toorenburg, de heer De Wit en de heer Heemelaar en daar sluit ik mij bij aan, zijn terecht geschrokken van de cijfers in bijlage 2 van de Veiligheidsmonitor 2008. Het is de vraag hoe wij de cijfers van het aantal aangiften omhoog gaan brengen. Op dit terrein is al veel onderzoek gedaan. Op basis daarvan kan in algemene termen worden geconstateerd dat de aangiftebereidheid afneemt naarmate delicten de directe persoonlijke levenssfeer raken. Wanneer geen sprake is van schaamte, kan er niettemin sprake zijn van emotionele risico’s die men vreest of dat men in de relationele sfeer iets te vrezen heeft bij het doen van aangifte. Bijvoorbeeld bij seksuele delicten kunnen schaamtegevoelens een rol spelen. Die verschillende oorzaken moeten wij onderkennen. De Veiligheidsmonitor 2008 biedt inzicht in de verklaring van het uitblijven van aangifte. De meest genoemde reden om een geweldsdelict niet te melden is dat het is opgelost of dat het toch niet helpt. Er is angst voor represailles of het is niet belangrijk genoeg. Met de maatregelen die mijn collega en ik hebben aangekondigd voor het vergroten van de mogelijkheden van anonieme aangifte hopen wij een positieve impuls aan de aangiftebereidheid te hebben gegeven.

Een van de maatregelen uit het Programma Veilige Publieke Taak heeft betrekking op de werknemers. Daar zal mijn collega van BZK nader op ingaan. Dat geldt ook voor de vraag over het onderzoek naar de mate waarin de slachtoffers er vertrouwen in hebben dat de politie daadwerkelijk iets met de aangifte doet.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar het persoonlijke identificatienummer. De naw-gegevens kunnen mogelijk in het beginstadium van het opsporingsonderzoek worden vervangen door een uniek identificeerbaar nummer. De verkenning geeft aan dat de naw-gegevens niet vereist zijn voor het opnemen van de aangifte zolang de verklaring maar wordt ondertekend en de aangifte herleidbaar is. Daarom stellen wij voor om de aangifte onder nummer te laten doen. Het is niet de bedoeling dat dit een standaardpraktijk wordt, maar enkel indien dit nodig is. Door gebruik te maken van een persoonlijk identificatienummer kan de fase voor het doorvragen naar de naam en andere gegevens worden doorgeschoven naar de toekomst. Er kan in ieder geval worden begonnen met het behandelen van de aangifte en later kan worden beoordeeld of met de aangever moet worden gesproken over de bereidheid om nadere verklaringen af te leggen.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg ook naar de mogelijkheden van een subjectieve invulling. In België, Estland en het Verenigd Koninkrijk is de subjectieve invulling van het risico dat de getuige loopt of kan lopen, aanvaard. De inrichting van het strafproces is in die landen iets anders van opzet. De rondgang langs de lidstaten die mede als vervolg hierop in het kader van de verkenning is uitgevoerd, heeft geen aanleiding gegeven tot het ontwikkelen van nieuwe ideeën op dit terrein. Een puur subjectieve invulling is moeilijk onder te brengen in ons strafproces.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd om iets te zeggen over bedreigde slachtoffers die aan de bel hebben getrokken en mogelijk in een beschermde omgeving zijn geplaatst maar toch weer slachtoffer zijn geworden van geweld. Het is mij niet zonder meer duidelijk welke concrete gevallen mevrouw Van Toorenburg voor ogen heeft of dat het een algemene vraag is naar aanleiding van wat ik heb geschreven. Voor het risico van represailles hebben wij de maatregelen getroffen die in onze brief van 1 oktober 2008 zijn verwoord. De getuigenbeschermingsprogramma’s verlopen naar tevredenheid. Er zijn geen gevallen bekend dat iemand die in een getuigenbeschermingsprogramma is opgenomen, nadien nog slachtoffer is geworden van geweld. De optie van opname in een dergelijk programma is enkel mogelijk onder strikte voorwaarden, zoals een causaal verband tussen de dreiging en de medewerking aan politie en justitie plus een aantal aanvullende voorwaarden. In sommige gevallen is het een oplossing, maar het kan geen algemene lijn zijn.

De heer Teeven (VVD): Is de minister bereid om het getuigenbeschermingsprogramma dat in Nederland sinds eind 1995 draait, na veertien jaar te evalueren?

Minister Hirsch Ballin: Die vraag zal nog worden beantwoord.

Het omhoog brengen van de aangiftebereidheid is maar één kant van het verhaal. Vanuit de overheid wordt al veel aandacht besteed aan het gevaar van het gebruik van internet, zoals het Postbus 51-spotje over de risico’s van cybercrime. Ook op scholen worden campagnes gevoerd die aandacht besteden aan de risico’s van internet.

De domiciliekeuze beschermt de privacy van de aangever of de getuige en doet geen afbreuk aan de rechten van de verdediging. De betrokkene kan immers, indien zijn verklaring wordt betwist, worden opgeroepen om een verklaring af te leggen bij de rechter-commissaris of tijdens de terechtzitting. Afscherming van de adresgegevens door gebruik te maken van de domiciliekeuze is bedoeld om de vrees bij slachtoffers en getuigen voor represailles weg te nemen. Het is niet de bedoeling om standaard bij alle delicten adresgegevens af te schermen. Wij willen benadrukken dat slachtoffers en getuigen, meer dan nu het geval is, indien gewenst gebruik kunnen maken van de mogelijkheid van domiciliekeuze. De aanname dat de meeste slachtoffers die anoniem willen blijven, slachtoffer zijn geworden van gewelds- en zedenmisdrijven is deels juist, maar ook andere slachtoffers kunnen behoefte hebben aan afscherming van persoonsgegevens.

De heer Teeven heeft gevraagd of CIE-informatie tot minder bewijskracht leidt, of er iets gedaan kan worden aan het verlagen van de leeftijd voor CIE-informanten en of de best-practice in Noord-Oost Gelderland toegepast kan worden. Wat het laatste betreft, zijn wij nog niet ver genoeg om conclusies te trekken. De best practice in Noord-Oost Gelderland wordt bestudeerd en dan kunnen wij de conclusie trekken of deze als best practice onder de aandacht wordt gebracht. Informatie verkregen van een CIE-informant is sturingsinformatie. De heer Teeven merkt daar terecht over op dat in specifieke omstandigheden meer gebruik gemaakt kan worden van de CIE. Onderzocht zal worden welke voorwaarden in dit kader behulpzaam kunnen zijn bij het bieden van anonimiteit aan getuigen van strafbare feiten. Deze mogelijkheid is te weinig publiek bekend op dit moment. Ik denk dat dit het belangrijkste element is dat de heer Teeven onder de aandacht bracht.

In Eindhoven loopt een proef waarmee door stapeling van informatie in het dossier een mogelijkheid wordt gecreëerd voor de politie om ambtshalve een onderzoek te starten. Dat is ook een manier om minder afhankelijk te worden van de aangever die als slachtoffer of getuige moet optreden. Dit heeft enige overeenkomst met de benadering die de heer Teeven voorstelt. Ik vind dit een interessante mogelijkheid en reken dat ook tot de pilots. Op het juiste moment zullen wij over dit punt conclusies trekken.

Over het verlagen van de leeftijdsgrens van 18 naar 16 jaar heb ik enige twijfels. Ik heb geen specifieke aanwijzingen voor het feit dat daar het probleem ligt. Het moet onze eerste voorkeur blijven om gewoon aangifte te ontvangen en om getuigen te laten opnemen. Wij moeten het niet omdraaien en het normaal gaan vinden dat mensen anoniem in een beschermde omgeving aangifte gaan doen. Indien specifieke bedreigingen voor voortgezet slachtofferschap zich niet voordoen, moet op de gewone manier gewerkt worden. Dat maakt het werk voor politie en justitie beter en voorkomt vervolgdiscussies over de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal.

De heer Teeven (VVD): Daar heeft de minister volledig gelijk in. Ik denk dat het op dit moment nagenoeg bij alle CIE’s in Nederland ongebruikelijk is om iemand als informant in te schrijven als hij minderjarig is. Is de minister voornemens die lijn enigszins aan te passen?

Minister Hirsch Ballin: In de mate waarin dat nodig is. Ik zal dit bij de pilots betrekken. Ik begrijp het punt van de heer Teeven goed, maar men moet het niet zozeer centraal stellen dat het als het ware de normale route wordt.

Dit brengt mij bij het punt dat ook de heer Teeven naar voren bracht, namelijk of het eigenlijk zo is dat wij anonimiteit aan bij het begin van het proces zonder meer moeten vertalen in anonimiteit in een later stadium van het strafproces. Aan het begin is dit inderdaad gemakkelijker en behulpzamer dan later in de procedure. Het zou goed zijn om mogelijkheden te verkennen om een later beslismoment te introduceren voor het bekend worden van de persoonsgegevens in contacten tussen opsporingsambtenaren en degene die aangifte onder nummer of op een andere afgeschermde manier heeft gedaan. Dat vind ik een interessante gedachte die ik graag een plaats geef in een van de pilots.

Op het moment dat het OM vervolging van de verdachte nodig acht, zal het OM moeten beoordelen of volstaan kan worden met de afscherming van de gegevens. Bij afscherming of aangifte onder nummer zal zo nodig, als men vasthoudt aan anonimiteit, overleg met de aangever plaatsvinden en zal hij worden gewezen op het risico maar ook op het belang van een volledige beschikbaarheid van het slachtoffer als getuige. Die gefaseerde benadering spreekt mij aan en zal dit graag een plaats geven in de verdere uitwerking van de aanpak van dit probleem.

De heer Heemelaar (GroenLinks): Het is bekend dat juist slachtoffers van seksueel geweld ervan overtuigd moeten zijn dat zij grip krijgen op de omstandigheden. Op het moment dat je aangifte doet, of het nu van seksueel geweld is of van iets anders en je weet tevoren niet wanneer de anonimiteit opgeheven wordt, dan denk ik dat de aangiftebereidheid in deze specifieke gevallen alleen nog maar gaat dalen. Ik ben niet blij met het antwoord van de minister dat hij overweegt om daar een soort standaard van te maken en dat het mogelijk moet zijn dat mensen aan het begin anoniem aangifte doen, maar dat in de loop van het proces, terwijl ze daar zelf geen vat meer op hebben want dat zal door justitie gebeuren, de anonimiteit opgeheven wordt. Dan ben ik bevreesd voor de gevolgen

Minister Hirsch Ballin: Ik ook. De gefaseerde aanpak waar de heer Teeven voor pleit, interpreteer ik als een pleidooi om in een later stadium in overleg met de betrokkene te bezien of het slachtoffer die met deze beperking aangifte heeft gedaan, ook bereid is om de volgende stap te zetten en met meer persoonsgegevens bekend te worden. Het gaat niet om iets dat de betrokkene als risico over zich afroept, want dan zou het effect kunnen optreden dat de heer Heemelaar vreest, maar een gefaseerde benadering waarbij er een keuzemoment is voor het wel of niet handhaven van de anonimiteit.

Men is bezig met het testen van een nieuw voegingsformulier waarop geen adresgegevens hoeven te worden ingevuld door het slachtoffer. Als dit formulier voldoet, dan willen wij dit landelijk invoeren. Ik verwacht dat de beslissingen hierover na afloop van de pilot in de tweede helft van 2010 kunnen worden genomen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Dat blijft een beetje onduidelijk. In de verkenning staat duidelijk beschreven dat hier een belangrijk pijnpunt ligt. Het voegingsformulier vraagt nu teveel gegevens, maar ook in de wet staan teveel voorschriften over de verplicht op te nemen gegevens op de voegingsformulieren. Gaat het kabinet een voorstel doen om artikel 51b te wijzigen in het kader van waar wij vandaag over spreken?

Minister Hirsch Ballin: Het antwoord op deze vraag is ja, als de pilot tot een positieve conclusie leidt maar daarbij voor landelijke toepassing op een knelpunt stuit.

De pilots met het vernieuwde slachtofferloket in Breda, Maastricht en Utrecht zijn al gestart. Tot op heden heeft de nadruk gelegen op de inrichting van de loketten en het aanstellen van een coördinator. Op dit moment worden de eerste stappen gezet voor een inhoudelijke ontwikkeling van de loketten en daarbij komt de domiciliekeuze en de opvang in gerechtsgebouwen nadrukkelijk aan de orde.

Op de vraag over de mogelijkheden van het aanpassen van het getuigenbeschermingsprogramma kan ik antwoorden dat dit naar behoren functioneert. Een wettelijke aanpassing ligt niet in het verschiet. Wellicht kan de heer Teeven verduidelijken aan welke uitvoeringsverbeteringen hij denkt.

De heer De Wit vroeg wanneer de pilot wordt gestart over de naw-gegevens en de nationale toepassing hiervan. In de pilot voor het vernieuwde slachtofferloket wordt gekeken naar welke concrete activiteit nodig is, zoals het aanpassen van de automatische verwerking die nodig is om domiciliekeuze op grotere schaal toe te passen. Zodra de geautomatiseerde ondersteuning van domiciliekeuze door het OM en de politie is gerealiseerd, kan er in de pilots een start worden gemaakt met een bredere toepassing. Wij wachten dus op het gereedkomen van de voorzieningen in de geautomatiseerde gegevensverwerking.

De heer De Wit en de heer Teeven vroegen naar de prioriteitsstelling bij de bedreiging van slachtoffers en de bereidheid van burgers om een risico te nemen bij de aangifte en of een contactverbod daarin een rol kan spelen. Een contactverbod is denkbaar, maar dan moet dat gemotiveerd worden met meer dan enkel de zorgen van betrokkene. Als er een samenloop is met andere redenen om een contactverbod op te leggen in het kader van het tegengaan van huiselijk geweld en dergelijke, dan is het antwoord ja. Om dat nu in gang te zetten alleen maar op basis van het feit dat betrokkene angst heeft om aangifte te doen, lijkt mij niet de goede weg. Dan moeten wij de andere mogelijkheden benutten voor de bescherming van de aangever.

De heer De Roon heeft gevraagd of een voorlopige toezegging van anonimiteit mogelijk is. Dat moeten wij in ieder geval verduidelijken. In antwoord op vragen van de heer Teeven heb ik al toegezegd dat wij dat nader zullen uitwerken. De pilots zullen wij uitvoeren op de manier zoals aangekondigd. Deze worden geëvalueerd en zo nodig met inbegrip van nadere wettelijke voorzieningen kunnen wij tot conclusies komen. Ik neem hierbij als nieuw punt uit dit overleg de gedachte van de gefaseerde benadering mee. Dat zal ik graag uitwerken en een plaats geven in de pilots. Over een ruimere toepassing van videoconferenties zal ik de Kamer nader berichten.

Ten slotte komt de vraag aan de orde over het Europese kaderbesluit over de positie van slachtoffers in het strafproces. Dat verplicht ons inderdaad om afzonderlijke wachtruimten voor slachtoffers in de gerechtsgebouwen in te richten. De Raad voor de rechtspraak heeft mij meegedeeld dat deze eis sinds 2004 deel uitmaakt van de functionele eisen die aan de gerechtsgebouwen worden gesteld. In alle rechtbanken en paleizen van justitie bestaat een fysieke mogelijkheid om slachtoffers een aparte wachtruimte aan te bieden. De opvang en ondersteuning van slachtoffers in gerechtsgebouwen is een van de maatregelen uit het project Slachtoffers Centraal. In de pilots met het vernieuwde slachtofferloket wordt deze opvang en ondersteuning verder uitgewerkt en aan slachtoffers aangeboden. Het is onze bedoeling om dit na afsluiting van de pilots aan het eind van 2010 landelijk uit te voeren.

De heer Heerts (PvdA): Een aantal pilots krijgt een breder karakter dan ik in de brief heb gelezen. Kunnen wij een overzicht krijgen van de zaken die hij genoemd heeft?

Minister Hirsch Ballin: Ik zal de gefaseerde benadering opnemen in de brief over de videoconferenties die ik de Kamer heb toegezegd.

Minister Ter Horst: Voorzitter. Mijn betrokkenheid bij dit onderwerp dat voornamelijk een justitiële aangelegenheid is, zit vooral in het lokale bestuur dat zich van tijd tot tijd grote zorgen maakt over het feit dat mensen bedreigd en geïntimideerd worden. Door de angst om geen aangifte te doen kan eigenlijk geen goed gevolg worden gegeven aan een intimidatiekwestie. Dat is mijn betrokkenheid hierbij, los van mijn verantwoordelijkheid voor de politie en voor alle activiteiten die vallen onder de veilige publieke taak en de inzet die wij plegen om ervoor te zorgen dat medewerkers met een publieke taak aangifte doen.

Er is al veel mogelijk bij het doen van een anonieme of afgeschermde aangifte. De eerste vraag die door de leden van de Kamer wordt gesteld, richt zicht op hoe serieus wij hiermee omgaan en hoe wij ervoor zorgen dat de mogelijkheden die er zijn, door alle betrokkenen optimaal worden benut. De tweede vraag gaat over in welke gevallen je moet overgaan tot uitbreiding van de anonieme aangifte. De minister van Justitie heeft hier al wat over gezegd en dat ondersteun ik van harte.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gesproken over de verantwoordelijkheid van werkgevers om aangifte te doen voor eigen medewerkers. In het Programma Veilige Publieke Taak is dat een van de belangrijkste punten. Er is een uitgebreide arbocatalogus beschikbaar voor alle werkgevers die werknemers hebben met een publieke taak en ook de Arbeidsinspectie heeft zich hier nadrukkelijk mee bemoeid om ervoor te zorgen dat, als er sprake is van bedreiging van werknemers met een publieke taak, de werkgever aangifte doet om op deze manier de last van het aangifte doen over te nemen van de werknemer. Elke politieagent achter een balie moet aangiften van werkgevers ten behoeve van werknemers accepteren en hij mag hen niet wegsturen. Ook wij hebben hierover signalen ontvangen. De Raad van Hoofdcommissarissen heeft vastgelegd dat dit niet mag gebeuren en zij hebben toegezegd dat zij dit onder de aandacht van de politiekorpsen brengen en dat daarop een straf beleid moet worden gevoerd. Als er nieuwe voorbeelden komen van politiemedewerkers die aangiften van werkgevers niet accepteren, dan hoor ik dat graag.

Mevrouw Van Toorenburg heeft naar de aangifteplicht van ambtenaren gevraagd. Deze plicht is alleen van toepassing bij zaken die de nationale veiligheid raken en bij de constatering van fraude door ambtenaren die feitelijk niet met de opsporing van fraude zijn belast. De ambtenaren die met de opsporing van fraude zijn belast, hebben een heel andere rol. Elke ambtenaar is gehouden om van zaken die de nationale veiligheid raken of fraude door collega’s bevatten, aangifte te doen. Voor alle andere zaken geldt geen aangifteplicht.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Is een dergelijke plicht niet verstandig? Stel dat een ambtenaar in een gevangenis een ernstig misdrijf gepleegd ziet worden. Waarom kan deze ambtenaar niet verplicht worden gesteld om daar aangifte van te doen? Vaak zijn de slachtoffers huiverig om aangifte te doen, maar als een ambtenaar dit doet, wordt een extra aangifte gerealiseerd waardoor meer delicten kunnen worden opgelost.

Minister Ter Horst: U plaatst de ambtenaar in een hele bijzondere positie. Ik ben voor een goede rechtspositie van ambtenaren, want het gaat om een andere functie dan bij mensen die in de marktsector werken, maar het gaat mij vooralsnog erg ver om voor ambtenaren de verplichting op te nemen dat zij van alle misdrijven die zij zien, aangifte te doen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): En voor ambtenaren die werken in de veiligheidsketen, zoals gevangenissen, justitie en tbs-instellingen?

Minister Ter Horst: Ik stel voor, dit even te laten bezinken om te zien of hier een interessant element in zit dat kan leiden tot een oplossing van het probleem waar wij over spreken.

Dan is door GroenLinks gesproken over het feit dat de politie weinig kennis heeft van de mogelijkheid om anoniem aangifte te doen. Hierover is een aantal vragen gesteld. Op basis van dit rapport hebben wij ook geconcludeerd dat nog niet elke politieagent en medewerkers bij het OM de mogelijkheden voor een anonieme en afgeschermde aangifte maximaal benutten. Ik voel mij samen met de minister van Justitie verantwoordelijk voor wat er bij de politie gebeurt. Als de pilots zijn afgerond dan zorgen wij ervoor dat er een uitgebreide voorlichtingsactie komt voor het publiek en de politie, om te stimuleren dat deze mogelijkheden voor het doen van anonieme aangifte maximaal worden benut. De pilots zijn eind 2010 klaar, maar ik vind een periode van anderhalf jaar erg lang voordat wij op deze mogelijkheden kunnen wijzen. De minister van Justitie en ikzelf moeten kijken of dit naar voren gehaald kan worden. Met de veilige publieke taak gaan wij voor de zomer aan de slag om mensen die een publieke taak hebben en geconfronteerd worden met agressie, te wijzen op de mogelijkheid van anoniem aangifte doen. Voor de publieke werknemers kunnen wij dat voor de zomer al doen en voor de totale bevolking van Nederland duurt dat nog even.

Er is gesproken over homofoob geweld. Binnen het project Hate Crimes dat op dit moment loopt, is anoniem melden mogelijk. Binnenkort volgt de evaluatie van dit project en zullen wij bij de politie aandacht vragen om de anonieme aangifte toe te voegen aan dit project. Wij wachten op de resultaten van het deelproject dat nu loopt. Als blijkt dat dit effectief is, kunnen wij dit landelijk gaan uitrollen.

Een andere mogelijkheid die nog niet is genoemd, is Meld Misdaad Anoniem. Dat is een mogelijkheid om telefonisch misdaden anoniem te melden. Over 2008 heeft dit geleid tot bijna 14 000 bruikbare meldingen. Op grond van deze meldingen zijn 710 zaken opgelost en er zijn 1100 verdachten aangehouden. Deze informatie kan niet direct in het strafproces worden gebruikt, maar het kan wel een indicatie vormen voor de politie om zelf opsporing te gaan doen. Dit heeft in de praktijk geleid tot het oplossen van bepaalde zaken.

Er is gevraagd speciale mogelijkheden voor vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van vrouwenhandel. Wij zijn bezig met het voorbereiden van de kaderwet prostitutie en zullen hierbij meenemen of er speciale mogelijkheden in het leven moeten worden geroepen, louter vanwege het feit dat bij deze groep de angst om te melden buitengewoon groot is. Het belang van de opsporing is ook buitengewoon groot.

Er is gevraagd waarom de politie niet bekend is met de domiciliekeuze. Daar heb ik al antwoord op gegeven. Dat is inderdaad nog niet volledig bekend en wij zullen dat in de voorlichtingscampagnes meenemen.

Er is gevraagd om een registratie bij te houden van de mate waarin van de mogelijkheden tot het horen van beperkt anonieme getuigen gebruik wordt gemaakt. Ik weet niet of dat zoveel toegevoegde waarde heeft. Laten wij voortvarend aan de slag gaan met de mogelijkheden die er nu zijn om anoniem aangifte te doen. Vanwege de efficiëntie moeten wij ons niet laten afleiden door het registreren van het aantal keren dat het gebeurt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Wij moeten goed weten wat de omvang is van het probleem. Hoe vaak heeft men behoefte om anoniem aangifte te doen? Dat is belangrijke informatie op basis waarvan wij onze keuzes maken. Het mag niet zo zijn dat daardoor het proces en de pilots worden verstoord.

Minister Ter Horst: De vraag is wat de toegevoegde waarde is ten opzichte van wat er in het rapport staat. Daarin staan ook cijfers over het aantal keren dat mensen bij bijvoorbeeld geweldsmisdrijven geen aangifte hebben gedaan terwijl zij dat wel wilden. Als ik de vraag goed begrijp, zouden wij dit kunnen meenemen in de verschillende Veiligheidsmonitors. Hierin vragen wij naar het slachtofferschap waarbij meegenomen kan worden of mensen overwogen hebben om aangifte te doen en of het bij de mensen die geen aangifte hebben gedaan, het had geholpen als zij de mogelijkheid van anonieme aangifte hadden gehad.

De heer Teeven heeft gevraagd om een evaluatie van het getuigenprogramma. Ik vraag mij af of dit zinvol is. Het bestaande getuigenprogramma wordt niet zo vaak gebruikt. Dit zijn buitengewoon dure programma’s die bedoeld zijn om mensen een nieuwe identiteit te geven. Het wordt alleen maar toegepast als dat echt nodig is en er is geen beleid om dit in te perken of uit te breiden. Misschien kan de heer Teeven nader specificeren waarom hij denkt dat een evaluatie nodig is, want meestal komt dat voort uit het feit dat hij van mening is dat dit niet altijd goed verloopt. Ik heb hier overigens geen signalen van ontvangen.

De heer Teeven (VVD): Ik hoop dat minister Ter Horst wel eens de krant van Wakker Nederland leest. Hier staat wel eens een artikel in van een bedreigde getuige die het niet zo naar zijn zin heeft gehad in dit programma. Ik weet niet of dat allemaal waar is. Ik kan dat niet beoordelen, maar de minister misschien wel. Het kan zijn dat de opsporingsambtenaren en de officieren die daar nu veertien jaar mee werken, een beetje verkokerd zijn geraakt en daarom kan het zinvol zijn om een objectief onderzoek te doen. Misschien gaat er wel eens iets mis, maar dat moet ik in de krant lezen.

Minister Ter Horst: Je kunt je ook afvragen waarom, als iemand niet gelukkig is, hij zich niet meldt bij degene die daar verantwoordelijk voor is in plaats van te klagen in de krant. Als dat gebeurt, dan worden deze klachten heel serieus genomen. Bij een evaluatie loop je de kans dat er zaken op papier gezet moeten worden die niet openbaar mogen zijn. Bij een getuigenbeschermingsprogramma zou dat natuurlijk heel goed kunnen. Enige zorgvuldigheid bij de evaluatie van dit soort programma’s is aan de orde. Als er klachten zijn, dan nemen wij deze altijd serieus.

De heer Teeven (VVD): Ik begrijp dat de minister voorzichtig is, maar het is toch logisch om een bijzonder programma dat nu veertien jaar draait en dat nog nooit objectief is geëvalueerd, een keer te onderzoeken. Desnoods brengt de minister de evaluatie ter kennis van de commissie stiekem en niet van deze commissie. Ik vraag de minister er een keer naar te kijken.

Minister Ter Horst: De heer Teeven baseert zich op een incident dat vermeld is in een van de Nederlandse ochtendbladen. Ik vind een evaluatie van het gehele programma op basis van een enkel artikel in de krant niet voldoende. Ik ben wel bereid om te kijken of deze zaken bekend zijn en of dat vaker voorkomt. Is dit voldoende voor de heer Teeven?

De heer Teeven (VVD): Nee, dat is niet voldoende. Ik wil de minister dringend vragen om een dergelijk kostbaar programma dat weinig gebruikt wordt, een keer objectief te laten toetsen op een goed verloop en niet enkel af te gaan op wat uit de lijn bekend is geworden.

Minister Ter Horst: Dit onderwerp leent zich niet voor een second opinion van een extern bureau, nog afgezien van het feit dat wij geen externe inhuur meer mogen doen. Je moet het hebben van mensen die deskundig zijn op dat terrein. Uiteraard is het zo dat, als iemand zich wendt tot de AIVD omdat het getuigenbeschermingsprogramma onvoldoende is geweest, wij daar serieus naar kijken. Ik zeg de Kamer toe om van gedachten te wisselen met de verantwoordelijken van de AIVD over het feit of zij dit soort signalen kennen. Ook op dit proces dient fasering toegepast te worden.

De laatste vraag gaat over het doen van onderzoek naar de mate waarin slachtoffers vertrouwen hebben in het feit dat de politie daadwerkelijk iets met hun aangifte gaat doen en of het daadwerkelijk tot berechting van de daders komt en zo nee, waarom niet. Op basis van de integrale Veiligheidsmonitor die wij weer in april/mei verwachten, kunnen wij inzage geven in de ontwikkeling van de veiligheidsgevoelens en de tevredenheid over en het vertrouwen in de politie. Die informatie kunnen wij op basis van de integrale Veiligheidsmonitor aan de Kamer verstrekken.

Er zijn verschillende initiatieven die de Kamerleden vast wel kennen: Burgernet, sms-alert en AMBER alert. Dit zijn drie initiatieven om misdaden zo snel mogelijk op te lossen en om burgers erbij te betrekken. Hieruit blijkt ook dat wij burgers serieus nemen. Ik weet zeker dat het betrekken van burgers ook bijdraagt aan het vertrouwen dat burgers hebben in de rechtsstaat en in de inzet die wij plegen om te komen tot oplossing van misdaden.

Nadere gedachtewisseling

De heer Heemelaar (GroenLinks): Wij waren het erover eens dat nu al anoniem aangifte kan worden gedaan, maar het is bij zeer weinig mensen bekend. De minister stelt voor om vooral eerst de pilots af te wachten. De politie zal nu al wel geïnformeerd worden over de mogelijkheid van anoniem aangifte doen, ook binnen Hate Crime. Waarom wachten op de uitkomst van de pilots aan het eind van 2010 om de burgers hierover te informeren? Ik ben benieuwd naar de reacties van mijn collega’s en de regering hierop.

Ik ben tevreden met het antwoord over de gescheiden wachtkamers. Dat is blijkbaar al vanaf 2004 gerealiseerd. Deze informatie bleek in het rapport niet beschikbaar te zijn.

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik bedank beide ministers voor de antwoorden en voor de bereidheid van de minister van Justitie om te kijken naar het gefaseerde beslismoment in de procedure. De conclusie kan zijn dat het zeker iets kan bijdragen.

Ik vraag de minister van Justitie in te gaan op mijn vraag over het robuust vervolgingsbeleid bij het bedreigen van slachtoffers, getuigen of aangevers. Wordt in alle gevallen door het OM van vervolging uitgegaan, tenzij er geen bewijsbare zaak is? Het mag niet zo zijn dat uit andere opportuniteitsoverwegingen niet wordt vervolgd. Ik wil graag van de minister horen wat de lijn is.

Tegen de minister van BZK wil ik zeggen om geen appels met peren te vergelijken. Bij het mondelinge vragenuurtje maakte de minister zich druk over de diepere achtergrond van een vraag. Soms is dat niet het geval en gaat het gewoon over een gedeelde verantwoordelijkheid van Kamer en regering om dingen zo goed mogelijk te laten verlopen.

Ik doelde niet op de AIVD bij het getuigenbeschermingsprogramma, maar op het getuigenbeschermingsprogramma van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) in het kader van de georganiseerde misdaad en alles wat daarmee samenhangt. Ik wil een beroep doen op de ministers om objectief naar dit programma te laten kijken. Ik realiseer mij samen met de minister van BZK, dat de inhoud van dit programma zich er niet voor leent om in de krant te komen, maar het moet toch mogelijk zijn om het parlement op een bepaalde objectieve wijze voor te lichten over hoe het allemaal verloopt, want er gaat wel eens wat mis. Dat gebeurt overal bij de overheid en als men al veertien jaar met een dergelijk programma bezig is, is het misschien goed om te bekijken wat er verbeterd kan worden.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. De minister van Justitie zegt dat er moet worden gekeken naar het verhogen van de aangiftebereidheid en naar wat mensen belemmert om aangifte te doen, zoals angst voor represailles. De gefaseerde aanpak lijkt mij zinvol. Ik heb gevraagd wat de minister denkt van de praktische oplossingen om te voorkomen dat men in de problemen komt met de wet over de identificatievaststelling, maar ook om te voorkomen dat in een later stadium bij de rechter gegevens bekend worden die niet bekend mogen worden.

Ik heb genoteerd dat de minister uitgaat van het voorkomen van confrontatie, zoals door het creëren van aparte wachtruimten in gerechtsgebouwen. Zijn dat de praktische mogelijkheden of is er misschien meer mogelijk? Als dit gerealiseerd kan worden, dan zijn de maatregelen die de commissie heeft voorgesteld, in belangrijke mate uitgevoerd. Dat zou wat mij betreft een hele vooruitgang zijn.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. In deze materie is het vertrouwen dat de burgers, en in dit bijzondere geval de aangevers en getuigen, denken te kunnen stellen in justitie heel belangrijk. Op dit moment heerst bij veel gewone burgers, die normaal niet dagelijks met criminaliteit te maken hebben maar er in een incidenteel geval wel een keer bij betrokken raken, de overtuiging dat een positie als bedreigde getuige alleen mogelijk is in zaken zoals de hakkelaar of bij andere vormen van georganiseerde zware criminaliteit. Ik blijf hameren op de noodzaak voor justitie om een voorlichtingscampagne op te zetten voor de burgers om duidelijk te maken wanneer zij aanspraak kunnen maken op een positie van bedreigde getuige. Ook is het van belang na afloop van de pilots dat alle burgers goed worden geïnformeerd over de mogelijkheden van afscherming van identiteit en adres en niet pas op het moment dat zij slachtoffer of getuige zijn geworden. De burgers moeten het idee krijgen dat zij erop kunnen vertrouwen dat justitie voor hen opkomt als dat gerechtvaardigd is. Dat is de kern van mijn betoog. Een voorlichtingscampagne is erg belangrijk.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ik bedank de ministers voor de beantwoording. Wij hebben een paar keer gevraagd om extra onderzoek, want het is belangrijk dat in een verkenning duidelijk wordt hoe groot het probleem. Wanneer de werkgroep aangeeft dat over een aantal zaken helemaal geen gegevens bekend zijn, dan vragen wij om deze boven tafel te krijgen. Dat is de reden waarom wij gevraagd hebben of gekeken kan worden naar hoe groot de angst bij de mensen werkelijk is om geen aangifte te doen. Hier is totaal geen onderzoek naar gedaan,maar er moet een keer kritisch naar gekeken worden. Ook dient gekeken te worden naar de mate waarin de mogelijkheden gebruikt worden die de wet nu biedt.

Ik heb de minister van BZK duidelijk gevraagd naar de beroepscode van de politie en in hoeverre zijzelf meepraten met een slachtoffer om vooral geen aangifte te doen. Ik verzoek de minister daar nog even op in te gaan, want daar is de brief te vaag over.

Ik heb gevraagd of het strafrechtketennummer gebruikt kan worden. Ten aanzien van de voorzieningen in de rechtbank krijg ik hier een beter begrip voor. Nu begrijp ik ook het verhaal van een slachtoffer dat zat te wachten om opgeroepen te worden in een strafzaak. Men was die persoon vergeten. Blijkbaar zijn er hier en daar wel ruimten, maar zijn de rechtbanken nog niet voldoende op orde zodat iedereen op tijd op de juiste plek aanwezig is. Ik vraag de minister daar nog extra aandacht aan te besteden.

De minister van Justitie geeft aan dat in andere stelsels een subjectieve invulling wordt gegeven aan de angst van slachtoffers. Een subjectieve invulling past niet binnen ons strafrecht, maar de werkgroep geeft aan om het concreter te maken wanneer iemand vrees dient te hebben voor represailles. Wij verzoeken een antwoord van de minister op de vraag over hoe de reden concreter gemaakt kan worden, zodat beter bekend is wanneer men een beroep kan doen op de regeling.

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Ik dank de ministers voor de toezeggingen op het punt van de pilots. Kennelijk is Europa verder op het gebied van videoconferenties dan Nederland. Heb ik het goed begrepen dat het wetgevingstraject hiervoor moet worden aangepast? Worden bij de pilots bepaalde proeven genomen die wel of niet moeten leiden tot een wettelijke aanpassing?

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Het punt dat de heer Heemelaar en de heer De Roon naar voren hebben gebracht heeft betrekking op de voorlichting aan de burgers en de slachtoffers. Ik herken dat en zal dit meenemen bij onze verdere acties. Er is in 2006, herzien in 2007, een handleiding opgesteld door het College van procureurs-generaal voor een gedeeltelijk anonieme aangifte of verklaring. Ik weet niet zeker of deze handleiding aan beide kanten van de balie bij het doen van aangifte bekend is. Hieraan zullen wij aandacht besteden, zowel bij de voorlichting aan het publiek als bij de vaardigheidstraining van de opsporingsambtenaren. Als de Kamer discrepanties ziet tussen de behoeften en de zorgen van de burgers en de mate waarin wij nu al vooruitlopend op de pilots, in staat zijn om daarmee rekening te houden, dan spoort dat helemaal met de gevoelens en de inzichten waaraan mijn collega van BZK en ik in onze brief van oktober en ook vandaag in dit algemeen overleg uitdrukking hebben willen geven. Wij zullen dit de voorlichting aan het publiek en de opsporingsambtenaren betrekken.

De heer Heemelaar (GroenLinks): Ik dank de minister voor de toezegging. Ik krijg die handleiding graag om er kennis van te kunnen nemen, evenals van het plan voor het vormgeven van de publieksvoorlichting. Wanneer komt dit plan?

Minister Hirsch Ballin: Ik zal de handleiding met de brief aan de commissie meesturen. In het kader van zowel de werkzaamheden van de politie als in het kader van Slachtoffers Centraal waarover ik de Kamer een aparte brief heb gestuurd die al is besproken, zal ik de mogelijkheden voor anonieme aangifte aan beide kanten van de balie extra onder de aandacht brengen. De stand van zaken zal ik meenemen in de brief die ik heb toegezegd.

Ik begrijp het punt van de heer Teeven over een robuust vervolgingsbeleid voor bedreigers en aangifte goed. Ik zal dit onder de aandacht brengen van het College van procureurs-generaal.

Ik dank de heer De Wit voor zijn reactie op wat ik heb gezegd over de videoconferenties en ruimten in de gerechtsgebouwen om ongewilde confrontaties te voorkomen en de gefaseerde aanpak.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar de gegevens van de onderzoeken. Dit moet gedeeltelijk gestalte krijgen bij de uitvoering van de pilots. Daarvan houden wij de Kamer op de hoogte zodra er meer inzicht komt in de factoren die belemmerend werken en de mate waarin de pilots erin slagen om de factoren met de ongunstige verdeling van tabel 2 weg te nemen.

De wetgeving over de subjectieve invulling in andere Europese staten ziet er anders uit. Deze landen kennen ook een andere opzet van het strafproces. Het vermogen van opsporingsambtenaren om subjectieve gevoelens te interpreteren in het kader van de door mij al genoemde handreiking vanuit het OM, vindt plaats op basis van vijf aspecten die zijn gespecificeerd in onderdeel 2 van de handreiking, namelijk de aard en ernst van het delict, het aantal getuigen, de eventuele relatie van de getuige/aangever met de verdachte, de antecedenten van de verdachte op bijvoorbeeld het punt van geweld, de geschiedenis en de omstandigheden in de privésfeer van de getuigen en de aangever. Deze factoren vereisen een zekere vaardigheid en bekendheid bij opsporingsambtenaren om van subjectief naar objectief te kunnen gaan. Ik denk dat wij dit kunnen meenemen bij wat ik zojuist heb gezegd over het goed kunnen werken met dit beleid aan beide kanten van de balie.

De heer Heerts heeft gevraagd naar de videoconferentie. Ik bedank de heer Heerts voor de steun bij deze gedachte. Ik sluit inderdaad nadere wetswijziging niet uit.

Minister Ter Horst: Over de publiekscampagne sluit ik mij aan bij wat de minister van Justitie hierover heeft gezegd. Wij gaan bekijken of wij dit naar voren kunnen halen en hiermee niet pas in 2010 van start te gaan.

Uit de Veiligheidsmonitor halen wij in ieder geval de cijfers over het feit of mensen om bepaalde redenen geen zaken melden of aangifte doen omdat er represailles volgen. Deze cijfers zijn beschikbaar. Bij mishandeling is dat ongeveer 13% dat niet meldt en 18% doet geen aangifte uit angst voor represailles. Dat is bekend uit de Veiligheidsmonitor. Ik heb de indruk dat dit een antwoord geeft op de vragen van mevrouw Van Toorenburg.

Wij gaan in ieder geval kijken naar de beroepscode van de politie om ervoor te zorgen dat er goed wordt omgegaan met een anonieme aangifte en dat er in de beroepscode geen reden is om geen anonieme aangifte op te nemen. Ik hoor namelijk wel eens dat als iemand anoniem aangifte wil doen, de politieagent zegt dat hij dat niet mag doen en dat de persoon Misdaad Anoniem moet bellen. Wij zullen ervoor zorgen dat de beroepscode niet prohibitief is voor een goed omgaan met anoniem aangifte doen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): In het rapport wordt vermeld dat naar de beroepscode moet worden gekeken om te voorkomen dat politieagenten tegen burgers zeggen dat zij misschien gevaar lopen en daarom geen aangifte moeten doen. Dat onderdeel moet daarin juist ook duidelijk worden opgenomen

Minister Ter Horst: Het is de wereld op zijn kop als een politieagent adviseert om geen aangifte te doen omdat de persoon dan misschien gevaar loopt. Wij moeten er als rechtsstaat voor zorgen dat iedereen die aangifte doet, geen gevaar loopt. Dat kan nooit een reden zijn om geen aangifte te doen.

De heer Teeven (VVD): Ik kijk naar de minister van BZK. Zij heeft in tweede termijn nog nagedacht over mijn nadrukkelijke vraag.

Minister Ter Horst: Soms wekt de heer Teeven in de vraagstelling de indruk dat hij meer weet dan dat hij zegt. Het is dan heel moeilijk om daar specifiek op te reageren. Ik ben bereid om daarnaar te kijken en te bezien of het getuigenbeschermingsprogramma voor verandering in aanmerking komt. Deze informatie zal meegenomen worden in de toegezegde brief aan de Kamer zonder de vertrouwelijkheid geweld aan te doen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Leerdam

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (ChristenUnie) en Heemelaar (GroenLinks).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Teeven (VVD), Heemelaar (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (ChristenUnie).

Naar boven