28 684
Naar een veiliger samenleving

nr. 203
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 februari 2009

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 21 januari 2009 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de minister van Justitie d.d. 29 april 2008 over de veiligheidsmonitor 2008 (28 684, nr. 135);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 24 oktober 2008 over de eerste voortgangsrapportage Veiligheid begint bij Voorkomen (28 684, nr. 135);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 27 oktober 2008 over de evaluatie Doe-Normaal pilot (28 684, nr. 180);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 28 oktober 2008 over de uitvoering van de motie-Van Haersma Buma/Kuiken inzake particuliere beveiligingsorganisaties (31 700 VI, nr. 27);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 10 november 2008 over aanvullende maatregelen Veilige Publieke Taak (28 684, nr. 185);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 24 november 2008 over de uitvoering van taakstraffen door jongeren in de buurt (28 684, nr. 187);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 9 januari 2009 over het onderzoeksrapport «Geweld onder invloed» (27 565, nr. 83);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 12 januari 2009 over de toegenomen winkelcriminaliteit en het handhavingstekort en de uitvoering van motie-Van der Vlies over het verbeteren van de veiligheid van kleine bedrijven (28 684, nr. 192).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: De Pater-van der Meer Griffier: Nava

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Mijn fractie heeft met waardering kennis genomen van de eerste voortgangsrapportage veiligheid begint bij voorkomen. Er zijn duidelijke signalen dat het beter gaat met de veiligheid in ons land: de criminaliteit neemt af, weliswaar niet op alle terreinen, maar het gevoel van veiligheid neemt toe, wat niet zomaar komt. Vele betrokkenen, van buurtwerkers, boa’s, politieagenten, OM, oplettende burgers, tot besturen en instellingen, hebben daarbij een prestatie geleverd, waarvoor van deze kant waardering. Het is niet alleen strafrecht of alleen repressie, maar met name preventie in repressie lijkt voor het CDA een werkbare lijn, die wij graag willen doortrekken. Ik kom terug op het niet alleen moeten inzetten op repressie. Mijn partij is de partij van waarden en normen, en daar moet het ook beginnen. Zonder die waarden en normen, zonder respect voor mensen en hun spullen, kunnen wij hier allerlei prachtig wetten maken, maar dat zal niet afdoende zijn. Dat moet er nadrukkelijk bij wat ons betreft. De overdracht van waarden en normen leer je, als het goed is, thuis.

Dit kabinet heeft ingezet op een ambitieus percentage, namelijk 25% vermindering van criminaliteit. Hoe staat het daarmee? Op welk percentage zijn wij op dit moment, halverwege, beland? Ik vraag dat in een tijd van economische recessie. Zoals wij dat in het verleden vaker hebben gezien, kan daarmee ook een aantal zaken toenemen: fraude met faillissementen, (huiselijk) geweld. Kunnen de beide bewindslieden daarop reageren? Niet alleen nieuwe vormen van criminaliteit, maar ook nieuwe groepen komen naar voren. Vanmorgen stond er een interessant artikel in Trouw, dat wij het nu hebben over de impulsovervallen in snackbar of pompstation. Die ontwikkeling moeten wij goed in de gaten houden. Bij groepen jongeren uit Oost-Europa die hier worden gedropt om kwalijke zaken te ondernemen, schijnt het probleem te zijn dat wij ze vervolgens niet kunnen terugsturen. Herkent het kabinet dit beeld?

Over het echte voorkomen heb ik al gezegd dat dat thuis moet beginnen. Gelukkig als de thuissituatie een veilige is, maar dat is niet altijd het geval. Soms wordt criminaliteit van vader of moeder doorgegeven aan kinderen. De Radboud Universiteit heeft een paar weken geleden daarover een onderzoek gepresenteerd, waaruit helaas blijkt dat deze traditie als een soort tragedie wordt teruggegeven. Ik geef de bewindslieden mee: als wordt gedacht aan de nazorg van een eventueel gedetineerde vader, is die nazorg dan alleen toegespitst op die vader of moeder, of gaat dat breder? Ik zie graag het laatste, want dat is ook een vorm van preventie. Het is niet stigmatiserend bedoeld, maar je kunt er niet vroeg genoeg bij zijn.

Wij zien een aantal technische ontwikkelingen, waarvan wij een paar voorbeelden hebben gezien. Volgende week praten wij over de Mosquito, de camerahelm is nu in gebruik, de sms-bom is een middel waarbij burgers worden opgeroepen om de politie actief te helpen. Amber Alert is zo’n systeem bij kinderontvoering. Mijn fractie juicht dat toe, maar vraagt wel aandacht voor het volgende. Bij die sms-bom krijg je een sms-je, met de tekst: u was klaarblijkelijk getuige van een moord. Als je dat als 11- of 12-jarige krijgt – dat is kennelijk gebeurd – kun je daarvan schrikken. Het is goed dat de politie dat doet, maar ik vraag de bewindslieden onder welke criteria dat gebeurt. Als je weer te veel vraagt en te veel opzet, kan dat ten koste gaan van de effectiviteit. Zo hebben wij veroordeelden en overvallers gezocht, waarbij ik verwijs naar commissaris Welten. Onder welke criteria worden dat soort websites of dat soort acties ingericht? Zijn er technische mogelijkheden om het bovenstaande te voorkomen? Zo ja, dan zou dat goed zijn. Met voorkomen moeten wij zo vroeg mogelijk beginnen. Wij gaan nadrukkelijk in maart over de 12-minners praten, dan kunnen wij daar wat dieper op ingaan.

Ik kom toe aan een mij aangelegen punt, de taakstraffen. Er ligt een Kamerbreed aangenomen motie van mijn hand over die taakstraffen. De minister lijkt niet sterk ingenomen in die richting te bewegen. Mijn pleidooi was juist ingegeven, niet nadrukkelijk als vernedering van jeugdigen – dat helpt namelijk niet – maar je kunt gebruikmakend van de achtergrond van allochtone jongeren die meer gevoelig zijn voor schaamte meer effectief straffen. Dat betekent niet zwaarder straffen voor hetzelfde delict, maar anders straffen. De minister houdt een grondwettelijke analyse, maar volgens mij kun je met dezelfde kracht van argumenten ook het tegendeel beargumenteren. Nogmaals, ik pleit absoluut niet voor vernedering, maar juist de zichtbaarheid en herkenbaarheid kunnen gevoelig zijn, wat weer kan bijdragen aan de effectiviteit van straffen. Ik roep de minister op meer projecten uit te zetten. In de brief staat dat ik had gezegd dat dat alleen voor allochtone jongeren zou gelden, maar dat is niet het geval. In Gouda en Den Haag is men daar wel mee gestart. Maar als er grondwettelijke bezwaren zouden zijn, zou iets als HALT ook niet kunnen of niet mogen, want dat is juist voor de jongeren in de buurt. In het amendement van collega Ten Hoopen bij de begroting 2008 is 24 mln. gevoteerd om met name preventieve projecten in te zetten bij het MKB. Hoe staat het daarmee? Meer ten principale: een simpele camera aan de pui kan aardig wat voorkomen, maar die mag dan weer geen beelden opnemen van de stoep of de straat. Het CDA wil in den brede een discussie over al die technische ontwikkelingen en mogelijkheden. Als daaraan privacyoverwegingen ten grondslag liggen, moeten die worden verholpen. Dat kan bij de camerahelm van een agent zijn, dat kan bij cameratoezicht op de A28 zijn, dat kan die Mosquito zijn. Mochten daar juridische hobbels zijn, dan wil ik dat die door dit kabinet worden weggenomen.

De heer Anker (ChristenUnie): Volgens mij is er al een commissie die onderzoek doet naar de verhouding tussen veiligheid en technische mogelijkheden, de commissie-Brouwer-Korf. Wordt, als gebeurt wat u zegt – u bent getuige geweest van een moord – zo’n sms-je echt verzonden? Ik ben geen groot strafpleiter, maar volgens mij spreek je over moord als dat is aangetoond. In eerste instantie wordt een lichaam aangetroffen of is er een verdachte situatie geweest. Is het nu echt zo erg als u het voorstelt? Waar hebt u dat meegemaakt?

De heer Çörüz (CDA): Ik ben hartgrondig vóór dit soort oproepen aan burgers, opdat zij verantwoordelijkheid nemen en de politie helpen. Of dat nu Amber Alert is bij kinderontvoering, of sms-alert, laat daarover geen misverstand bestaan. Maar ik kan mij voorstellen dat ook heel jeugdigen dit sms-je hebben ontvangen. In mijn woorden: u bent getuige geweest van een moord, zo’n kind krijgt dat, schrikt daar ontzettend van. Mijn simpele vraag is: kunnen wij technisch voorkomen dat dit soort mailtjes bij een 11-jarige komt?

Mevrouw Azough (GroenLinks): Uw pleidooi voor een zeker etnisch onderscheid in straffen verbaast mij, aangezien nog niet zolang geleden bij de begroting WWI een motie, ook ondersteund door het CDA, is aangenomen, waarin dat wordt tegengegaan. Hoe verklaart u deze uitspraak nu? Verder voelt het kabinet er niet voor niets niet veel voor. Afgezien van de juridische bezwaren lijkt het mij heel lastig. Waar denkt u concreet aan? U hebt dit pleidooi wel vaker gehouden, maar nooit geconcretiseerd.

De heer Çörüz (CDA): Ik herinner mij nog de woorden van de voorganger van deze minister, die zei dat het juist discriminerend kan zijn als je geen rekening houdt met een en ander. De rechter houdt bij zijn uitspraak met alle omstandigheden rekening. Als wij nu vanuit de wetenschap weten dat met name allochtone jongeren gevoelig zijn voor schaamte, en als je dat kunt inbouwen in een straf, is dat niet discriminerend. Ik wil uiteindelijk, net als de samenleving, effectief straffen. Het blijkt dat deze jongeren niet gevoelig zijn voor anoniem harken op de hei. Als je dat in de buurt van een moskee doet, is ook de groep daarbij betrokken, evenals de ouders, wat veel betere resultaten kan hebben. In den beginne waren die resultaten in Gouda en Den Haag hoopvol. Vandaar mijn pleidooi.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Het streven van dit kabinet is om de criminaliteit met 25% te doen dalen, waarbij wordt uitgegaan van 2010. Het is 2009, wij hebben dus nog ruim een jaar te gaan. Anders dan de collega van het CDA zie ik in ieder geval in de cijfers wel enige aanleiding tot vragen of ongerustheid, namelijk de vraag of wij die doelstelling wel halen. Ik geef toe dat het gevoel van onveiligheid is afgenomen, maar daarmee zijn wij er nog niet, want als wij naar de percentages kijken, zie je dat wij bij de overlast en verloedering nog 17,5 respectievelijk 18,5% te gaan hebben. In de cijfers wordt ervan uitgegaan – maar wij praten in feite over 2007 – dat de gewelds- en vermogensdelicten dalen. De heer Çörüz noemde zelf al een alarmerend bericht in de krant over de toename in 2008 van het aantal overvallen, met ruim 10% ten opzichte van 2007. In plaats van een daling geeft dat dus een stijging te zien. Hoe beoordeelt de minister dat? Het ziet ernaar uit dat wij het streefcijfer van 25% niet halen. Dat zou ik niet prettig vinden, want het is erg belangrijk dat de criminaliteit daalt, maar kennelijk is het buitengewoon lastig om dit cijfer in zo’n korte tijd te halen.

Voor onze fractie is een aantal punten rond de buurt cruciaal, waarvan ik bij de behandeling van de justitiebegroting ook een punt heb gemaakt. Veiligheid in de buurt is dat waaraan de meeste mensen hun gevoel van veiligheid of onveiligheid koppelen. Nog steeds zien wij dat de wijkagent naar de mening van iedereen een belangrijke persoon is in dat veiligheidsbeleid. Maar op heel veel plekken zijn er te weinig wijkagenten. Juist daardoor functioneert het niet goed. Ze worden ook op veel andere plekken en voor veel andere doelen ingezet, dus het middel van de wijkagent laat nog steeds te wensen over.

Wat ik ook zie in de cijfers, is dat het recidivecijfer, dat wij uiterlijk 2010 terug zouden moeten terugbrengen juist met 10% stijgt. De minister zegt een onderzoek te willen instellen naar de oorzaken. Wij hebben niet veel tijd meer, maar op zichzelf kan ik mij daarbij van alles en nog wat voorstellen. Heeft het niet ook te maken met het feit dat wij in de gevangenis nog steeds veel te weinig doen aan behandeling, en dat de nazorg nog steeds niet op orde is? Met andere woorden: de gemeenten die die taak hebben gekregen, hebben nog steeds niet in alle gevallen een goede opvang gerealiseerd. Vanuit de gevangenis wordt al een aantal maatregelen getroffen om die overgang naar de samenleving beter te doen verlopen. In dat opzicht pleit ik voor en behandeling en maatregelen in de gevangenis, en aansluiting daarop door de gemeenten. Dat moet veel beter.

Bij de Justitiebegroting heb ik het voorstel gedaan om met name voor veelplegers en voor mensen die overlast in de buurt veroorzaken te komen tot een gebiedsverbod. Tot mijn vreugde is de minister vorige week zelf gekomen met een plan. Ik weet niet of hij daarbij was geïnspireerd, maar het is een goed idee om die overlast aan te pakken. Maar mijn fractie pleit ervoor dat dit soort maatregelen wordt ingebed in een veel bredere aanpak. In dat opzicht heb ik in het reces een bezoek gebracht aan Amsterdam-Slotervaart, aan het project Aanpak overlast Amsterdam. Dat is een particuliere stichting, die samenwerkt met de overheid, die de overlast aanpakt op een manier die ik heel erg aansprekend vind. Aan de ene kant worden straatcoaches ingeschakeld, die de jongeren kennen en aanspreken, aan de andere kant worden de gezinnen waar de jongeren vandaan komen, bezocht, waar zij proberen tot afspraken te komen met de ouders. Dit is dus een aanpak met twee kanten. Als je het hebt over preventie en het streven om jongeren te behoeden voor het afglijden naar het criminele pad, denk ik dat dit een belangrijke aanpak kan zijn. Ik ben benieuwd of de minister van deze aanpak op de hoogte is en zo ja, wat hij daarvan vindt.

Er zit een stuk in over de evaluatie van de Doe-Normaal-, en de Effe-Kappenprojecten. Het is niet prettig om dat te lezen, omdat het resultaat eigenlijk tegenvalt. Daarvoor zijn allerlei verklaringen te vinden, bijvoorbeeld dat de doelgroep veel te zwaar was en dat het misschien van tevoren niet allemaal goed is doordacht. Wat ik ook zie, en wat ik weet uit Rotterdam, is dat in die contracten vaak sancties staan op het niet naleven van afspraken die zwaarder zijn dan wanneer je die afspraken niet gemaakt zou hebben. Dat vind ik ook weer niet goed. De minister heeft gezegd dat er een vervolg komt, maar waaraan denkt hij dan? Ook daarvoor geldt dat zo’n bevel geen enkele zin heeft als je dat in het wilde weg aan iemand oplegt; het zal onderdeel moeten zijn van de inschakeling van hulpverleners, bewoners en gezinnen.

Ik kom toe aan de veiligheid van mensen met een publieke taak. In het stuk wordt als maatregel genoemd de mogelijkheid van snelrecht. Uit de discussie die wij eind vorig jaar hebben gevoerd over snelrecht is op te maken dat mijn fractie daarvan voorstander is. Ik neem aan dat er eind van dit jaar een evaluatie van het snelrecht komt. Maar waarnaar ik heel erg benieuwd ben, is de schadeafwikkeling, een buitengewoon lastig punt. De minister voelt niet voor een fonds, wat wel wordt gesuggereerd, maar wel constateert hij dat het verhaal van de schade, een buitengewoon belangrijk middel in de aanpak en de preventie van dit soort delicten, een probleem vormt, omdat er sprake is van kale kippen, omdat de werkgevers nog steeds niet allemaal weten hoe dat moet. Hoe kunnen wij dat gaan verbeteren?

Ik onderschrijf anders dan mijn buurman de aanpak van de minister op het punt van de taakstraffen. Wij moeten niet doen aan vernedering, maar wij moeten wel zoeken naar de uitvoering van een taakstraf op de geschikte plek. Daarbij kan de uitvoering van een taakstraf in de buurt een goed middel zijn. De minister heeft over de winkelcriminaliteit gezegd het voorstel over het verbod van het gebruik van rooftassen te zullen bespreken met een aantal instanties. Is dat inmiddels gebeurd en zo ja, wat is de uitkomst daarvan?

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Wat mij opvalt bij de evaluatie van het project Veiligheid begint bij voorkomen, is dat de voortgangsrapportage vrijwel geen verbetering laat zien als het gaat om de gebieden van overlast en verloedering. Welke concrete acties gaat de minister ondernemen om ervoor te zorgen dat hij de door zichzelf gestelde streefcijfers wel haalt? Wat ons betreft moet die verloedering worden aangepakt door overlastgevende hangjongeren gewoon harder aan te pakken met een lik-op-stukbeleid. Een project als Effe Kappen, waarmee is geëxperimenteerd, is in onze ogen uitgelopen op een catastrofe. Veel jongeren willen dat contract om geen overlast meer te veroorzaken niet eens ondertekenen. Dat kun je eigenlijk ook niet verwachten van straattuig, laat staan dat ze het ooit zullen nakomen. Dat is een heel verkeerde veronderstelling. Wij zeggen: kappen met dit project, dat lijkt ons een veel betere aanpak.

De jongeren moeten zoals gezegd, als ze overlast geven, als ze criminaliteit plegen, strak worden aangepakt, met alle middelen die ons Wetboek van Strafrecht heeft. Daar kunnen wat ons betreft ook taakstraffen toe behoren; de wet biedt die mogelijkheid nu eenmaal. Taakstraffen uitvoeren in de buurt waar ze zijn gepleegd en waar de jongeren wonen, is een idee dat wij ook niet verkeerd vinden. Maar de uitvoering van die taakstraf, lees ik, mag geen beschamend effect hebben. Daarmee zitten wij nog helemaal op het verkeerde spoor, want een beschamend effect is wel degelijk gewenst, omdat daarvan geen averechtse, maar een afschrikwekkende werking uit zal gaan. Als taakstraffen moeten worden uitgevoerd, moeten degenen die dat doen door kleding herkenbaar zijn. Ik heb al eerder gepleit voor een roze pakje als je een taakstraf moet uitvoeren, maar het mag ook een pakje met zwartwitte strepen zijn, of een andere variant. Laat uw fantasie er maar op los! Het moet zichtbaar zijn voor de omgeving dat daar mensen bezig zijn om een taakstraf uit te voeren. Bovendien moeten de mensen in de buurt de gelegenheid krijgen om te weten, wie daar precies een taakstraf uitvoert, en waarom. Dat vereist in mijn ogen dat er een website door Justitie moet worden opgezet, waarop de buurtbewoners gewoon kunnen nagaan wie er in hun buurt een taakstraf moet uitvoeren, en terzake van welke misdrijven dat precies gebeurt. Naar de samenleving zal dat een bevredigend effect geven: de burgers zien dan beter dat overlast en misdrijven plegen niet zonder consequenties is. Bovendien kan het een afschrikwekkende werking hebben.

Als je praat over veiligheid begint bij voorkomen, moet je natuurlijk ook voorkomen dat groepen die in onze misdaadstatistieken oververtegenwoordigd zijn – ik spreek over mensen van allochtone herkomst – in grote getalen ons land binnen kunnen komen. Als je dat voorkomt, voorkom je dus ook een deel van de criminaliteit. Een heel goede invulling van veiligheid begint bij voorkomen. Allerlei gaten die er nu nog in ons vreemdelingenbeleid zitten, zoals de België-route, moeten gewoon worden gedicht. Daarmee moeten wij beginnen.

Wij hebben kunnen lezen – dat was schrikbarend – dat 37% van de slachtoffers aangeeft zich maar niet eens meer te melden bij de politie. De voornaamste reden daarvan is: het helpt toch niets, dan wel het is te omslachtig. Als ik dat lees, denk ik dat de regering er beter aan zou doen om in plaats van zich op de borst te kloppen over de afname van onveiligheidsgevoelens, ervoor te zorgen dat de aangiftebereidheid toeneemt. In dat kader vraag ik vandaag in het bijzonder aandacht voor het fenomeen dat de politie nogal eens adviseert aan mensen die aangifte willen doen om daar nog eens goed over na te denken, en of zij later geen last krijgen van degenen tegen wie zij aangifte hebben gedaan. Soms komt het er vrijwel op neer dat de politie het doen van aangifte regelrecht ontraadt. Als de politie op die manier te werk gaat – wij krijgen redelijk veel mailtjes van deze strekking van slachtoffers van misdrijven – dan lukt het wel om de zichtbare criminaliteitscijfers omlaag te krijgen, maar dat is natuurlijk een heel verkeerde weg. Ik vraag de minister om aan de politie heel duidelijk te maken dat dit onmiddellijk moet zijn afgelopen. De burger moet juist, als hij aangifte wil doen, daarin gesteund worden dat die zaak goed zal worden opgepakt door de politie, en dat de burger vervolgens op veiligheid kan rekenen, in plaats van het advies te geven dat de veiligheid niet kan worden gegarandeerd.

Ik kom toe aan de schade van misdrijven. Ik ben het eens met de vorige spreker dat ook een behoorlijk schadeverhaal op de daders van misdrijven, als dat goed en consequent wordt uitgevoerd, een preventieve werking kan hebben. Naar mijn idee moet daar sterk op worden ingezet. Wij zien dan ook graag dat het OM in de toekomst een consequent en systematisch beleid gaat voeren in het leggen van conservatoir beslag op vermogens van daders ten behoeve van het verhalen van door hen veroorzaakte schade. Alles wat eraan in de weg staat om dat goed te kunnen doen, moet uit de weg worden geruimd. De beperking die nu nog bestaat voor het leggen van conservatoir beslag, moet dus verdwijnen. Als een vernieling is gepleegd of als iemand is mishandeld, kan geen eens conservatoir beslag worden gelegd, en dat moet natuurlijk mogelijk worden gemaakt, ten minste ten behoeve van het verhalen van schade op de daders, schade die aan de slachtoffers moet worden vergoed. Ik zie graag een beleid waarin de politie bij elke zaak die zij oppakt, nog voordat de dader wordt gearresteerd, zich afvraagt wat het schadebedrag is, zodat niet alleen de dader wordt opgepakt, maar ook onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie beslag wordt gelegd op goederen, zodat het schadeverhaal zo goed mogelijk zal zijn gewaarborgd. Dit kan echt veel beter, de slachtoffers moeten het idee hebben dat justitie er voor hen is, en voor hen actie onderneemt om hun schade vergoed te krijgen.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Met het kabinet constateert de SGP-fractie dat het positief is dat bij diverse misdrijven in het achterliggende jaar een vermindering is te constateren. Tegelijkertijd blijkt dat er ook nog heel veel moet gebeuren, niet alleen om de doelstellingen te halen – ik heb het over de doelstellingen voor geweld, overlast en overlast, waar nog een enorme opgave ligt voor de komende tijd – maar het is ook nooit helemaal passend om te zeggen: wij kunnen alleen maar tevreden zijn als het iets beter gaat. Het blijft een feit dat winkeliers die zijn overvallen niet blij worden van het algemene gegeven dat het iets beter gaat. Rond overlast en verloedering zijn gewoon nog heel veel schrijnende structurele situaties. Het is ieders inzet om te kijken hoe wij daarin verder kunnen komen.

Wat de koers als zodanig betreft, is het terecht dat het kabinet niet inzet op eenzijdig alleen maar preventie of repressie, maar dat het een goede mix moet zijn van preventie, repressie en nazorg. Ik realiseer mij dat dit klinkt als een open deur, want dat vindt toch iedereen, maar in de praktijk blijkt altijd weer de neiging om het heil alleen maar bij één van die zaken te zoeken. In een volgende periode komen wij er dan weer achter dat dat niet heeft gewerkt, en dat er andere onderdelen nodig zijn. In hoeverre is bij de politie een zekere flexibele capaciteit beschikbaar? Je ziet immers een soort verplaatsingseffect: er worden veel inspanningen op winkelcriminaliteit gericht, en dan duikt het weer bij een ander segment op. In hoeverre hebben wij voldoende restcapaciteit om snel te kunnen inspelen op nieuwe trends?

In de brief over veiligheid voor uitvoerders van publieke taken trof mij het aspect van de schadeverzoeken. In de praktijk blijft dat ingewikkeld en lastig te zijn. Ook al is het punt als zodanig niet nieuw, wij zijn er niet veel bij opgeschoten: er moet nog heel veel gebeuren. Dit is gekoppeld aan de kwestie van de veilige publieke taak, wat begrijpelijk is, maar het speelt natuurlijk veel breder. Nog los van mensen met een publieke taak is er een enorm publiek belang gediend bij een privaat schadeverhaal. Ik denk dat dat de sleutel is om er verder in te kunnen gaan dan tot nu toe. Daar moeten wij een enorme slag in maken. Ook als het argument is dat je van een kale kip niet kunt plukken, zou er een geweldig belang mee gemoeid zijn om te zorgen dat wij, zodra die kale kip wel veren krijgt, die veren dan alsnog worden geplukt. Misschien zou een fonds kunnen helpen, waarbij een soort vordering wordt overgedragen en er centraal op wordt toegezien dat, als ergens een vermogensvermeerdering is, alsnog vorderingen worden geïncasseerd. Er zijn allerlei goede ideeën geopperd, maar wat ons betreft gebeurt daar nu op korte termijn het nodige mee. In de brief van de minister wordt een aantal voorstellen becommentarieerd. In het eerste voorstel kom ik het werkwoord «bekijken» tegen, in het tweede «onderzoeken» en in het derde «verkennen». Dat zijn allemaal waardevolle zaken, maar het is vooral belangrijk wat er gaat gebeuren op korte termijn. Bij een van de acties stond dat al in januari zou worden gerapporteerd aan de Kamer. Kunnen wij op korte termijn een systematische brief van de regering krijgen, waarin wordt ingegaan op onderzoeken en verkenningen?

Effe Kappen en vergelijkbare projecten leveren tot nu toe een gemengd beeld op. De oplossing zou niet moeten worden gezocht in het meer uitnodigend maken van dit soort contracten. Wij zijn bang dat de stevigheid van die contracten daaronder te lijden zal hebben. Bij de winkelcriminaliteit worden de motie-Van der Vlies en het amendement-Ten Hoopen genoemd. Positief dat voor beveiliging van kleine ondernemers nu regelingen lopen. Is er inzicht in hoeverre daarvan gebruik wordt gemaakt? Blijft deze regeling ook op de langere termijn open staan voor medefinanciering van preventieve maatregelen? Wat de coffeeshops betreft, lees ik in de brief dat met alle gemeenten afspraken moeten worden gemaakt over de norm van 250 meter. Ik was er verbaasd over dat daar ook in stond «dan wel andere drempelverhogende maatregelen». Graag daarop een nadere toelichting. Ik hoop niet dat dat een soort ontsnappingsroute is voor gemeenten die er geen zin in hebben met een afstandsnorm te gaan werken. Punten waarvan ik vind dat er meer mee zou moeten gebeuren, zijn het schadeverhaal en de samenloop van alcohol en geweld. Tien jaar geleden spraken wij daar al over, maar hoe heeft dat zo kunnen verzanden? Gaan wij ernaar toe dat alcoholtesten verplicht worden afgenomen? Ook een goede registratie moet zo snel mogelijk worden ingevoerd. De voorwaardelijke sancties die te maken hebben met middelengebruik moeten vaker worden toegepast. In hoeverre kan dat op korte termijn gestalte krijgen?

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik spreek een woord van waardering uit voor beide bewindslieden als het gaat om hoe zij zijn omgegaan met veiligheid begint bij voorkomen rond de jaarwisseling. Vorig jaar hebben wij daar veel over gesproken, wij hebben daar als Kamer wat twijfels over gehad, en wij hebben toch moeten constateren dat het aantal incidenten is verminderd. Het is nog niet heel weinig, maar het is minder, wat winst is. Ook het robuuste optreden in de media van sommige vertegenwoordigers van politie en OM heeft daaraan bijgedragen. Het is te hopen dat de lijn waarvoor rond de jaarwisseling is gekozen, wordt voortgezet in 2009, en dat op die manier de ambities van het kabinet kunnen worden bereikt. Wij maken ons daar wat zorgen over. Wij zien in 2008 een stijging van geweld en overlast: juweliers worden overvallen, het lijkt dat de overvalcriminaliteit zich meer richt op de middenstand, wat zorgwekkende trends zijn. Het incidentele beleid rond Oud en Nieuw zou in wellicht iets aangepaste vorm zijn vervolg moeten krijgen ter verwezenlijking van die doelstellingen. Waar hebben wij het dan over? Toch weer over het lik-op-stukbeleid. Wat je nu hebt gezien, is dat bijvoorbeeld in Utrecht tien verdachten op het supersnelrecht zijn gebracht, en velen hebben dat de afgelopen weken nog gehad. Daar gaat een dreiging vanuit de overheid vanuit: let op, wij weten je te vinden, en wij pakken je aan. Dat is een goede trend, en wij zien graag dat het kabinet die lijn doorzet in 2009 en 2010 en dan niet alleen rond grote evenementen, maar in zijn algemeenheid. Dat vraagt veel van politie en justitie, maar ik denk dat dat zichzelf gaat terugverdienen. Is het kabinet bereid die lijn rond Oud en Nieuw wellicht in aangepaste vorm over meerdere, langere periodes te volgen?

In dat verband is het schadeverhaal altijd belangrijk. Wat onze fractie een beetje mist, is hoe het staat met de plannen en de mogelijkheden om schade te verhalen op ouders van minderjarige verdachten. Wat gaat het kabinet daaraan doen als het gaat om wetgeving en beleid? Ik denk dat dat erg belangrijk is om de steun van de maatschappij te krijgen bij het opsporen van misdrijven.

Over de taakstraf in de eigen buurt vraagt onze fractie waarom het zo belangrijk is dat de taakstraf een maatschappelijke functie heeft. Waarom zou werk in het kader van een taakstraf ook niet kunnen worden verricht bij een commerciële organisatie, onder de noemer «zicht op werk»? Je zou je kunnen voorstellen dat een taakstraf ook wordt vervuld bij een commercieel bedrijf, en dat zo’n persoon die die taakstraf daar vervult, zeker als het om een first offender gaat of om iemand die zich voor de tweede keer aan een misdrijf schuldig maakt, de kans krijgt terug te keren in de maatschappij. Waarom wordt er zo nadrukkelijk door het kabinet aan vastgehouden dat dat altijd moet bij een niet-commerciële instelling? Hoe worden de jeugdigen in het kader van de taakstraf in de buurt gematcht met de taakstraf die geschikt is? Hoe denkt de regering het klaar te spelen dat die taakstraf in de buurt daadwerkelijk daar wordt verricht? Wat onze fractie nooit wil – wij horen graag van het kabinet dat het dat ook niet wil – is dat mensen die recidiveren rondom criminaliteit en al een taakstraf in de buurt hebben gehad, dat nog een tweede of een derde keer mogen doen in diezelfde buurt. Volgens mij maak je dan duidelijk dat je slachtoffers en de buurten niet serieus neemt.

Ik kom toe aan de brief over de maatregelen met betrekking tot de bescherming van de publieke taak. Onze fractie heeft zich er een beetje over verbaasd, en wij vinden het een beetje flauwekul, dat een werkgever die aangifte doet, het risico bij de werknemer weghaalt. Daarvoor is meer nodig, dan zou je een aangifte op nummer moeten hebben en mogelijk ook een anonieme aangifte mogelijk moeten maken. Het AO daarover is uitgesteld naar maart, maar ik hoor graag nu van het kabinet of het het op korte termijn mogelijk gaat maken dat mensen met een publieke taak op nummer aangifte kunnen doen, of dat de werkgever dat doet. Wat zijn de concrete maatregelen die wij op dat terrein kunnen verwachten? Iets anders waarover wij ons al een tijdje verbazen, is waarom het niet mogelijk wordt gemaakt dat werkgevers van mensen met een publieke taak in strafzaken niet zelfstandig kunnen subrogeren voor de schade die wordt geleden. Zij treden dan in de plaats van het individuele slachtoffer. Individuele slachtoffers met een publieke taak hebben er vaak last van dat ze in de dossiers voorkomen. Waarom zou de werkgever van zo’n ambtenaar of iemand met zo’n taak dat niet kunnen doen? Is de minister van Justitie bereid om subrogatie door de werkgever mogelijk te maken?

Over het evaluatierapport Effe Kappen vraagt de VVD zich af, een beetje gevoed door de inspirerende woorden van collega Anker in eerdere overleggen, waarom er geen conclusies worden getrokken over de effectiviteit van de aanpak van dat project. Er zijn politiewijkteamchefs in Rotterdam die daar enthousiast over zijn. Wat is de oorzaak van de discrepantie, als wij kijken naar de brief van het kabinet? Waarom wordt in Nederland toch niet meer dat Engelse model gevolgd? Je niet gedragen in de buurt betekent bijvoorbeeld je huis uit. Zouden de ministers daarin niet een rol zien voor de woningbouwcorporaties? In Engeland werkt dat heel goed. Trekt de regering in haar brief niet te snel de conclusie dat dit allemaal niet werkt? Het verbaast mij dat collega De Roon van de PVV, die altijd opkomt voor de veiligheid in de wijken, zo snel afscheid neemt van dit project. Ik zou mij juist kunnen voorstellen dat dit soort projecten een heel goede bijdrage levert aan het niet opnieuw recidiveren van mensen. Welke verbeterslagen wil het kabinet aanbrengen?

Over de ontheffing van de uniformplicht van particuliere beveiligers in de winkelbranche en de middenstand is een motie van PvdA en CDA ingediend, een motie die volgens ons door dit kabinet niet wordt uitgevoerd. De brief van de minister van Justitie van 28 oktober 2008 ademt de sfeer dat niet iedereen privé-agentje moet spelen, en gaat uit van de volstrekt achterhaalde gedachte dat er voldoende opsporingsambtenaren zijn om die private ongeüniformeerde beveiligers te kunnen voorkomen. Wij denken dat het tegengestelde waar is: er zijn grote capaciteitstekorten, die de beide ministers ook kennen. Juist de ongeüniformeerde beveiligers kunnen bijdragen aan het gevoel van winkeliers, slachtoffers en burgers dat er wel voldoende wordt gehandhaafd. Wij zijn er dan ook voorstander van dat er wel een meldingsplicht komt van de inzet van geüniformeerde beveiligers, maar dat zij niet altijd samen moeten werken met de geüniformeerde beveiligers. Waarom is het in de maatschappij wel mogelijk dat iedere burger iemand aanhoudt die wordt verdacht van een strafbaar feit, en waarom worden die particuliere beveiligingsdiensten door dit kabinet zo onnodig kort gehouden? Het kan bijdragen aan de veiligheid van de samenleving, en als je dan zulke ambitieuze doelstellingen hebt als dit kabinet, moet je zeker de middenstand te hulp schieten. Je moet je geen zorgen maken over twaalf koopzondagen per jaar, maar je moet daadwerkelijk de middenstand helpen als het gaat om het veilig maken van de winkel.

De heer De Roon (PVV): Ik hoorde u zeggen: als het gaat om taakstraffen in de buurt, doe het dan in ieder geval zo dat een dader niet twee keer een taakstraf in dezelfde buurt moet kunnen uitvoeren, want dan laat je heel duidelijk aan de buurt zien dat je de buurt en het slachtoffer niet serieus neemt. Bedoelt u daarmee dat de taakstraf wel in een andere buurt moet kunnen worden uitgevoerd als het gaat om een tweede misdrijf? Zelf zou ik zeggen dat heel Nederland in dit opzicht een buurt is. Als je iemand een taakstraf laat doen en hij recidiveert toch weer, dan neem je heel Nederland en alle slachtoffers niet serieus als je nog voor een tweede keer die taakstraf toelaat, of het nu in dezelfde of in een andere buurt is. Bent u het met mij eens dat wij zouden moeten kiezen voor één taakstraf, en daarna nooit meer?

De heer Teeven (VVD): Het verschil tussen VVD en PVV is dat de PVV als een soort clown in het circus van de veiligheid aan het ronddansen is, en dat de VVD een partij is die met het kabinet oplossingen probeert te zoeken. U vraagt een beetje naar de bekende weg, want u weet dat de VVD er helemaal geen voorstander van is dat taakstraffen voor de tweede of de derde keer worden vervuld, maar u weet ook – dat is een voorbeeld dat u is aangewreven, en waarop u geen echt antwoord hebt – dat mensen soms een taakstraf krijgen voor een fraudedelict, dat ze vijf jaar later dronken achter het stuur zitten, en dat je ze dan opnieuw een taakstraf wilt geven. In die gevallen kan het best voorkomen dat iemand voor de tweede keer een taakstraf krijgt, maar dan is het niet zo heel zinvol om die taakstraf in dezelfde leefomgeving te doen. Dat bedoel ik met niet serieus nemen. Maar in zijn algemeenheid zijn wij geen voorstander van herhaalde taakstraffen. Als iemand een waarschuwing heeft gekregen van de rechter en hij mag een keer een taakstraf doen, gebeurt dat de tweede keer niet. Daarin zijn wij het eens, maar wij letten ook nog een beetje op de individuele burger, wij zijn niet van «iedereen maar opsluiten tot het bittere eind van zijn leven».

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Veiligheid begint bij voorkomen is een ontzettend belangrijk onderwerp voor dit kabinet, want het is zo’n beetje de veiligheidsagenda die het kabinet voert. Daar zit van alles en nog wat in. Ergens is het heel goed dat je alles onder één noemer wilt brengen, maar tegelijkertijd stelt je dat ook voor een enorme uitdaging, want je moet proberen het hele stuk te lezen, te begrijpen en er een verband in te zien. Dat lukte erg moeilijk, sterker nog, het lukte helemaal niet. Vorige keer hebben wij hierover een AO gehad, toen collega Van der Staaij zei: het is een soort omgevallen archiefkast. Wij hadden toen nog niet precies door waarover wij het hadden, namelijk het veiligheidsprogramma van dit kabinet. Ook in deze voortgangsrapportage ontbreekt de samenhang. Een heel gek voorbeeld: in het hoofdstukje over overlast en verloedering gaat het over overlast en verloedering in de fysieke woon- en leefomgeving, en dan denk ik aan het straatmeubilair. Daar komt dan de Illegalennota van staatssecretaris Albayrak langs, en Burgernet. Beide onderwerpen zijn absoluut de moeite waard, maar Burgernet is volgens mij bedoeld om het makkelijker te maken voor burgers om aangifte te doen. Het is heel lastig om samenhang te vinden als je de logica niet ziet, en dat is echt een kritiekpunt. Niet omdat ik het zo lastig vind dit te lezen, want er zijn een paar andere dingen aan de hand. Als raadslid heb ik geleerd dat ik drie W-vragen moet beantwoorden: wat wil ik bereiken, wat gaan wij ervoor doen en wat moet dat kosten? Als wij dat van onze lagere overheden vragen, moeten wij er ook naar streven dat op landelijk niveau te doen. Maar hiervan gaat ook een signaal uit. Als mensen van ons willen horen wat wij eraan doen, moeten wij niet met korte-termijnoplossingen komen, maar moeten wij zien waarmee wij bezig zijn. Breng daar alsjeblieft samenhang in, en laat de volgende voortgangsrapportage een verhaal met een kop en een staart zijn.

Er is gelukkig ook goed nieuws, na al deze kritiek. Uit de daling van de criminaliteit in zijn geheel heb ik begrepen dat dat komt doordat er meer is gehandhaafd: wij zijn onze eigen regels serieus gaan nemen. Dat is heel goed. Een aantal zaken wil ik graag onder de aandacht brengen. Ik sluit mij kortheidshalve van harte aan bij de opmerkingen van de heer Van der Staaij over het afstandscriterium; ik was daar ook wat verbaasd over. Ik begrijp dat er een bepaalde grote gemeente in ons land is die bij handhaving van het afstandscriterium 46 coffeeshops moet sluiten, maar de gedachte is dat wij softdrugs uit de buurt van kinderen willen houden. Het afstandscriterium is daarvoor het meest geschikte middel. De aanpak van verloedering werpt nog geen vruchten af. 0% is niets. Dit zijn juist de zaken waardoor mensen zich het eerst onveilig gaan voelen, en waardoor hun omgeving erop achteruit gaat, de broken-windowtheorie. Gesloopt straatmeubilair, rotzooi op straat, vooral in het stedelijk gebied moet dat worden voorkomen, en daar moeten echt betere resultaten komen. De inzet van de bestuurlijke boete en de strafbeschikking kan daarbij helpen. Wij zijn erg benieuwd in hoeverre dit middel daadwerkelijk slaagt. Wat is een termijn waarop het kabinet ons daarover de eerste resultaten kan melden?

Een punt dat hiermee erg samenhangt, is de aanpak van jeugd die ontspoort. Ik wil het, naast de jeugd die herhaaldelijk ontspoort, ook hebben over de eerste plegers. Wij hadden op dit punt meer verwacht, want het is erg vreemd dat zelfs vanuit allerlei politieke partijen Doe Normaal en Effe Kappen opduiken, en dat men in Rotterdam de pilot heel graag wil voortzetten, en dat wij dan het signaal krijgen dat het niet allemaal geweldig was. Dat is niet gek als je dat instrument op zwaardere jongens zet, die al een behoorlijke carrière hebben als het gaat om het veroorzaken van overlast. Het zou veel meer als een echt preventiemiddel moeten worden toegepast. Bij de begroting hebben wij een motie ingediend om de pilot Doe Normaal uit te breiden naar een aantal gemeenten, waarbij ik heel specifiek denk aan Ede, waar wij op werkbezoek zijn geweest, maar ook aan Gouda, waar de problematiek groot is. In Ede is men bezig met een systematiek die wel een beetje lijkt op Doe Normaal, maar ze hebben daar nog niet de stok achter de deur van de sanctie die een burgemeester kan geven. Ze werken daar met ProKid. Daarin zou die pilot heel goed passen. Hoe gaan de ministers om met de aangenomen motie op dit punt?

Ik vind het verbazingwekkend dat er een onderzoek is geweest over het verband met alcohol, waarin niet erg veel tests zijn gedaan, maar waaraan wel stevige conclusies worden verbonden. Er zijn uiteindelijk maar 19 drugstests gedaan, en er wordt heel weinig verder gedaan met de relatie tussen druggebruik en criminaliteit. Ik vind dat wat mager: er moeten echt meer tests komen. Is er nu echt helemaal geen reden meer om daarmee verder te gaan? Heel goed dat wordt geregistreerd wanneer alcohol in het spel was. Zijn er resultaten zichtbaar bij het veiliger maken van beroepen met een publieke taak? Een ander probleem is dat van mensen die zich afzijdig houden. Ik houd een pleidooi om op te passen met termen als «sluitende ketenaanpak» en «het betrekken van ketenpartners», want dat verwart mij. Enerzijds gaan wij dadergericht werken, zodat wij proberen in te zoomen op persoon en diens omgeving, maar wij willen ook proberen te komen tot een sluitende ketenaanpak op lokaal niveau. Vreselijk ambtelijke termen, waar mensen zich echt niet veiliger van gaan voelen. Maar wat betekent dat nu precies? Ik lees dat aan gemeenten zal worden gevraagd op welke vlakken ze ondersteund willen worden. Moet daar überhaupt een keten aan elkaar worden geregen, of hebben ze juist behoefte aan heel andere maatregelen? Dat soort verduidelijking vraag ik van de ministers. Misschien nu, of in een volgende voortgangsrapportage.

De heer Teeven (VVD): U gaat tekeer tegen deze ministers over overlast van jeugdigen. Wordt u niet een beetje verdrietig van uw eigen minister? Hij zit immers vóór deze ministers. Zij ruimen de bende op waaraan uw minister geen einde kan maken. Vindt u het niet een beetje oneerlijk om dat alles deze ministers in de schoenen te schuiven, wat u toch een beetje doet, terwijl uw eigen minister voor Jeugd en Gezin – ik noem hem nog net niet de minister van lege dozen – er niet veel van maakt op dit punt?

De heer Anker (ChristenUnie): Wat een eerlijke vraag! Ik word niet verdrietig van mijn eigen minister, ik word ook niet verdrietig van deze ministers. In mijn tekst stond een zin die ik niet heb genoemd: er komt een enorme rij projecten op ons af in dit stuk, en ik vind het allemaal goede projecten, waar ik van harte achter sta. Ik vind het alleen jammer dat heel veel projectmatig is, dat er losse eindjes in zitten en dat ik nog niet de samenhang zie. Ik denk dat het belangrijk is dat wij die erin brengen. Onze minister is geen minister van lege dozen, sterker nog, hij heeft een volle doos met heel veel problemen, waarmee hij hard aan het werk is. Ik ben ervan overtuigd dat hij daarop resultaten zal boeken als het gaat om beperking van de wachtlijsten in de jeugdzorg. Dat is een ontzettend taai en moeilijk dossier. Ik vraag me af waar die problemen zijn begonnen; misschien op het vlak van justitie. Nu moeten wij gaan werken aan oplossingen. Ik ben kritisch over wat er op mij afkomt, wij moeten politiek duiden wat ambtelijk op ons afkomt, en ik mis daarin een stuk samenhang. Ik heb er alle vertrouwen in dat deze ministers daarvan werk maken, maar ik geef aan waaraan ik behoefte heb.

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Wij spreken vandaag over een van de belangrijkste pijlers van het huidige coalitieakkoord, namelijk het programma Veiligheid begint bij Voorkomen. Dit programma kan worden gezien als een opvolger van het grote project van het vorige kabinet, Naar een veiliger samenleving, met dien verstande dat dit kabinet veel meer het accent legt op preventie. Uiteraard kan op onze steun gerekend worden.

Het vorige project viel onder de Regeling Grote Projecten en de daarbij behorende verplichtingen. Dit geldt vooralsnog nog niet voor dit project, Veiligheid begint bij Voorkomen. De Kamer heeft hier ook niet op aangedrongen. Mijn fractie heeft ook niet direct behoefte aan de status van een groot project, omdat dit veel administratieve lasten met zich brengt. Mijn fractie heeft echter wel behoefte aan goed aangeleverde informatie die voor de Kamer controleerbaar is. Bij die informatie hoort ook de financiële verantwoording. Ik bedoel dan niet de afzonderlijke jaarlijkse begrotingen van de verschillende betrokken departementen, omdat het daardoor niet eenvoudig is om goede beleidsconclusies te trekken. Ik bedoel echter de verantwoording over de samenhang van de verschillende onderdelen van dit grote programma.

Kunnen de ministers een helder overzicht bieden van de relatie tussen de hoofddoelstelling, de zes thema’s, de negen subdoelstellingen en de kabinetsdoelstellingen? Zijn de ministers bereid, een bijlage toe te voegen met een overzicht van alle lopende projecten per thema en de status hiervan? Kan dit bij een volgende rapportage worden meegenomen en kunnen daarbij ook de knelpunten in de uitvoering worden aangegeven? Kunnen de ministers de totale kosten van het project Veiligheid begint bij Voorkomen in beeld brengen vanaf 2007 tot en met 2011, met een onderverdeling naar de reeds gerealiseerde en geraamde kosten en naar de zes thema’s?

Tot zo ver mijn meer procedurele opmerkingen. Ik begrijp dat deze wellicht niet direct goed zullen vallen, maar voor de Kamer moet dit project toch controleerbaar zijn. Het wordt anders een ratjetoe en mijn fractie heeft daar een hekel aan.

Ik kom te spreken over geweld. Gelukkig is er sprake van een structurele vermindering van het algemene criminaliteitsniveau. De beoogde criminaliteitsreductie van 25% is nog niet bij alle vormen van criminaliteit in zicht. In de periode 2002 tot en met de Veiligheidsmonitor 2008 was er weliswaar sprake van een vermindering van het aantal geweldsdelicten, maar van de doelstelling om in 2010 het aantal geweldsdelicten te hebben verminderd met 25%, moet in de komende paar jaar nog 20% worden behaald. De voortgang uit het verleden, maar ook de actualiteit, stemt ons daarbij niet optimistisch. Het aantal geweldsdelicten moet dus sneller worden teruggebracht. Waaraan kunnen wij het vertrouwen ontlenen dat dit percentage in 2010 daadwerkelijk gehaald is?

In de voortgangsrapportage wordt het achterblijven van de reductie van het aantal geweldsdelicten min of meer verklaard uit het feit dat de samenleving, inclusief de politie, meer aandacht heeft voor agressie. Wordt hiermee bedoeld dat niet het aantal geweldsdelicten is toegenomen, maar «slechts» het aantal geregistreerde geweldsdelicten? Werden vroeger dergelijke delicten niet geregistreerd, omdat deze nooit bij de politie belandden?

Ik dank beide ministers voor het rapport Geweld onder invloed dat een aantal weken geleden uitkwam. Het is op zichzelf niet verrassend dat uit het rapport bleek dat er een verband is tussen alcoholmisbruik en uitgaansgeweld, huiselijk geweld en vandalisme. Het kabinet reageert hier onder andere op door de politie het alcoholgebruik bij alle geweldsdelicten te laten registreren. Belangrijker nog: in aansluiting op de betere registratie zal er beter worden gelet op het opleggen van bijzondere voorwaarden aan volwassenen die worden veroordeeld en van leerstraffen aan jongeren. Ik neem aan dat het Openbaar Ministerie in de strafwijze daar veel meer gebruik van zal gaan maken. Dat lijkt mij prima. Wel vragen wij ons af hoe dit soort justitiële interventies zich verhoudt tot het feit dat burgemeesters en gemeenten meer bevoegdheden krijgen voor de handhaving van de Drank- en Horecawet. Een belangrijke vraag voor de minister van BZK: hoe wordt ervoor gezorgd dat de samenwerking en afstemming tussen Justitie en het lokale niveau goed is en blijft? Wat moet er gedaan worden met de preventieve kant van de zaak? Wij komen hierop terug wanneer wij binnenkort debatteren over het drankgebruik in hokken en keten. Hoe meer er immers wordt gezopen in de hokken en keten, hoe meer delicten er worden gepleegd. Er moet natuurlijk wel sprake zijn van samenhang in de handhaving. Als de gemeente immers niets doet aan het drankmisbruik in de keten, dan leidt dit uiteraard tot een verhoging van het aantal geweldsdelicten.

Ik kom te spreken over het project Effe Kappen. In 2004 is dit project in Rotterdam gestart met een pilot met de zogenaamde Doe-Normaal-bevelen. Eerst wordt met overlastgevende jongeren op vrijwillige basis een contract gesloten waarin de jongere belooft om zich te gaan gedragen. Als hij dit desondanks niet doet, kan een Effe Kappen-bevel, een gedragsbevel dat een meer dwingend karakter heeft, worden opgelegd. Effe Kappen is onlangs geëvalueerd en wordt in een nieuwe pilot vervolgd. Over de vormgeving van de vervolgpilot wordt volgens de brief van de ministers van Justitie en van BZK nog gesproken. De juridische houdbaarheid is tevens onderwerp van discussie.

Wij hebben al eerder over buurtrechters gesproken. Ook professor Brouwer uit Groningen heeft het hier over gehad. Hij wil buurtrechters aan laten stellen die gedragsaanwijzingen kunnen uitdelen. Ook de heer Brouwer is geïnspireerd door het Engelse ASBO-model, waarin mensen die zich schuldig maken aan wangedrag, van een professionele rechter een gedragsaanwijzing kunnen krijgen. Brouwer wil dat de Rotterdamse Effe Kappen-bevelen een echt wettelijke grondslag krijgen, in plaats van dat deze door de burgemeester worden gegeven die zich hiervoor op de Gemeentewet beroept. Pas bij een wettelijke grondslag kun je mensen echt bevelen om iets wel of niet te doen. Het gaat hierbij dus om een buurtrechter die weet wat er in de wijk speelt. Ik zeg niet direct dat de bevelen niet meer mogen worden gegeven door de burgemeester, want dit is een heel goede preventieve aanpak. Maar ook in combinatie met het grotere aantal strafbeschikkingsmogelijkheden van de politie vraag ik naar de verdere uitwerking van de vervolgpilot. In de brief van 27 oktober staat daarover vermeld: «Over de vormgeving van deze vervolgpilot vindt thans op lokaal niveau tussen de driehoekspartners nadere gedachtevorming plaats». Dit klinkt allemaal niet erg voortvarend. Ik wil van beide ministers een zienswijze hierover. Zij kunnen op steun van mijn fractie rekenen, als zij dit wat steviger aanpakken. Je gaat meer aan het werk en veroorzaakt minder problemen, ongeacht of de stadsmarinier, de burgemeester of de rechter dit aanpakt.

Ik kom te spreken over de veiligheidshuizen. Hierover wordt het nodige geschreven. In veiligheidshuizen komen gemeenten, sociale dienst, leerplichtambtenaren, jeugd- en zorginstellingen, politie en justitie in één gebouw samen om te bewerkstelligen dat jongeren niet terugvallen in crimineel of overlastgevend gedrag. Tevens dragen zij er zorg voor dat scholing en werk weer voorop komen te staan. Op welke wijze stimuleert het kabinet dit verder? Mede door eigen ervaring kan ik zeggen dat ik zeer voor de ontwikkeling van veiligheidshuizen ben, maar dat de veiligheidshuizen en de regierol beter moeten worden vormgeven. Hoe staat het met de landelijke uitrol van de website van de veiligheidshuizen? Waarom is de uitrol vertraagd?

In de voortgangsrapportage staan onder meer Zwolle/Deventer en Apeldoorn/Zutphen als te openen veiligheidshuizen genoemd. Betekent dit dat er in beide steden een komt of is dit aan de rechtbankstructuur gekoppeld? Wie beslist dit eigenlijk? Kunnen wij een overzicht krijgen van de in 2009 te openen veiligheidshuizen? Kunnen wij nog voor het zomerreces een evaluatie ontvangen over de eerste ervaringen? Hierbij vraag ik nadrukkelijk aandacht voor de kosten, maar belangrijker nog, voor de preventieve werking. Als de veiligheidshuizen echt een succes worden – en daar geloof ik in – dan liggen er vele besparingen in de sociale zekerheid en gezondheidszorg in het verschiet. Wij hebben dan straks minder ruzie over wie de voortzetting van de veiligheidshuizen betaalt. Mijn fractie heeft daar grote zorgen over. Justitie doet aan de preventieve kant haar best, maar uiteindelijk zitten de voordelen vanzelfsprekend bij de gemeenten, sociale zekerheid en de zorg.

Ik kom te spreken over het geweld tegen werknemers met een publieke taak. Mijn fractie steunt van harte de maatregelen die door de minister van BZK zijn voorgesteld en thans worden uitgewerkt, zoals de pilot met het plaatsen van camera’s op ambulances, de verdergaande verplichting tot het doen van meldingen van geweld, het supersnelrecht en dergelijke. Hoe zit het met de uitwerking van de maatregelen die de minister van BZK in de brief noemt? Werken de werkgevers mee aan het altijd doen van aangifte bij dergelijke incidenten?

Nog twee korte punten. In de eerste plaats: hoe staat het met de uitwerking van de motie over particuliere beveiligingsorganisaties? In de tweede plaats: over winkeldiefstal en georganiseerde criminaliteit is het nodige gezegd. Hoe staat het met de uitwerking van de motie-Heerts/Teeven die gaat over een landelijk politieteam, een landelijke officier van justitie en een gespecialiseerde rechter?

De heer Çörüz (CDA): Heb ik goed begrepen dat de heer Heerts wil dat een buurtrechter een gedragsaanwijzing moet kunnen geven? Ten eerste kan een rechter kiezen uit een aantal modaliteiten dat hem ter beschikking staat. Hierin is dit al mogelijk. Ten tweede gaan wij binnenkort de wet over voetbalvandalisme en ernstige overlast behandelen. In die wet kunnen de burgemeester en de officier van justitie een gedragsaanwijzing geven. Wat wil de heer Heerts met hetgeen vandaag de dag al kan of binnenkort gaat komen?

De heer Heerts (PvdA): Het maakt mij niet zo veel uit wie het bevel oplegt of wie wat doet. Het gaat mij om het effect dat er geen volgend delict plaatsvindt. Wij zullen niet door blijven drammen dat uiteindelijk alles bij de buurtrechter terecht moet komen, hoewel deze rol van de buurtrechter uiteraard wel bij onze fractie past. Het gaat ons erom dat de gedragsaanwijzing wordt gegeven. Het project Effe Kappen en de brief daarover zijn mij veel te voorzichtig. Er kan gewoon steviger worden doorgepakt. Elke dag die je aan het werk bent, ben je niet met criminele activiteiten bezig, als wij «werk» tenminste positief duiden.

De heer De Wit (SP): De heer Heerts heeft aan het begin van zijn betoog de percentages genoemd met betrekking tot overlast en verloedering. Ik heb zelf de toename van de overvallen genoemd. Vindt de PvdA de afname van 25% in 2010 nog een reële doelstelling, of moet zij bijgesteld worden?

De heer Heerts (PvdA): Ik heb dit ook aan het kabinet gevraagd, omdat wij hier met afrekenbaarheid werken. Wij moeten reëel blijven. Daarom wil ik weten of het kabinet de nog te realiseren daling van 20% een reële optie acht. Wij moeten dit percentage dan bijstellen, omdat wij anders verwachtingen wekken die wij niet waar kunnen maken.

De heer Teeven (VVD): Ik kom nog even terug op de uitvoering van de motie-Van Haersma Buma/Kuiken over de ongeuniformeerde beveiligers. De regering zet in haar brief van 28 oktober een heel bureaucratische procedure uiteen van artikel 9, lid 7 van de wet over particuliere beveiligingsorganisaties. Ik kan mij voorstellen dat de heer Heerts het hier niet zo mee eens is. Vindt hij dat er meer mogelijkheden moeten komen voor ongeuniformeerde beveiligers in de winkelbranche en dat het kabinet gezien de motie daar gewoon loyaal aan mee zou moeten werken?

De heer Heerts (PvdA): Binnen de winkels sluit ik dat niet uit, maar buiten de winkels is dat weer een ander verhaal. Alles wat in de winkels kan bijdragen aan het verder terugdringen van onder meer winkeldiefstal, zullen wij positief duiden. Het moet echter voor de burger herkenbaar zijn. Bij binnenkomst van een winkel moet heel goed duidelijk gemaakt worden welke maatregelen zijn genomen, want burgers moet je niet verrassen. Wanneer daar ongeuniformeerde beveiligers lopen, dan vind ik dat vooraf duidelijk moet worden gemaakt dat deze mensen aanwezig kunnen zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks): De heer Heerts is niet ingegaan op de vraag over de taak- en werkstraffen. De minister van Justitie neemt heel duidelijk afstand van het idee dat vernedering onderdeel moet zijn van taak- en werkstraffen, niet alleen omdat vernedering contraproductief is, maar ook omdat minderjarigen volgens onze visie op de mensenrechten niet mogen worden vernederd. Wat vindt de heer Heerts daarvan, gezien het feit dat sommige leden zo sterk gepleit hebben voor vernedering als strategie?

De heer Heerts (PvdA): Mevrouw Azough doelt op mijn collega Spekman als zij het heeft over «sommige leden». Hij heeft het woord «vernedering» gebruikt in een interview. Dit valt dus wel mee: «sommige» is terug te brengen tot één. Straffen moeten effectief zijn. Als een straf uitwerkt in statusverhoging, dan is dat geen goede ontwikkeling. Eigenlijk moet iedereen sterker uit de straf komen, maar dan wel in positieve zin met de wil om zichzelf te ontwikkelen. Met de negatieve variant van vernederen heb ik ook niet zo veel, waardoor ik de conclusies in deze brief wel deel.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. Voordat ik begin met mijn betoog, reageer ik nog even op het antwoord van de heer Heerts. Ik heb namelijk nog nooit gehoord van positief vernederen.

Er staan voor dit AO van vandaag veel brieven en rapporten op de agenda. Deze hebben veel wisselwerking. Ik sluit mij enigszins aan bij de woorden van de heer Anker en de heer Heerts. De variëteit in de rapporten en brieven bemoeilijkt het, een coherent beeld te krijgen van de reële ontwikkelingen. Ik begrijp overigens heel goed dat het lastig is voor de ministers om juist weer te geven hoe het gaat met de aanpakken van het kabinet en hoe de percentages zijn.

Het is duidelijk wat de streefwaarden van het kabinet zijn. Op veel fronten gaat het beter, en dat is hartstikke goed. Er is echter ook een aantal vormen van criminaliteit dat mijn fractie grote zorgen baart. Het gaat dan voornamelijk over geweldscriminaliteit, overlast en verloedering. Deze vormen van criminaliteit hebben grote invloed op het maatschappelijke klimaat. Het is van groot belang dat ook bij deze vormen van criminaliteit de daling inzet en significant is, gezien de tijd die nog resteert om de 25% te halen.

De afgelopen jaren heeft GroenLinks dit kabinet, dat toch een duidelijke breuk heeft ingezet met het vorige kabinet, gesteund in het terugdringen van de genoemde criminaliteitsvormen. Wij hadden kritiekpunten die met name gericht waren op de gekozen instrumenten. Het gaat dan met name over bijvoorbeeld de versobering van het gevangeniswezen en de strafrechtelijke opvang van verslaafden. Wij hebben ook regelmatig de nuancering aangebracht dat cijfers niet alles zeggen. Dit staat ook heel duidelijk in de rapporten. Heel veel delicten blijven onbekend, omdat zij niet aangegeven of opgespoord worden. Dit blijkt ook uit de brief over winkelcriminaliteit die wij kortgeleden hebben ontvangen. Er zijn uiteraard veel factoren die van invloed zijn op de omvang van criminaliteit.

Het actieplan Overlast en verloedering is misschien nog wel het meest concrete actieplan dat voorhanden is. Onderdeel daarvan is het coffeeshopbeleid. De ministers weten wat onze lijn daarin is. Zij zullen daar geen verrassingen over te horen krijgen. In hoeverre vindt een heel duidelijke monitoring plaats – ook op Rijksniveau – van de effecten van de gekozen beperkingen in het kader van het coffeeshopbeleid? Het is nog maar echt de vraag of overlast en verloedering door de ingezette beperkingen zullen worden verminderd. De Amsterdamse burgemeester Cohen verzet zich terecht tegen de afstandseis voor coffeeshops, omdat in Amsterdam formeel beschouwd geen enkele coffeeshop meer overblijft, ook niet als de betreffende coffeeshops geen enkele overlast opleveren en minderjarigen in de omgeving niet aan cannabis kunnen komen. Sluiting zou een aanmerkelijk groter risico op drugsgebruik door minderjarigen kunnen opleveren, vanwege de opleving van illegale en oncontroleerbare straathandel.

Het kabinet geeft over de jeugdoverlast aan dat burgemeesters meer doorzettingsmacht krijgen ten aanzien van probleemgezinnen. Dit is natuurlijk geen nieuws, maar wij zijn wel heel benieuwd naar de invulling daarvan. Het gaat over voetbalvandalen en de 500 extra wijkagenten worden genoemd. Recentelijk is bekend geworden dat minister Hirsch Ballin werkt aan een wetsvoorstel over wijkverboden. Ik kan mij net als de heer De Wit daar wat bij voorstellen, maar er is nog wel een aantal vragen te stellen over de context waarin dat gebeurt. Waarop is de aanname gebaseerd dat plaatselijke relschoppers niet zo snel in andere wijken overlast zullen bezorgen? Kan de minister hier een nadere onderbouwing van geven, want deze ontbreekt in de persberichten en brieven daarover? Bovendien kan het wijkverbod neerkomen op een huisverbod of een huisarrest. Hoe ziet de minister dit precies?

Vanavond komen wij te spreken over ernstige criminaliteit. Daarom zal ik er nu niets over zeggen.

Recidivevermindering is een belangrijk onderdeel van het tegengaan van criminaliteit. Op dat punt zijn de resultaten op zijn minst, eufemistisch gezegd, teleurstellend te noemen. De vraag is hoe dat komt. In hoeverre heeft bijvoorbeeld de versobering van het gevangeniswezen wellicht dit effect gehad of daar een rol in gespeeld, en in hoeverre zullen de aangekondigde antirecidivemaatregelen die wij kortgeleden hebben besproken, daar echt een bres in slaan? Bij jeugdigen met een strafzaak is de recidive zelfs licht gestegen. Wat gaat het kabinet daar precies aan doen?

Er is al genoeg gezegd over de evaluatie van het Effe Kappen-project. Ik sluit mij kortheidshalve enigszins aan bij de heer De Roon. Het zou eigenlijk, in ieder geval tijdelijk, «Effe Kappen» moeten zijn met dit Effe Kappen-project, omdat de opbrengsten ervan niet echt heel duidelijk zijn.

De veiligheid van overheidsfunctionarissen en hulpverleners vindt onze fractie een heel belangrijk punt. De brief die wij hebben gekregen, richt zich op twee belangrijke punten. Ten eerste moet de pakkans worden vergroot en ten tweede moet er een lik-op-stukreactie zijn. Wij kunnen ons daar goed in vinden. Ik vraag mij af of je met de door de minister voorgestelde maatregelen – met name de aangiftebereidheid vergroten door ook werkgevers aangifte van agressie te laten doen – de bescherming kunt garanderen aan de werknemer die vaak door angst gedreven geen aangifte doet. De suggestie van de heer Teeven is in dit kader misschien een heel zinnige. Ik wil graag van het kabinet weten wat het van deze suggestie vindt.

Over de schade kunnen wij het snel eens zijn met minister Ter Horst. Er moet eerst worden gewerkt aan het daadwerkelijk toepassen van de bestaande mogelijkheden tot schadeverhaal. Het beginsel dat de gevolgen van agressief gedrag moet worden omgeslagen op de geweldplegers zelf lijkt mij vanzelfsprekend. Hoe gaat de minister dit echter precies verbeteren? Dat is in de brief nogal mager onderbouwd, maar dat is wel de cruciale vraag. Wij zijn het er allemaal mee eens dat dit moet gebeuren, maar op welke wijze dit verbeterd moet worden, is nog onduidelijk.

Wij zijn het volledig eens met de brief over de taak- en werkstraffen. Vernedering is geen optie, omdat het ten eerste ineffectief is en ten tweede niet aansluit bij de mensenrechtenvisie in dit land. Ik ben wel benieuwd wat de minister gaat doen in het kader van taakstraffen in de buurt. Ik kan mij aansluiten bij het idee dat dit voor sommige en in mijn ogen zelfs voor alle jongeren effectief zou kunnen zijn en verminderde recidive zou kunnen opleveren. De vraag is wat het kabinet hieraan gaat doen. Ik vind het een heel zinnige suggestie dat er ook bij commerciële bedrijven ruimte zou moeten zijn voor werk- en taakstraffen. Ik hoor graag van het kabinet wat het daarvan vindt.

Ik kom te spreken over de brief over geweld onder invloed. Ik kan mij aansluiten bij de onderzoekers die eigenlijk concluderen dat hun eigen onderzoek redelijk nutteloos was. In de eerste plaats omdat de gekozen politiekorpsen niet echt representatief zijn te noemen voor Nederland en in de tweede plaats omdat er slechts in 78 gevallen een alcohol- en drugstest is afgenomen, en dat is zeer weinig. De onderzoekers melden dan ook droogjes dat het aantal tests lager is dan op basis van de opzet van de pilot mocht worden verwacht. Wij kunnen daardoor niets met de kennis en de conclusies uit het onderzoek, omdat wij dat over het algemeen al wisten. Wat gaat het kabinet hieraan doen, want wij zijn al zo lang bezig om hierin verbetering aan te brengen? Het is vreemd dat de testdiscipline niet al veel sterker verankerd is in het gehele opsporingstraject. Het is al mogelijk om verdachten van geweldsdelicten op vrijwillige basis te testen op alcohol- en drugsgebruik en dit moet gewoon veel vaker gebeuren. Het is ook mogelijk om effectiviteit van gedragsinterventies te verbeteren en te bevorderen. Dit is in mijn ogen een kwestie van het heel duidelijk instrueren van politie en justitie. Wat gaat de minister hier precies aan doen?

Tot slot kom ik te spreken over winkelcriminaliteit en de brief hierover. De winkelcriminaliteit baart mijn fractie grote zorgen, vooral omdat het erop lijkt dat het aantal winkeldiefstallen is afgenomen, maar het aantal winkelovervallen alleen maar is toegenomen. Vandaag stond in een grote krant dat er onder jongeren tussen de twaalf en zeventien jaar sprake is van het heel ongrijpbare fenomeen impulsovervallen. Wat gaat het kabinet daaraan doen? Het kabinet is al duidelijk over het preventieve vlak, maar wat gaat het doen op het gebied van de pakkans, opdat de opsporing en de vervolging meer effect sorteren? Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het de benodigde informatie krijgt? Het gaat niet om georganiseerde bendes bij dit soort jongeren en daarom is die informatie op lokaal en soms zelfs op wijken buurtniveau te vinden. Hoe zal de samenwerking tussen recherche en de regionale en landelijke instanties die zich hiermee bezig gaan houden, precies vorm krijgen? Het gaat hierbij juist om de wijkagent en de wijkpolitiekorpsen die misschien meer en beter weten welke jongeren het betreft.

Antwoord van de regering

Minister Hirsch Ballin: Mevrouw de voorzitter. Ik dank mede namens de minister van BZK de commissieleden voor de vragen, de interesse, de aanmoedigingen en alle stimulansen die van de kritische opmerkingen uitgaan. Ik zal als projectminister die verantwoordelijk is voor het project Veiligheid begint bij Voorkomen een paar algemene punten bespreken. Daarna zullen de minister van BZK en ik door een goede taakverdeling ervoor proberen te zorgen dat er geen vragen onbeantwoord blijven. Mocht er onverhoopt toch iets tussen wal en schip vallen, dan zullen de leden dat ongetwijfeld signaleren of kunnen wij dit in tweede termijn hopelijk nog repareren.

Er is terecht geconstateerd dat er sprake is van een positieve ontwikkeling. Nederland is veiliger geworden en de criminaliteit is sinds 2002 structureel afgenomen. Dit betreft niet alleen de lichtere vormen van criminaliteit, maar ook de zware. Wij kijken naar de slachtofferenquêtes en daaruit blijkt dat de criminaliteit nu 20 tot 25% lager ligt dan aan het begin van deze eeuw. Wij weten uit onze Veiligheidsmonitor Rijk 2008 dat het geweld en de vermogenscriminaliteit in 2007 met respectievelijk 6 en 8% zijn afgenomen. Wij verwachten in maart of april de cijfers over 2008. Ook de diefstal in de detailhandel en het geweld tegen het bedrijfsleven zijn als geheel substantieel afgenomen. Het aantal diefstallen daalde in 2007 met maar liefst 35% ten opzichte van 2004. Dit zijn allemaal ontwikkelingen in de goede richting.

Uiteraard proberen wij zo scherp mogelijk te monitoren, ook als sprake is van specifieke criminaliteit in bepaalde regio’s. Ik ben dit tegengekomen in de regio waarin ik woon: Tilburg en omstreken. Als daar meer overvallen worden gepleegd dan gebruikelijk is, dan zijn het OM en de politie er uiteraard ook van doordrongen dat daar zo snel en doelgericht mogelijk op moet worden gereageerd en daar wordt dus ook op gereageerd.

De tendens die ik zojuist heb aangegeven, blijkt niet alleen uit de registraties, maar eerst en vooral uit het slachtofferonderzoek. De registraties van de politie zijn uiteraard belangrijk, maar niet zonder meer maatgevend. Waar wij verhoging van de aangiftebereidheid aanmoedigen, slaagt de actie wellicht om veel meer uit de dark numbers naar boven te halen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij huiselijk geweld. Daar moet naar ons inzicht ook mee worden doorgegaan.

In het convenant Aanpak winkelcriminaliteit deel III en de charters voor de krachtwijken zoeken en vinden wij de samenwerking. Om het geweld tegen burgers verder terug te dringen, is in 2008 het programma Geweld gestart. De specifieke aandacht wordt besteed aan de aanpak van inbraken in woningen en bedrijven. In 2007 is een vliegende start gemaakt met de werving en selectie van forensisch assistenten. Dit heeft ertoe geleid dat in 2008 de eerste 125 assistenten al in dienst van de korpsen waren. De regionale politiekorpsen en het KLPD stellen vanaf 2008 tot en met 2011 jaarlijks 125 extra forensisch deskundigen aan die sporenonderzoek gaan doen op de plaatsen van het delict. Dit moet ertoe leiden dat het ophelderingspercentage ten opzichte van 2007 wordt verbeterd met 15% in 2010. De minister van BZK zal graag ingaan op het Plan van Aanpak Fietsendiefstal en het fietsenregister.

De aanpak van criminaliteit tegen ondernemingen vergt bijzondere aandacht. Ik zal daar nu niet verder in detail op ingaan. Wij hebben binnenkort weer een overleg met het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Bij de aanpak gaat het om de goede interactie met elkaar.

De heer De Roon (PVV): De minister haalde vrolijk de daling van de diefstalcijfers van 2007 ten opzichte van 2004 aan. Ik wil graag hier meer toelichting op. Wij weten dat in de afgelopen jaren een flink aantal stelselmatige daders – dit zijn daders die heel frequent misdrijven plegen – de maatregel tot opsluiting heeft gekregen voor de periode van twee jaar. Is er inzicht in de mate waarin het opsluiten van de stelselmatige daders voor een periode van twee jaar dit effect mede heeft veroorzaakt? In welke mate kunnen wij dus redeneren dat langdurig opsluiten wel degelijk helpt om de criminaliteitscijfers omlaag te brengen?

Minister Hirsch Ballin: Op individueel niveau werkt het uiteraard. Bij andere stelselmatige daders, waarbij die aanpak niet wordt of niet kan worden toegepast, geldt echter wat ik samen met de staatssecretaris van Justitie in de brief op 29 augustus 2008 heb geschreven over de maatregelen ter bestrijding van de recidive. Wij hebben al een algemeen overleg gehad dat specifiek over deze brief ging, maar de brief van staatssecretaris Albayrak en mij handelt over wat er daarnaast te doen staat.

De heer De Roon heeft gevraagd naar het schadeverhaal en het belang van het conservatoir beslag. Op het specifieke punt van schadeverhalen in verband met de deelprojecten van de publieke zaak zal de minister van BZK ingaan. Specifiek voor jeugdigen is met de vorig jaar in werking getreden Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen de mogelijkheid verruimd om conservatoir beslag te leggen. Daarbij ligt de grens nu bij de geldboete vierde categorie, bij € 11 250, juist om lik-op-stukbeleid te ondersteunen. De beide ministeries werken eraan om het verhalen van schade aan publieke eigendommen te verbeteren en in ruimere mate mogelijk te maken.

De heer Teeven heeft gevraagd naar de mogelijkheden van schadeverhaal op ouders van minderjarige daders. Slachtoffers krijgen een steviger positie. Dit is verwoord in het wetsvoorstel Versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Dit ligt nu inclusief de amendementen in de Eerste Kamer. Een van de amendementen heeft daar aanleiding gegeven tot nogal wat discussie. Dit is de oorzaak ervan dat het wetsvoorstel nog niet is afgehandeld. Het is mijn bedoeling om op dat punt via een nota van wijziging, die hopelijk de nodige verduidelijking brengt op een aanhangig wetsvoorstel, de zorgen te redresseren die hierover in de Eerste Kamer zijn uitgesproken. Dit is een onderdeel van het wetsvoorstel zoals het geamendeerd is. Een ander amendement dat gelukkig in de Eerste Kamer onomstreden is, betreft de mogelijkheden om ouders financieel verantwoordelijk te stellen. Er geldt een risicoaansprakelijkheid voor schade die is veroorzaakt door hun kinderen tot 14 jaar. Dit is inderdaad van belang, ook uit het oogpunt van versterking van de positie van de slachtoffers die ons in het bijzonder ter harte gaat.

De heren De Roon en Van der Staaij hebben gevraagd naar de mogelijkheid om al bij de aangifte de schade te inventariseren. Wanneer burgers aangifte doen, geven zij in het algemeen aan welke schade zij hebben geleden. Zij kunnen zich voegen in het strafproces. De rechter kan de dader de verplichting opleggen, de schade te vergoeden. Ik verwijs overigens nogmaals naar het aanhangige wetsvoorstel en de termijn van acht maanden die dan kan worden gesteld.

Ik kom te spreken over de coffeeshops: de minimumafstand van 250 meter ten opzichte van de scholen. Wij hebben daarover met de VNG gesproken. In onze visie zijn de drempelverhogende maatregelen geen ontsnappingsclausule. Het is een aanvullende eis voor de periode tot aan de implementatie van het afstandscriterium in alle coffeeshopgemeenten. Er zijn situaties denkbaar waarin een afstandscriterium als zodanig niet veel zegt, maar dat is sterk bepaald door de geografie van de gemeente. Dit is bijvoorbeeld het geval als er zich een waterloop bevindt tussen de coffeeshop en de school, die alleen met een omweg via een brug kan worden gepasseerd, waardoor op die manier de 250 meter wordt gehaald. Met dit soort gevallen moet rekening worden gehouden. De Amsterdamse geografie is een bijzondere in het kader van coffeeshops en scholen. Daarover zullen wij het gesprek voortzetten met het gemeentebestuur van Amsterdam. Uit de rapportage kan worden opgemaakt dat het de goede kant opgaat. Van de gemeenten heeft 80% al een afstandscriterium voor coffeeshops ingesteld.

Ik kom bij het wijkverbod en hetgeen ik naar aanleiding van de stand van zaken bij de bestrijding van de criminaliteit in Gouda heb gezegd. Ik heb aangegeven dat ik het mogelijk wil maken dat de rechter een wijkverbod als zelfstandige strafmaatregel kan opleggen. Dit voornemen is juist bedoeld om de op te leggen straf naar aanleiding van een gepleegd delict nog effectiever te laten zijn. Daarnaast is er het wetsvoorstel dat onder verantwoordelijkheid van minister Ter Horst en mij bij de Kamer is ingediend en op dit moment in behandeling is. Wij zien uiteraard reikhalzend uit naar de behandeling van dat wetsvoorstel. Dit voorstel betreft maatregelen van een kortere duur respectievelijk met een beperkter effect die kunnen worden opgelegd door de officier van justitie respectievelijk de burgemeester. Wanneer het gaat om een rechterlijke maatregel, dan zijn er uit het oogpunt van waarborgen – die uiteraard bij vrijheidsbeperking altijd in acht moeten worden genomen en gerelateerd aan het gepleegde feit een grotere mogelijkheid zijn – mogelijkheden om verderreikende maar ook effectievere maatregelen te nemen. Deze maatregelen heb ik omschreven als wijkverbod of districtverbod. Dit wordt nu uitgewerkt in een wetsvoorstel. Daarin zal vanzelfsprekend ook rekening worden gehouden met het feit dat mensen wel ergens moeten wonen. Als er dus rekening moet worden gehouden met enerzijds de criminaliteit die veroorzaakt wordt in de omgeving van de woning, maar het mensen anderzijds niet onmogelijk gemaakt moet worden om daar te wonen, dan zal bijvoorbeeld kunnen worden gedacht aan een verbod om zich daar samenscholend op te houden in dat gebied. Dit is een variant die in aanmerking kan komen bij de uitwerking van het wetsvoorstel. Er werd zo-even opgemerkt dat langere perioden echt van belang zijn bij de recidivebestrijding, maar langere perioden kunnen ook van belang zijn bij het verbod om zich op te houden in een bepaalde omgeving, zoals een bepaalde wijk of een bepaald winkelcentrum. Dit is de reden dat ik dit wetsvoorstel voorbereid. Het zal de Kamer vanzelfsprekend ter behandeling worden voorgelegd.

De heer Çörüz (CDA): Een wijkverbod of districtverbod lijkt mij een heel goede suggestie. Wordt er in het wetsvoorstel ook rekening mee gehouden dat een waterbedeffect moet worden voorkomen? Anders verplaatst het probleem zich immers alleen maar. Er moet natuurlijk ook aan gedragsverandering worden gewerkt. Een wijk- of districtverbod helpt misschien de oude wijk, maar het probleem verplaatst zich misschien naar een andere wijk, waar wordt het gedrag weer dunnetjes wordt overgedaan. Ik hoop dat de minister dit kan betrekken in het wetsvoorstel.

Minister Hirsch Ballin: Jazeker. Ik ben dit uiteraard 100% met de heer Çörüz eens. Hij heeft ook deelgenomen aan de beraadslaging over de brief die ik samen met de staatssecretaris heb gestuurd over de recidivebestrijding. Daaruit blijkt ook dat het altijd gaat om een op de persoon gerichte aanpak bij het tegengaan van criminaliteit. Het verbod om je op te houden in een bepaalde omgeving is daar maar één element van. Dit kan van groot praktisch belang zijn als je denkt aan groepen en bendes die bijvoorbeeld een winkelcentrum onveilig maken. Je kunt ook denken aan situaties zoals wij die helaas met de jaarwisseling zijn tegengekomen, hetzij gelukkig in mindere mate dan vorig jaar. Dit doet niets af aan het belang van maatregelen betreffende het gedrag, opvoedingsproblemen, gedragsstoornissen, de verslavingszorg en de jeugd-ggz. Het is erg belangrijk dat de jeugd-ggz wordt versterkt. Ministers Rouvoet en Klink en ik zijn erover in gesprek dat de jeugd-ggz beter moet kunnen functioneren.

De heer De Wit (SP): Ik kom even terug op de wet over de positie van het slachtoffer. De minister heeft gezegd dat hij een nota van wijziging gaat indienen in de Eerste Kamer.

Minister Hirsch Ballin: In de Tweede Kamer, want dit is niet mogelijk in de Eerste Kamer.

De voorzitter: U hebt dit wel gezegd, maar u bedoelde dus iets anders.

De heer De Wit (SP): Daar was ik benieuwd naar, want anders zouden wij daar geen rol in kunnen spelen.

Minister Hirsch Ballin: Ik zou ook diep teleurgesteld zijn als dit aan de aandacht van de heer De Wit was ontsnapt, gezien zijn uitstekende juridische opleiding aan de Universiteit van Tilburg! De discussie in de Eerste Kamer geeft aanleiding om in een aanhangig wetsvoorstel bij de Tweede Kamer, een verzamelwetsvoorstel, via een nota van wijziging deze bepaling aan haar voor te stellen en deze zo te verduidelijken dat het doel van de ouders bij het strafproces behouden blijft, maar er geen onmogelijke werksituaties worden gecreëerd.

Mevrouw Azough en de heer De Wit hebben gesproken over de recidivecijfers bij jeugdigen en de toeneming daarvan met 2,2%. Dit is exact wat wij hebben onderkend. De cijfers van het WODC hebben betrekking op jeugdige justitiabelen uit de periode 1997–2004 die een strafzaak hadden of zijn uitgestroomd uit de justitiële inrichtingen. Dit zijn dus jeugdigen op wie alle nieuwe aanpakken nog niet van toepassing zijn. De Erkenningscommissie Gedragsinterventies is pas in 2005 aan het werk gegaan. Zij heeft in deze kabinetsperiodes de resultaten afgeleverd waaronder dertien gedragsinterventies die erkend of voorlopig erkend zijn. De gedragsbeïnvloedende maatregel en de nazorg – kortom alle punten die aan de orde zijn in de brief van 29 augustus 2008 – dateren dus van na de periode van de berechting van de jeugdigen van wie nu na een aantal jaren hun recidive wordt gemonitord. Het is eigen aan de recidive dat deze moet worden vastgesteld in jaarcohorten die volgen op de berechting respectievelijk de beëindiging van de detentie.

Wij zien noch een positief noch een negatief verband met de versobering in het gevangeniswezen, maar daar zijn verschillende opvattingen over. Wij streven wel na dat uiteraard ook het continuüm van zorg – voorzorg, zorg tijdens detentie en nazorg – centraal staat in ons beleid. Wij hebben hier overigens ook over gesproken in een ander verband, inclusief de AO’s over modernisering van het gevangeniswezen.

De heer Heerts heeft een vraag gesteld over de verantwoording aan de Kamer. Uiteraard leggen wij over alle onderdelen van het project graag verantwoording af aan de Kamer. Hij heeft terecht opgemerkt dat er bij de totstandkoming van dit kabinet niet voor is gekozen, aan dat project de status van een groot project te geven. Er zijn wel andere patronen van verantwoording voor voorzien vanaf de start van dit kabinet en deze volgen wij ook. Daarom spreken wij nu over de brieven en de periodieke rapportages die wij daarover sturen, inclusief de verantwoording van de bestede middelen.

De heer Heerts (PvdA): Ik begrijp dat wel en ik hoef dat nu ook niet allemaal opgelost te zien. Het vorige AO dat wij hierover hadden, duurde twee uur. Wij hebben toen geconstateerd dat wij wel erg veel in twee uur doen. Wij moeten nu ook niet alle onderdelen van andere AO’s in dit AO doen. Ik heb een procedurele vraag en een aantal vragen over onder meer de thema’s gesteld. Wij hoeven deze nu niet te bespreken, maar zou de minister hier schriftelijk op willen reageren? Ik heb er geen zin in dat de Kamer straks haar controle moet uitoefenen door uit verschillende deelbegrotingen allemaal puzzelstukjes te moeten halen om dat integrale overzicht te behouden.

Minister Hirsch Ballin: Ik verwees naar de totstandkoming van dit kabinet, omdat wij in het kader van de programma’s en projecten die deel uitmaken van het beleidsprogramma «Samen werken, samen leven» hebben afgesproken op welke wijze de rapportage intern en extern zal verlopen. Daar hoort bij dat de Kamer periodiek informatie krijgt over de stand van zaken van het project Veiligheid begint bij Voorkomen. Soms staat daarin de beschrijving van de verschillende onderdelen en soms wordt verwezen naar een nadere brief over dat onderdeel. Ik denk dat daarmee wordt gedekt wat de heer Heerts terecht formuleert als informatiebehoefte. Wij moeten dat niet gaan dupliceren met nog weer andere verantwoording ervan. Ik let erop als projectminister, ook in relatie tot alle onderdelen die van het project deel uitmaken. In een aantal gevallen hebben mijn collega’s – zoals vaak de collega van BZK, soms die voor Jeugd en Gezin enzovoorts – er een verantwoordelijkheid of een eerste verantwoordelijkheid voor dat dit gekoppeld wordt aan hetgeen ik de Kamer schrijf over het project Veiligheid begint bij Voorkomen. Die samenhang vindt de Kamer daardoor ook terug in de brieven die zij van ons ontvangt over het project Veiligheid begint bij Voorkomen. Als de Kamer de brief bekijkt die zij straks ontvangt, dan dekt deze geheel wat wij hebben afgesproken over de rapportagewijze en wat de heer Heerts als voor hem van belang zijnde punten formuleert.

De heer Anker (ChristenUnie): Ik ben er nog niet helemaal tevreden over. Wij hebben vanavond een AO over bestrijding van georganiseerde misdaad. En inderdaad, in de brieven over dat onderwerp wordt geschreven over de koppeling naar Veiligheid begint bij Voorkomen, namelijk het aanpakken van georganiseerde criminaliteit. Dat is echt goed. Dit past in het programma.

Minister Hirsch Ballin: En omgekeerd.

De heer Anker (ChristenUnie): Juist. Als wij deze voortgangsrapportage bekijken, waarmee wij in de breedte in de gaten moeten houden waar wij mee bezig zijn, dan missen wij toch gewoon de samenhang. Dit heb ik van verschillende sprekers gehoord. Ik heb er een voorbeeld van gegeven dat het in die rapportages ook niet altijd logisch is wat je onder welk kopje terugvindt. Wij vragen toch een inspanningsverplichting om een volgende rapportage duidelijker te laten zijn. Dit is niet alleen van belang voor de werkzaamheden van de Kamer, maar wij gaan ook het land in. Ik kom bijvoorbeeld in de Haagse wijk Transvaal en op Goeree-Overflakkee. Daar moet ik gewoon kunnen uitleggen wat wij voor de veiligheid doen. Het helpt dan als wij een duidelijke voortgangsrapportage ontvangen.

Minister Hirsch Ballin: Niet alleen de Kamer wenst duidelijkheid, maar wij ook. Verduidelijken wij meer naarmate wij meer herhalingen op papier zetten, of doen wij er juist goed aan om in de algemene voortgangsrapportage op hoofdlijnen, en waar mogelijk op details, te beschrijven wat wij doen, terwijl sommige onderwerpen een bredere uitleg vragen? Er wordt in de algemene rapportage over Veiligheid begint bij Voorkomen bijvoorbeeld verwezen naar wat er wordt gedaan voor het programma Veilige Publieke Taak. Er staat dan dat de Kamer over dat onderdeel een nadere brief krijgt. Die heeft zij ontvangen van de minister van BZK en mij: de eerste verantwoordelijkheid ligt bij de minister van BZK. Er wordt dus in het algemene stuk over Veiligheid begint bij Voorkomen verwezen naar de brief over de veilige publieke taak. Ik zie eigenlijk niet in wat daar onduidelijk aan is.

De eerste indrukken van de toepassing van het snelrecht zijn positief, ook van het supersnelrecht na de jaarwisseling. In het voorjaar kan de Kamer de evaluatie hiervan verwachten.

De heer De Wit heeft gesproken over de behandeling van gedetineerden en de rol van de gemeente na de detentie. Staatssecretaris Albayrak en ik streven naar een naadloze aansluiting van de zorg voor, tijdens en na de detentie. In ander verband hebben wij hier ook over gesproken. Tevens wordt geïnvesteerd in verbeterde screening en in geboden zorg, ook in het kader van de modernisering van het gevangeniswezen. Verreweg de meeste, maar nog niet alle gemeenten hebben een contactpersoon nazorg. Bij de regionale conferenties hebben wij extra geïnvesteerd in hun expertise. Er wordt onderzoek gedaan naar de extra inzet van de gemeenten bij de nazorg. Dat onderzoek loopt en de resultaten worden in het voorjaar verwacht. Voor zover nodig, zullen wij daar dan nader op ingaan.

De heer Heerts heeft gesproken over de winkel- en transportcriminaliteit en de stand van zaken bij de uitvoering van zijn motie over een landelijk team, een speciale officier en een speciale rechter. Wij zijn bezig om de consequenties daarvan te inventariseren.

De voorzitter: Ik denk dat de heer Teeven genoemd wil hebben dat het gaat om de motie-Heerts/Teeven.

De heer Teeven (VVD): Ik ben er al een jaartje of twee over bezig. De minister wilde er eerst helemaal niet aan, dus vandaar dat het misschien wel aardig is om dit zo te vermelden.

Minister Hirsch Ballin: Ik ben helemaal in verwarring gebracht, omdat de heer Heerts daar zo over sprak. Het ging dus om de motie-Teeven/Heerts of de motie-Heerts/Teeven, of hoe was de volgorde?

De heer Teeven (VVD): Dat maakt niet zo veel uit. Ik constateer dat de heer Heerts het goed doet in zijn bijdrage en de minister wat onzorgvuldig is bij de beantwoording.

Minister Hirsch Ballin: Mijn verontschuldigingen. Het gaat dus om de motie-Heerts/Teeven. Ik zal dit goed memoriseren. Het is goed dat de heer Teeven erop let dat ik zorgvuldig ben bij de behandeling.

Wij hebben de mogelijkheden en onmogelijkheden en de verwachte effectiviteit ervan bezien. Wij hebben daarbij uiteraard bekeken in welke mate structuur bijdraagt aan effectiever optreden. Hierover heb ik eerder met de heer Teeven van gedachten gewisseld, want het betrof een punt van discussie tussen ons. Wij gaan dit na. De Kamer kan de komende maand hierover een brief van mij verwachten.

De heer Teeven (VVD): Ik was verrast, maar niet aangenaam verrast, om te zien dat in het nieuwe nationaal dreigingsbeeld het onderwerp ladingdiefstallen als een dreiging wordt opgenomen. Dit is een van de vele onderwerpen. Vindt de minister het niet wat jammer dat dit eigenlijk pas na twee jaar zeuren van de Kamer terugkomt in het nationaal dreigingsbeeld en dat wij eigenlijk nog geen sluitende aanpak hebben voor dit onderwerp?

De heer Çörüz (CDA): Ik wil de minister uitdagen om in te gaan op het amendement-Ten Hoopen op de Justitiebegroting van 2008, en dan met name op de stimuleringsregeling voor het mkb inzake veiligheidspreventie.

Minister Hirsch Ballin: Ik heb al eerder iets gezegd over het overleg met het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Een van de geagendeerde onderwerpen voor de komende vergadering is de mate waarin gebruik wordt gemaakt van stimuleringsgelden, en verder of de in de convenanten afgesproken verbetering in de sfeer van de preventie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit betreft onder andere transportcriminaliteit. Ik ben ingegaan op de transportcriminaliteit en ik heb er ook over gesproken met de organisatie van ondernemers in de transportsector. Wij hebben over en weer verplichtingen op ons genomen. Het is dus niet juist als de indruk ontstaat dat naar aanleiding van het eerder besprokene in overleg met deze commissie, in antwoorden op Kamervragen en anderszins, activiteiten zijn uitgebleven. Die activiteiten zijn er wel degelijk geweest. Op het effect ervan zal ik helder ingaan in de brief die ik heb toegezegd. In die brief zal ik ook ingaan op de vraag of er verdergaande maatregelen nodig zijn. Deze brief kan de Kamer de komende maand verwachten.

De heer Heerts heeft gevraagd naar de landelijke website van de veiligheidshuizen. Deze wordt samen met de veiligheidshuizen ontwikkeld. De website wordt nu gevuld en de verwachting is dat deze begin februari in bedrijf wordt genomen. In de brief van 29 augustus heb ik geschreven dat het de bedoeling is, het landelijke beeld van de veiligheidshuizen in 2009 te completeren. Dit betekent dat in Almelo, Hengelo, Zwolle/Deventer, Arnhem, Nijmegen, Alkmaar, Zaandam, Haarlem, Leiden, Gouda, Den Haag, Rotterdam, Schiedam en Zeeland veiligheidshuizen zullen worden geopend. Daarmee hopen wij aan het eind van het jaar het landelijk dekkende netwerk te hebben gerealiseerd. Er komt een bijdrage van Justitie en daarnaast dragen de gemeenten zelf bij. Samen met BZK en VNG zullen wij de kosten en opbrengsten verder doorlichten en waar nodig nadere voorstellen doen.

De heer Heerts heeft gevraagd naar de evaluatie van de veiligheidshuizen. De evaluatie betreft de eerste fase van de veiligheidshuizen. De meeste veiligheidshuizen zijn immers nog niet zo lang bezig. Van het eerste veiligheidshuis in Tilburg zijn de resultaten echter inmiddels bekend: het heeft een aanzienlijk positief effect op de criminaliteit onder jeugdigen. Ik zal daar naar aanleiding van de tweede fase van het oudste veiligheidshuis op ingaan. Dit jaar zal een stap naar de tweede fase worden gezet. Er wordt op dit moment in Tilburg gewerkt aan een verbreding van het werkterrein van het veiligheidshuis. Ik zal daar uiteraard op terugkomen op een moment dat deze verbreding wordt geëffectueerd.

De heer Heerts vroeg of geweldsdelicten meer worden geregistreerd, omdat zij vaker bij de politie belanden. Ja. Dit kan worden verklaard uit de grotere aandacht voor agressie in de samenleving. Men ziet incidenten eerder als een bedreiging. De politie maakt meer werk van aangiften van geweld in het algemeen en doet ook meer tegen huiselijk geweld.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd naar agressie en geweld. Een aantal aspecten van alcohol wordt zo dadelijk door de minister van BZK besproken. De standaardregistratie zal door de politie worden uitgevoerd. In 2009 wordt dit aangepakt.

De heer Çörüz heeft een vraag gesteld over de criminaliteit die zich voordoet bij groepen jongeren uit Oost-Europese landen die in Nederland worden gedropt en zich met zakkenrollen bezighouden. De problemen van mobiel banditisme van niet-ingezetenen die uit Oost-Europa afkomstig zijn, komen ook aan de orde in het onderzoek dat ik samen met de minister voor WWI in 2008 heb laten uitvoeren. Dat rapport is mede namens mij in juni 2008 aan de Kamer gestuurd. Ik heb toen laten weten dat de opsporing van deze benden in eerste instantie in handen is van de regionale politie. Als de benden in meer regio’s actief zijn, voert een bovenregionaal rechercheteam een onderzoek uit. Bij het tegengaan van dit soort criminaliteit kan het middel van ongewenst verklaren worden ingezet als het om niet-ingezetenen gaat. Ik heb op dit moment geen signalen dat zich daarbij specifieke problemen voordoen. Over het middel van de ongewenstverklaring is eerder gesproken. Wij zijn dit middel aan het intensiveren, vooral omdat staatssecretaris Albayrak en ik tot onze doelstelling hebben gemaakt om de draaideurcriminelen onder de illegalen met prioriteit aan te pakken. Er is daar ook met het OM over gesproken. Het OM heeft dit in uitvoering genomen en laat dit doorwerken in de regionale korpsen die uiteraard overleg voeren in de huidige structuur die per regio vereist is. Mijn ambtgenote van Economische Zaken doet haar uiterste best om bedrijven te stimuleren, preventieve maatregelen te nemen om van de subsidieregeling en het platform gebruik te maken. Ik heb daar al eerder over gesproken.

De Universiteit Utrecht heeft de pilot Betere Start uitgevoerd. Moeders die voldoen aan bepaalde criteria krijgen tijdens de laatste maand van hun detentie en de eerste maanden daarna een op de opvoedingssituatie gerichte begeleiding. Het is onze bedoeling dat dit wordt overgenomen door de gemeenten. De heer Çörüz heeft hier overigens naar gevraagd.

De heer Çörüz (CDA): Geldt dit alleen voor moeders? Ik neem aan dat dit net zozeer geldt voor vaders die uit detentie komen. Zij zijn immers ook nog wel eens een slecht voorbeeld voor hun kroost.

Minister Hirsch Ballin: Dat is helaas waar, maar het is helaas ook waar dat de moeders in dit soort situaties ook nogal eens alleenstaand zijn. Wij hebben geen systeem voor het opsporen van de bijbehorende vaders.

De heer Çörüz (CDA): Ik wil zeker weten dat wij elkaar goed begrijpen. Het blijkt uit onderzoek van de Radboud Universiteit dat vaders die uit detentie terugkomen niet altijd een helder en goed voorbeeld zijn. Mijn vraag is concreet: gaat de minister ervoor zorgen dat de nazorg of de reclassering zich niet enkel beperkt tot vader of moeder, maar dat het gehele gezin wordt meegenomen?

Minister Hirsch Ballin: De heer Çörüz heeft het over gevallen waarin opvoedingsondersteuning is geïndiceerd. Daar heeft mijn collega voor Jeugd en Gezin met de Kamer over gesproken en ik verwijs daar dan ook naar. Bij de inspanningen die wij in de gevangenissen doen, moeten wij uiteraard prioriteiten stellen. Het is buitengewoon belangrijk voor ons dat verslaving en psychische stoornissen beter worden aangepakt in de gevangenissen. Dat is onze eerste en hoogste prioriteit en wij zijn de aanpak zeer aan het intensiveren. Uiteraard heeft dit ook effect op het vermogen om als opvoeder op te treden, maar in de realiteit hebben wij er vooral mee te maken dat moeders tijdelijk geen ouderlijke taak uitoefenen wanneer zij gedetineerd zijn en er geen bijbehorende vader is. Naar aanleiding van het onderzoek in de vrouwengevangenissen is het voor ons daarom ook prioriteit om te doen aan preventie en een training die gebaseerd is op een in de Verenigde Staten op effectiviteit beoordeelde interventie.

Minister Ter Horst: Voorzitter. Ik wil eerst iets zeggen over de inleidende woorden van de heer Çörüz. Ik vond die heel aardig. Hij zei eigenlijk dat er ontzettend veel spelers zijn die inzet tonen bij en energie steken in het voorkomen van criminaliteit of in de aanpak van criminaliteit. Dat besef is heel belangrijk. Het is inderdaad niet alleen maar een politie- en justitiekwestie. Zo langzamerhand zijn ontzettend veel organisaties en mensen bezig om ervoor te zorgen dat het beter gaat met het verminderen van de criminaliteit.

In de stukken zie je dat terug. In het project Veiligheid begint bij Voorkomen, waar vier ministers en twee staatssecretarissen aan meewerken, komen daarom ook veel onderwerpen aan de orde. Ik heb nog eens bekeken hoe onze rapportage en verantwoording in elkaar zitten. Eigenlijk is het een schoonheid van simpelheid. Op pagina 4 staan de doelstellingen van het project, op pagina zes de operationalisaties – wat willen wij concreet bereiken? – en op de pagina’s zes, zeven en acht de resultaten tot op heden en wat er de komende jaren nog moet worden bereikt. Naar mijn oordeel zijn dat de zaken waar de Kamer de regering op kan afrekenen. De vele andere onderwerpen die vandaag staan geagendeerd, maken eigenlijk geen onderdeel uit van het project Veiligheid begint bij Voorkomen, maar de Kamer heeft gemeend een en ander in samenhang te moeten behandelen. Daar is wat ons betreft niets op tegen. Dat zijn mijn algemene opmerkingen.

De heer Heerts (PvdA): Ik ga niet verder in op hoe de minister hier langsloopt, maar ik zal haar een interne Kamerrapportage laten toekomen over hoe een en ander wordt beoordeeld door het bureau dat de Kamer ondersteunt. Dan zal zij zien wat ik bedoel, want de kritiek op vooral de Commissie Rijksuitgaven is niet mals als het gaat om dit project.

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Een opmerking over de orde. Ik verzoek de heer Heerts om dat niet te doen, want dit soort Kamerstukken betreft interne stukken. Die kunnen niet ter kennis van de minister worden gebracht. Die werkwijze moeten wij niet hanteren.

De heer Heerts (PvdA): Daarom heb ik gevraagd of mijn vragen op dit punt schriftelijk kunnen worden beantwoord. Daar moeten wij geen welles-nietes-spelletje van maken, want dan dien ik ze gewoon schriftelijk in. Dan krijg ik vanzelf schriftelijk antwoord.

De voorzitter: De minister kan haar betoog vervolgen.

Minister Ter Horst: Dan enige opmerkingen over het Actieplan Overlast en verloedering, Effe kappen en de het programma Veilige Publieke Taak.

Eerst iets over het terugdringen van overlast en verloedering. Er is mij gevraagd welke acties worden ondernomen om de streefcijfers te halen. Iemand had enige zorgen over het bereiken daarvan, maar die heb ik ook. Wat wij tot op heden op dat punt hebben bereikt, is redelijk, maar wij moeten de komende twee tot drie jaar nog veel realiseren. Wij praten hier altijd op nationaal niveau, maar wij realiseren ons, evenals de Kamer, dat vooral de gemeenten een inzet moeten plegen als het gaat om het terugdringen van overlast en verloedering. Daarover heeft het kabinet ook afspraken met de gemeenten gemaakt in het zogenaamde bestuursakkoord. Dat is voor mij reden om met de G4 en de G27 te overleggen over hoe wij ervoor kunnen zorgen dat wij aan iedereen in Nederland kunnen laten zien dat overlast en verloedering minder worden. Wij zijn bezig met wetgeving die eraan bij moet dragen om overlast en verloedering te verminderen. Ik denk daarbij aan de wetsvoorstellen voetbalvandalisme en ernstige overlast. Die wetsvoorstellen bevatten maatregelen, zoals wijkverboden, om ervoor te zorgen dat overlast en verloedering minder worden. In dit kader wijs ik ook op de doorzettingsmacht die de burgemeester krijgt voor de aanpak van jongeren die overlast veroorzaken. Het kabinet komt op zeer korte termijn ook met een samenhangende aanpak met betrekking tot probleemjongeren en probleemgezinnen. Ik noem ten slotte de aanpassing van de Drank- en Horecawet.

Een aantal leden heeft gesproken over de samenhang tussen alcohol- en drugsgebruik en criminaliteit. Dit geldt misschien zelfs wel in eerste instantie voor de horeca. Ik ben ervan overtuigd dat, als het ons lukt het extreme alcoholgebruik terug te dringen, wij ook in staat zijn om overlast en geweld terug te dringen. Ik weet niet of wat dat sprake is van een lineair verband, maar het zal niet zo vreselijk veel schelen.

De heer Teeven (VVD): Neem het gebruik van softdrugs in bijvoorbeeld de grensstreken. Is het kabinet van mening dat het gebruik daar ook moet worden teruggedrongen? Ik vind het prima dat het kabinet kijkt naar alcoholgebruik en dat soort zaken, maar gebeurt dat ook met softdrugs?

Minister Ter Horst: De heer Teeven weet dat wij ten aanzien van softdrugs nog een heel interessant debat met de Kamer krijgen. De regering kijkt als het gaat om het gebruik van softdrugs naar verschillende elementen, maar in ieder geval ook naar de volksgezondheid. Die speelt een rol in ons huidige drugsbeleid. Wij kijken tevens naar de effecten van drugsgebruik. Overlast is daarbij één van de elementen. De heer Teeven mag verwachten dat het kabinet komt met een samenhangende visie op dat punt. Wij komen daar op vrij korte termijn mee, als de evaluatie van het drugsbeleid ook naar de Kamer gaat.

De heer Teeven (VVD): Ziet de minister van Binnenlandse Zaken daar geen discrepantie tussen? De overlast en verloedering als gevolg van alcoholgebruik worden voortvarend aangepakt – dat is prima, daarmee moet worden doorgegaan – maar waarom gebeurt dat niet met softdrugs? Waarom wordt daar zo moeilijk over gedaan in dit kabinet?

Minister Ter Horst: In mijn beginzin noemde ik alcohol- en drugsgebruik.

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Er is slechts een beperkt aantal tests gedaan als het gaat om drugsgebruik en middelengebruik in het algemeen. Er wordt verder gegaan met het registreren wanneer er alcohol in het spel is geweest. Waarom wordt niet verder gegaan met registreren wanneer drugs in het spel zijn geweest? Dat lijkt mij niet strijdig met welke visie dan ook van het kabinet over drugs in het algemeen. Dit is ook een stukje handhaving.

Minister Ter Horst: Wij zijn ervan overtuigd dat de effecten van alcoholgebruik zichtbaarder zijn bij overlast en geweld. Mijn waarneming is dat de discussie in Nederland de afgelopen twintig jaar heel sterk is gericht op drugsgebruik. Daar zijn absoluut redenen voor, maar mijn opvatting was altijd dat de aandacht voor alcohol onder de maat was, terwijl de maatschappelijke effecten van alcoholgebruik groter zijn dan die van drugsgebruik. Het kabinet wil dus scherp kijken naar de link tussen alcoholgebruik en geweld. Wij gaan bezien of bij bepaalde overtredingen of misdrijven sprake is van alcoholgebruik. Ik zou het jammer vinden om dan meteen de andere kant te kiezen en dit ook voor drugs te doen. Laten wij beginnen met alcoholgebruik, want ik ben de opvatting toegedaan dat de relatie tussen alcoholgebruik en geweld absoluut groter is dan de relatie tussen het gebruik van softdrugs en geweld. Er wordt wel eens gezegd dat een gezonde roker geen onruststoker is.

De heer De Wit (SP): Even terug naar de cijfers over overlast en verloedering. De minister noemt het wetsvoorstel voetbalvandalisme. Dat wordt dit jaar behandeld, maar dat is nog lang niet geïmplementeerd tegen de tijd dat de periode tot 2010 is verstreken.

Minister Ter Horst: Dat is correct.

De heer De Wit (SP): De minister gaat de gemeenten weer aanspreken, maar is zij van mening dat die te weinig doen? Zo ja, moet daar de grote klap vandaan komen, of hoopt de minister dat de gemeenten nog met nieuwe ideeën komen?

De heer Van der Staaij (SGP): Is het de bedoeling dat die tests verplicht kunnen worden?

Minister Ter Horst: Daar kom ik nog op.

De heer De Wit heeft gelijk als hij stelt dat het een tijd duurt voordat wetsvoorstellen worden geïmplementeerd, maar daar valt weinig aan te veranderen. Dat kan geen reden zijn om niet met wetsvoorstellen te komen, want dat is een van onze belangrijkste taken. Wij trekken wel vaak gelijk op. Het wetsvoorstel is er vooral gekomen, omdat in de praktijk bleek dat er te weinig wettelijke grondslag was voor de maatregelen die nu in het wetsvoorstel een wettelijke grondslag krijgen. Dat wil niet zeggen dat gemeenten zo’n maatregel nu nog niet treffen, want gelukkig doen zij dat wel. Ik doel vooral op het wijkverbod. In Utrecht en Nijmegen en volgens mij ook in Amsterdam is dat toegepast. Dat is heel goed, maar wij wel zijn gehouden om daar een deugdelijke wettelijke grondslag voor te geven.

Wij denken op landelijk niveau dat wij ontzettend belangrijk zijn als het gaat om de aanpak van overlast, maar laten wij ons realiseren dat die overlast altijd ergens in een gemeente plaatsvindt. Wij hebben de gemeenten dus nodig om de overlast te verminderen. Dat is de reden dat de aanpak van overlast een belangrijk onderdeel van het bestuursakkoord met de gemeenten is. Wij hebben concreet afgesproken dat de gemeenten een bijdrage leveren aan het verminderen van overlast. Ik kan alleen maar wetten maken. De minister van Justitie heeft nog de mogelijkheid om iets via het strafrecht te doen, maar ik kan niet direct ingrijpen op de aanpak van overlast. Ik kan dat alleen maar doen via de gemeenten. Dat vind ik niet erg, want dat is een interessante bestuurslaag die wij als onze partner beschouwen.

Dan het strenger straffen van allochtone jongeren. Aan de opmerkingen van de minister van Justitie daarover voeg ik toe dat wij binnenkort komen met een zogenaamde Marokkanenbrief. Daarin zullen wij aangeven dat de lijn van straat- en gezinscoaches een belangrijk onderdeel van de aanpak is. Een aantal leden heeft geduid op de culturele aspecten. Zij trekken daarbij de conclusie dat je die wellicht moet terugzien in de straffen. In ieder geval wordt aan de specifieke cultuur ook aandacht besteed in de brief. Dat biedt waarschijnlijk een goed aanknopingspunt om er verder over te spreken met de commissie. Ik ga nog even door op de overlast. De heer De Wit sprak over de Stichting aanpak overlast Amsterdam. Men werkt daar met straatcoaches en jongeren van Marokkaanse afkomst die een huisbezoek aan ouders brengen. Die ouders blijken in grote getale, 80% volgens onze gegevens, aanspreekbaar te zijn op het handelen van hun kinderen. Ook die lijn moeten wij dus blijven volgen. Ik heb een positieve indruk van dat project. Ik ben ervan overtuigd dat, naast de mogelijkheden van het strafrecht voor het aanpakken van jongeren, wij het ook via deze lijn moeten doen.

Dan geweld en alcoholgebruik. De Kamer weet dat wij de gemeenten via de wetswijziging meer verantwoordelijkheid willen geven bij de aanpak van alcoholproblematiek. De heer Heerts vroeg zich af of daarmee de verbinding tussen politie en gemeenten niet problematischer zou kunnen worden. Ik denk van niet. Wij moeten ons realiseren dat de gemeenten op het terrein van alcohol een belangrijke speler gaan worden. De gemeenten zijn in de persoon van burgemeesters ook een heel belangrijke speler bij de inzet van de politie. De verantwoordelijkheid van burgemeesters voor het alcoholbeleid en hun verantwoordelijkheid voor het in de driehoek komen tot een aanpak van overlast en criminaliteit vormen een mooi zwaluwstaartje voor een effectief beleid op dat punt.

Wat betreft geweld en alcoholgebruik zijn wij voornemens om de registratie van alcoholgebruik standaard door de politie te laten uitvoeren. In 2009 zullen daartoe de technische, financiële en uitvoeringseffecten in kaart worden gebracht. Ook kan een en ander wordt gebruikt voor de strafmaat, omdat je dan goed kunt zien of er sprake is van recidive. Wij verwachten dat de eerste verkenning voor de zomer gereed is. Uit het onderzoek dat heeft plaatsgevonden, bleek overigens dat er te weinig basis was voor de registratie van drugs. Mocht uit andere informatie blijken dat die basis er wel is, kunnen wij er altijd opnieuw naar kijken.

De heer Çörüz heeft gesproken over cameratoezicht. Op dit moment kan een gemeente camera’s plaatsen die zicht hebben op de openbare ruimte. Bedrijven kunnen camera’s plaatsen die zicht hebben op de eigen voordeur. De heer Çörüz en wij zouden het handig vinden als bedrijven die camera’s ook op iets meer zouden kunnen richten dan alleen maar op de voordeur. Een belangrijke reden daarvoor is dat een dader zich op het moment dat hij voor de voordeur staat vaak vermomt, waardoor de beelden op de camera van de ondernemer het echte gezicht van de dader niet laten zien, maar alleen het afgeschermde gezicht. De minister van Justitie en ik hebben er geen bezwaar tegen dat camera’s van ondernemers op een ruimer gebied zicht hebben dan alleen maar op de voordeur van de ondernemer. Wij zullen daarin bewilligen en dat mogelijk maken, maar dit kan niet voor de hele straat, want dan kom je in de problemen met privacy en andere zaken en met het verschil tussen privaatrecht en bestuursrecht. Ik doel vooral op de nauwe omgeving van de winkel van de ondernemer. Dat maakt mogelijk wat de heer Çörüz heeft betoogd.

De heer Çörüz heeft ook gesproken over de sms-bom. Hij vindt het voor heel jonge mensen confronterend wanneer zij met zo’n sms’je worden bereikt. Daar heeft hij een punt. Ik heb er nog niet eerder over nagedacht, maar de techniek van dit moment maakt het nog niet mogelijk dit te voorkomen. Als een sms-bom wordt verzonden, gebeurt dat op basis van een registratie van alle sms-berichten in een buurt. De politie weet niet of het een gsm betreft van iemand die jonger is dan een bepaalde leeftijd. Ik vind dat de heer Çörüz een punt heeft, maar ik zie nog niet hoe wij dat moeten oplossen. Ik beloof dat wij daar nog denkkracht van anderen tegenaan zullen gooien om te bezien of er een oplossing voor kan worden gevonden. Wij zijn gaarne bereid de Kamer daarover te informeren.

Dan iets over de overvallen op de detailhandel. De minister van Justitie is uitgebreid ingegaan op de winkelcriminaliteit. Ik wil nog iets kwijt over de rooftassen. Daarover is een motie van de heer De Wit aangenomen. Mijn ministerie heeft gesproken met de VNG over de vraag of het niet zinvol zou zijn dat gemeenten een verbod op rooftassen opnemen in de APV. Sommige gemeenten hebben dat gedaan, maar het staat gemeenten vrij om dit al of niet te doen. Een rooftas is een tas waar je bij de kassa niet kunt zien of er iets in zit. De VNG heeft echter enige vraagtekens geplaatst bij de effectiviteit van een dergelijk verbod en de handhaving ervan. Ik denk momenteel na over hoe wij daarmee verder zullen gaan. Ik heb er geen bezwaar tegen dat dit middel wordt gepropageerd, maar wij kunnen gemeenten so wie so niet dwingen. Als ik gemeenten daar sterk toe wil stimuleren, heb ik daar de VNG voor nodig, maar die is nog niet overtuigd van het nut ervan.

Dan Effe Kappen. Mijn beeld uit de evaluatie is dat de methodiek van Effe Kappen in Nederland goed werkbaar is. Dat wil niet zeggen dat er geen mitsen en maren zijn, maar de methodiek is goed werkbaar. De politie is enthousiast over de aanpak van Effe Kappen, maar het is wel van belang om de juiste doelgroep te kiezen. Je moet niet denken dat je jongeren die zich schuldig hebben gemaakt aan zware criminaliteit kunt beïnvloeden. Het gaat echt om de meer lichte gevallen. Wij zijn op de hoogte van alle nuances van Effe Kappen. Wij hebben ook overwogen of wij ermee moeten stoppen of ermee moeten doorgaan. Ons enthousiasme kwam echter weer terug toen een aantal gemeenten door wilde gaan met Effe Kappen. Het is wel van groot belang om te weten welke hulpmogelijkheden kunnen worden gekoppeld aan Effe Kappen. Er moeten ook meer gesloten contracten komen en er moet sprake kunnen zijn van bevelen, als vervolg op het sluiten van die contracten. De doelgroep moet op een goede manier worden geselecteerd. De overlastgevers moeten blijven worden gemonitord, ook als ze eenmaal een contract hebben gekregen. Er moeten ook meer mensen worden betrokken bij het uitvoeren van een dergelijk contract. Dat kunnen niet alleen politie en justitie zijn. Ook ouders en scholen moeten meedoen.

De heer Teeven (VVD): Is de minister van mening dat artikel 172 van de Gemeentewel wel of niet voldoende basis is voor zo’n gedragsbevel? De politierechter in Rotterdam heeft dat een keer afgeschoten, maar de Hoge Raad lijkt er nog ruimte voor te scheppen.

Minister Ter Horst: Mijn informatie luidt dat die basis er wel is. Iemand, niet zijnde de heer Teeven, stelde dat er iets was vastgelegd in de Gemeentewet, maar dat dit onvoldoende was en dat eigenlijk in een echte wet moest. Ik verkeer echter in de veronderstelling dat de Gemeentewet een echte wet is, maar als dat niet het geval is, hoor ik dat graag. Dan gaan wij daar alsnog een echte wet van maken. Over deze kwestie is mijn informatie dat er voldoende wettelijke basis is.

Er is nog gesproken over het ASBO-project, het project over anti-social behaviour order. Dat klinkt mooi. Effe Kappen is daar een lichte vorm van, maar kijkend naar de precieze inhoud van dat ASBO vind ik dat vrij ver gaan, zeker gelet op zaken als privacy en het inzetten van buurtgenoten om mensen te verlinken. Al behoor ik tot de haviken, met onze afgezwakte vorm daarvan, met Effe Kappen zitten wij volgens mij op een iets acceptabeler lijn.

De heer De Roon en anderen hebben gevraagd naar de veilige publieke taak, vooral in het licht van de aangiftebereidheid. In het kader van het programma Veilige Publieke Taak wordt steeds maar weer tegen werkgevers gezegd dat zij het moeten opnemen voor hun werknemers. Wij proberen een situatie te bereiken waarbij een werknemer, iemand met een veilige publieke taak, niet zelf aangifte hoeft te doen, maar dit door de werkgever kan laten doen. Dat lost niet alle problemen op. Veel mensen zullen zich wellicht toch onveilig voelen. De minister van Justitie en ik gaan daarom in maart verder spreken over het anoniem dan wel afgeschermd aangifte doen. De politie werkt overigens met een nummer. Er hoeft dus niet op naam aangifte te worden gedaan. De domiciliekeuze betreft ook niet het huisadres. Wij moeten de discussie tot maart uitstellen, maar de Kamer weet dat als het proces doorgaat, degene die aangifte heeft gedaan, althans degene die de informatie verstrekt, op een bepaald moment toch bekend wordt. Het lukt niet om de afscherming tot het eind van het proces overeind te houden, maar wij doen er alles aan om ervoor te zorgen dat de burden, de last van degene die is geconfronteerd geweest met agressie, zoveel mogelijk komt te liggen bij de werkgever en niet bij degene die met agressie is geconfronteerd.

Ik dank de heer Teeven voor zijn positieve opmerkingen over oud en nieuw. Daarover komt nog een evaluatie, maar terugkijkend, vind ik dat de grote inzet van politie, brandweer en anderen zeer preventief heeft gewerkt. Het heeft ook preventief gewerkt dat heel veel illegaal vuurwerk is gevonden en vervolgens vernietigd. Het aantal incidenten met mensen met een veilige publieke taak, 229, is nog steeds te hoog, maar er zijn ook 246 mensen aangehouden. In die zin is echt een beleid van zero tolerance gevolgd. Er zijn veel mogelijkheden om ervoor te zorgen dat iemand die zich dit jaar heeft misdragen, dit volgend jaar niet meer kan doen. Dat kan niet alleen in de vorm van een meldplicht. Als de burgemeester een brief stuurt aan degene die zich heeft misdragen, kan hij of zij aangeven dat, als dit volgend jaar weer gebeurt, de dwangsom wordt verbeurd. Het kan gaan om een bedrag tot € 5 000. Dat kan de burgemeester dus allemaal doen. Dat hoeft het justitieapparaat niet te belasten. Dat kunnen heel effectieve maatregelen zijn.

Er is uitgebreid gesproken over de schadeafwikkeling. In 2009 zullen wij in nauwe samenwerking met Justitie het verhalen van schade als gevolg van graffiti en vandalisme proberen te vergemakkelijken. De ervaringen met oud en nieuw worden erbij betrokken. Wij zullen blijven stimuleren dat de werkgevers de schade op de dader verhalen. Wij zijn momenteel bezig met het oprichten van een centrum dat advies en ondersteuning kan geven aan werkgevers over het verhalen van schade, inclusief loonschade, op de dader. Wij merken namelijk dat werkgevers niet altijd precies weten hoe zij dat op de beste manier kunnen doen. Wij willen ze daar graag bij helpen. Dat centrum krijgt ook een expertiseafdeling waar werkgevers te rade kunnen gaan. Wij zijn voornemens de Kamer daarover voor de zomer te informeren. Er is ook gesuggereerd om werkgevers daadwerkelijk in de plaats te laten treden van werknemers. Wij zijn zeer bereid om dit mee te nemen bij de uitwerking van de maatregelen om tot verhaal te komen. Het belangrijkste is dat commissie en regering van mening zijn dat er altijd moet worden verhaald. Wij merken ook dat vaak het misverstand bestaat dat degene die het delict heeft gepleegd een kale kip is waar je niet van kunt plukken. Wij maken dat werkgevers die voor hun werknemers in de plaats treden ook duidelijk. Het gaat vaak helemaal niet over kale kippen, maar over mensen met een ordentelijke baan met een ordentelijk inkomen. Zij maken zich toch schuldig aan allerlei vormen van overlast en criminaliteit.

Hoe gaat de regering verder met de aanpak, zoals die rond de jaarwisseling plaatsvond? Er komt een evaluatie. Wij beginnen binnenkort met de voorbereiding voor 2009, maar wij willen eerst leren van de evaluatie. Zijn er resultaten zichtbaar op het gebied van de veilige publieke taak? Wij zijn op dit moment met bezig met de 1-meting. In september 2009 wordt de Kamer daarover geïnformeerd.

Dan iets over de tijdsbesteding van de wijkagent. De wijkagent is van groot belang, maar de indruk bestaat dat de wijkagent te weinig bezig is met zijn wijk, vanwege tijdgebrek. Wij gaan dat monitoren. Wij gaan precies na hoeveel tijd de wijkagent precies besteedt aan wijkgebonden activiteiten en hoeveel tijd hij besteedt aan andere dingen. Dat onderzoek is in gang gezet. Zodra wij daarover gegevens hebben, zal ik die aan de Kamer melden. Er wordt terecht steeds door de Kamer om gevraagd, maar de wijkagenten geven zelf ook aan dat zij te weinig tijd hebben om aan hun wijk te besteden. Wij gaan nu precies bekijken hoe het daarmee zit.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd of er voldoende flexibele capaciteit en restcapaciteit is om te besteden aan geweld en overlast. Neen, zo ruim zitten wij niet in ons jasje, maar er is wel ruimte om tot prioriteiten te komen. De minister van Justitie en ik hebben duidelijk aangegeven in de richting van de korpsbeheerders wat onze prioriteiten zijn. Zij hebben aangegeven dat zij daar energie in gaan steken. Dat wil zeggen dat ook in de driehoek door burgemeester, officier van justitie en korpschef die prioriteiten moeten worden gesteld. Het tegengaan van geweld en overlast is dus een prioriteit en daar moet politie- en justitiecapaciteit voor worden vrijgemaakt.

De heer De Roon hoort wel eens dat de politie mensen adviseert goed na te denken over het doen van aangifte. Ik ben het met hem eens dat dit niet kan. Het gaat niet aan in Nederland dat de politie tegen mensen die aangifte willen doen, zegt dat zij daar nog eens goed over moeten nadenken in verband met hun eigen veiligheid. Ik begrijp de beweegredenen van de politie wel, maar wij zouden in staat moeten zijn om de veiligheid van degene die aangifte wil doen, zodanig te garanderen dat iedereen zich in Nederland vrij voelt om aangifte te doen. Als je vindt dat je dat niet kunt, dan is er de mogelijkheid om via Meld Misdaad Anoniem anoniem aangifte te doen. Die mogelijkheid is niet voor niets in het leven geroepen. Als de politie van mening is een dergelijke opmerking te moeten maken, moet er ook worden verwezen naar Meld Misdaad Anoniem, maar het is onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat mensen die aangifte willen doen dat ook veilig kunnen doen.

De voorzitter: Nu heeft de minister van Justitie nog enige antwoorden. Hij heeft het woord.

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. De heer Teeven vroeg naar de particuliere beveiligingsorganisaties, mede naar aanleiding van de motie-Van Haersma Buma/Kuiken. Ik heb de Kamer daarover op 28 oktober vorig jaar een brief gestuurd. Daarin staat hoe belangrijk de geüniformeerde beveiligers zijn, maar ook dat er grenzen zijn die van belang zijn uit een oogpunt van goede samenwerking en vertrouwen in de werking van de particuliere beveiligingsorganisaties. Zij hebben een preventieve taak. Die is belangrijk en dat wordt gewaardeerd, maar ik zie geen ruimte voor verdere verruimingen.

De heer Teeven (VVD): Nog een verduidelijkende vraag, opdat wij elkaar goed begrijpen. Collega Heerts en ik hebben daar aandacht voor gevraagd. Ziet de minister de mogelijkheid van verruiming ook niet als je bij het betreden van de winkel duidelijk kenbaar maakt, via een bordje, dat daar ongeuniformeerd wordt gesurveilleerd door de particuliere beveiliging? Houdt de minister dan toch vast aan artikel 9, lid 7 van de wet?

Minister Hirsch Ballin: Daar zijn goede redenen voor. De heer Teeven doet nu een alternatieve suggestie. Ik zal die uiteraard op mij laten inwerken, maar ik leid uit zijn vraag ook af dat hij begrijpt dat het een waarborgfunctie heeft dat beveiligers geüniformeerd optreden. Tegen die achtergrond zal ik over zijn vraag nadenken.

Dan de Doe-Normaal pilot en de buurtrechter. Wij hebben al eerder over dit onderwerp gesproken. Wij hebben absoluut geen verschil van mening over de nabijheid van de rechtspraak ten opzichte van wat er in de buurt of regio omgaat. Dat is ook een van de uitgangspunten bij de toekomstige spreiding van vestigingsplaatsen voor de rechtspraak. De nabijheid zal vooral moeten worden versterkt door de werkwijze via veiligheidshuizen, want dat werkt ook door in de manier waarop aan de rechter voorlichting kan worden gegeven over de behandeling van concrete zaken.

Dan de taakstraffen. De heer De Roon heeft over de kwestie van de buurt, de nabijheid en de zichtbaarheid het een en ander gezegd. Het jeugdstrafrecht wijkt af van het volwassenenstrafrecht. Een belangrijk doel daarbij is de opvoeding. Dat staat ook in artikel 40 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. De Raad voor de kinderbescherming is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van werkstraffen. Hij beoogt die zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de mogelijkheden en de capaciteiten van de jeugdigen, ook om het pedagogische en recidiveverminderende effect te maximaliseren. Wij hopen via de onderzoeksopdracht aan het WODC meer inzicht te krijgen in het effect van werkstraffen in de buurt. De buurtbewoners reageren overwegend positief. De kans bestaat dat jongeren bij deze wijze van tenuitvoerlegging net niet op de goede manier worden getroffen of geraakt, dus een en ander moet pedagogisch wel goed verantwoord zijn. Dat geldt ook voor de punten die naar voren zijn gebracht door de heer Çörüz. Ook daarvoor geldt dat wij serieus bekijken wat er moet worden gedaan om de taakstraffen en werkstraffen effectief te doen zijn. De eigen sociale omgeving is daarbij soms een goede keus, maar dat hangt ook af van wat er is gedaan. Er zijn ook situaties denkbaar waarbij wij die mensen juist uit de buurt moeten houden als er een bepaald vergrijp is gepleegd. Je moet ook met culturele factoren op individueel niveau rekening houden. Dat is overigens veel gecompliceerder dan vaak wordt aangenomen. Het gaat dan ook niet om het toedelen van taakstraffen of werkstraffen naar gelang de origine, maar over het toedelen daarvan in het licht van wat er met de desbetreffende dader aan de hand is. Op die manier toegesneden, zal ook een rol kunnen spelen bij wat er nodig is om iemand te doen ervaren dat dit echt een straf is en dat die nodig is in relatie tot de omgeving. Op die manier is sprake van een goede uitvoering van het beleid van de toedeling van taken bij straffen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank de beide bewindslieden. Zij zijn op pad met een ambitieus plan. Het gaat de goede richting op met dat plan. De CDA-fractie kan het kabinet daarin volgen. Ik ben blij met de toezeggingen van de bewindslieden, vooral met de toezegging over de verruiming van het cameratoezicht voor bedrijven en die over de sms-bom. Ik vind dat een goede ontwikkeling. In eerste termijn heb ik ook met het oog op de tijd geen worden gewijd aan het supersnelrecht, maar wij onderschrijven dat wel. Wij willen toe naar een verbreding van het verhaalsrecht. Dat moet een sluitstuk zijn van de rechtshandhaving, want het gaat niet aan dat andere lieden ons oud en nieuw verpesten en dat de samenleving daar ook nog eens voor moet opdraaien. Het verhalen van de schade lijkt mij heel goed.

In lijn met mijn motie van 19 juni vorig jaar, Kamerbreed ondersteund, over de taakstraffen geef ik de minister van Justitie mee dit niet alleen te beperken tot een WODC-onderzoek. In zijn eigen brief wordt een nota aangehaald over onderzoeken, weliswaar in het buitenland uitgevoerd, die daartoe aanknopingspunten geven. Ik verzoek de minister ook te bezien of die projecten kunnen worden uitgezet. Daarnaast kan onderzoek plaatsvinden, maar de minister moet niet eerst het WODC-onderzoek afwachten, voordat hij verder gaat met het implementeren van taakstraffen. Dat is ook niet de geest van de motie.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. De tijd ontbreekt om de ministers te ondervragen over het belangrijke onderwerp van de uitvinding van proeftuinen. Voor het eerst duikt in de brief het modernisme «proeftuinen» op. Daar komen wij ongetwijfeld nog wel op terug. Wat vindt de minister van Justitie van de afname met 25% in 2010? Is dat naar zijn oordeel nog een haalbare kaart? Dan nog iets over het verhaal van de schade, ook in het kader van het snelrecht, op jongeren als gevolg van vandalisme. Dat is preventief een buitengewoon belangrijk middel, maar ook ten opzichte van de slachtoffers. Daar moet met prioriteit aan worden gewerkt, zodat daar duidelijkheid over komt. De schade moet daadwerkelijk kunnen worden verhaald. Wanneer is de minister van Binnenlandse Zaken uitgedacht over het vervolg met betrekking tot de rooftas?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor het beantwoorden van de vragen. Ook ik kom nog even terug op het schadeverhaal. Dat komt uitvoerig aan de orde in de brief over de veilige publieke taak, maar het speelt natuurlijk veel ruimer. De minister van Binnenlandse Zaken heeft aangekondigd met een brief te komen, voor de zomer, over het kennis- en expertisecentrum en het informatieloket, maar in die brief zijn nog andere toezeggingen gedaan. Het voorstel om de juridische obstakels weg te nemen die een snel verhaal van schade, het voegen van werkgevers in het strafrecht en het incasseren van de gelden bij de dader in de weg staan, neemt zij over. Ook gaat zij met de minister van Justitie kijken naar het vereenvoudigen van de procedures. Er gaat nogal wat gebeuren. Ook andere punten worden bekeken, bijvoorbeeld de kwestie van de registratie. Kunnen wij al deze zaken weer terugkrijgen in dezelfde brief die is aangekondigd, zodat wij daar nog afzonderlijk over kunnen doorspreken?

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. De minister van Binnenlandse Zaken heeft toegezegd dat de werkwijze, zoals wij die dit jaar bij oud en nieuw hebben gezien, weliswaar in een wat andere vorm, waarschijnlijk het gehele jaar wordt voortgezet. Het kabinet is daar althans positief over. Mijn vraag over het uitvoeren van de taakstraf bij niet commerciële partijen aan de minister van Justitie is volgens mij nog niet beantwoord. Ronduit onbevredigend vond ik het antwoord van de minister van Justitie over de ongeuniformeerde beveiligers. Hij ging daar nog over denken, maar volgens mij is daar al genoeg over gedacht. Ik wil op dat punt een uitspraak van de Kamer vragen. Ik verzoek u, voorzitter, het verslag van dit algemeen overleg op de plenaire agenda te plaatsen.

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben wat teleurgesteld in de reactie van beide bewindspersonen over hoe de voortgangsrapportage is ingestoken. Ze vinden dat blijkbaar het toonbeeld van een heel duidelijke rapportage. De minister van Binnenlandse Zaken stopte bij pagina 70. Die pagina was inderdaad heel duidelijk, maar het stuk heeft meer pagina’s. Ik zou die andere pagina’s dus ook nog maar eens bekijken. Maar een en ander komt nog wel een keer langs.

Met de aanpak van alcoholgebruik kun je op veel verschillende manieren omgaan. Ik was vorige week op het laatste eiland van Zuid-Holland, namelijk Goeree-Overflakkee. Daar heb je kleine dorpjes. In één dorpje is dan een uitgaansgelegenheid waar men van het hele eiland naar toe komt. De vraag is hoe je daar mee omgaat. Gaat het alleen om handhaving, betreft het dan alleen de politie? De Voedsel- en Warenautoriteit komt er soms ook bij om te constateren hoe dronken mensen zijn. Hoe staat het met een convenant met de vervoerbedrijven over vervoer naar de dorpen terug? De verkeersveiligheid speelt daarbij ook een rol. Dat is een concreet voorbeeld waarbij gemeenten praktisch kunnen worden ondersteund. Ik weet niet of dat een sluitende-ketenaanpak is, dat geweldige tweede speerpunt uit Overlast en verloedering, maar ik wil daar een beter beeld bij. Graag een reactie van de minister daarop.

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Over de hoofdlijnen en de doelstellingen zijn wij het eens, in ieder geval mijn fractie. Als het anders zou zijn, zou dat ook een beetje merkwaardig zijn, gelet op de coalitie. Ik verzoek de regering wel schriftelijk te reageren op mijn vragen over de meer procedurele aanpak. Dan nog iets in de richting van de minister van Binnenlandse Zaken over de vraag of de Gemeentewet een echte wet is. Dat was mij niet ontgaan, maar prof. Jan Brouwers uit Groningen vraagt zich af of de bevelen in het kader van Effe kappe, niet gegeven door de minister, maar vanuit de Gemeentewet, op een echte wettelijke grondslag berusten. Hoe gaat dit verder? Ik ben wat minder negatief over het project ASBO. Ik begrijp wat de minister aangeeft, maar wanneer spreken wij verder over de vervolgpilots? De minister van Justitie sprak even over de veiligheidshuizen die in 2009 worden geopend. Wellicht komen er nog meer, maar de minister mompelde ook nog iets over de financiën. Graag helderheid daarover. Mijn intentie is dat Justitie straks niet voor alle kosten opdraait, terwijl andere ministeries de revenuen ontvangen. Dan weet de minister van Justitie precies wat ik bedoel.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik dank de regering voor de antwoorden. Er moet nog veel gebeuren aan het terugdringen van de geweldscriminaliteit, want dat is een van de grootste problemen. De minister van Binnenlandse Zaken stelde dat je geen last hebt van een tevreden roker. Er worden meer concrete maatregelen genomen op het gebied van softdrugs, maar de beperkingen op dit punt zouden volgens mijn fractie wellicht kunnen leiden tot een vergroting van het overlastprobleem, meer dan het geval is met alcoholgebruik. De aanpak van alcoholmisbruik en geweldscriminaliteit wordt wat dat betreft niet concreet onderbouwd. Die link is echter veel gemakkelijker te leggen dan de link tussen softdrugs en geweldcriminaliteit, in tegenstelling tot wat andere collega’s beweren. Wat betreft recidive refereerde de minister van Justitie aan vorige kabinetten. Dat is logisch, want de cohorten hebben daar alles mee te maken, maar wat gaat het kabinet daaraan doen? Wij hebben inmiddels een aantal malen gesproken over de recidivemaatregelen van staatssecretaris Albayrak, maar ik vraag mij af of die voldoende zijn om de trend van stagnatie en zelfs van stijging van recidive te keren. Ik hoop dat het kabinet die zorg deelt. Kan er op korte termijn, bijvoorbeeld komend najaar, een stand van zaken worden gegeven?

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Wij zitten natuurlijk niet stil als het gaat om de taakstraf, ook al loopt het WODC-onderzoek. De sense of urgency is bij mijn medewerkers en bij mij zeker aanwezig, en ook bij het OM. Wij willen echter wel graag evidence based werken. Dat wil de heer Çörüz natuurlijk ook. Daarom is het WODC-onderzoek wel nodig om precies te weten waar wij uitkomen. Waarom worden werkstraffen alleen bij niet commerciële instellingen uitgevoerd? De Raad voor de kinderbescherming is belast met de tenuitvoerlegging van de werkstraffen voor minderjarigen. De raad coördineert ook het vinden van werkplekken en het matchen met jongeren, in verband met alle persoonlijke factoren betreffende het delict die er een rol bij horen te spelen. Commerciële instellingen zijn niet op voorhand uitgesloten, maar ze zijn niet altijd bereid om jongeren voor een taakstraf te ontvangen. Vandaar dat er nogal eens wordt uitgekomen bij andere soorten organisaties, maar er is geen sprake van een principieel beletsel op dat punt.

De heer De Wit vindt de term «proeftuinen» een nogal modieus woord.

De heer De Wit (SP): Wat is het verschil met een pilot of een experiment? Daar moeten wij een keer diepgaand over spreken.

Minister Hirsch Ballin: Ja, het lijkt mij bijna een groot project om het verschil tussen pilot en proeftuin te verduidelijken. Degenen die het idee hadden dat er te veel Engelse woorden worden gebruikt, hebben op een gegeven moment gedacht dat het waarschijnlijk goed zou zijn om pilot door proeftuin te vervangen. Vanavond spreken wij nog over de proeftuinen bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad, maar dit vertaalprobleem ligt er alvast.

Het streven naar de – 25% is in het coalitieakkoord en in het beleidsprogramma opgenomen. Het kabinet heeft ervoor gekozen wat dit betreft een kwantitatief baken neer te zetten om duidelijk te maken dat wij resultaten willen. Uiteraard gaat het hier om een ander type resultaat dan wanneer je het hebt over belastingdruk of iets dergelijks. Als die een bepaald percentage moet bereiken, dan leg je dat in de wet vast en dan heb je dat percentage. Dit betreft een andere relatie tussen beleid en werkelijkheid dan wanneer het gaat om het percentage belastingdruk. Dat realiseren wij ons allemaal, maar wij hebben ervoor gekozen om onze doelstelling op dat punt op die manier te omschrijven, om duidelijk te maken dat wij reële resultaten willen boeken.

Wij zullen zeker aandacht blijven besteden aan het verhalen van de schade, ook in de praktische toepassing ervan. Er komt een moment, al is dat nog niet aangebroken, waarop wij de werking van de nieuwe wetgeving kunnen beoordelen. De heer Teeven stelt een motie in het vooruitzicht over de ongeuniformeerde begeleiders. Wij zullen goed bekijken wat ons daarin wordt gevraagd en of dit zich verhoudt tot het bestaande beleid. Ik heb zojuist gezegd dat het denken wat mij betreft niet stilstaat. Ik zal tijdens het VAO reageren op de vragen die mij nu nog niet geheel duidelijk zijn. De heer Heerts en mevrouw Azough hebben gesproken over de recidive en de veiligheidshuizen. De veiligheidshuizen zijn cruciaal in het beleid dat wij voorstaan. Het financiële punt dat de heer Heerts meegeeft, zullen wij scherp in het oog houden. Het belang daarvan is ons duidelijk. De veiligheidshuizen zijn niet exclusief gericht op het terugdringen van recidive, maar ze vormen een wezenlijk bestanddeel bij preventie en continuïteit van zorg en de op de persoon gerichte aanpak. Dat staat ook centraal in de brief daarover die ik samen met collega Albayrak aan de Kamer heb gestuurd in augustus. Daar hebben wij ook nog een apart AO over gehad. In dat AO hebben wij ons best gedaan om de Kamervragen te beantwoorden. Mocht er onverhoopt nog iets onbeantwoord zijn, dan ben ik uiteraard graag beschikbaar om dat te beantwoorden.

Minister Ter Horst: Voorzitter. De vraag over de rooftas ga ik bespreken met degenen die er een interessante bijdrage aan kunnen leveren. Ik verwacht dat wij hierover begin maart meer kunnen zeggen, nadat ik daar met het Strategisch Beraad Veiligheid over heb gesproken. De heer Van der Staaij vroeg met betrekking tot het schadeverhaal en de veilige publieke taak of ik daarover met een samenhangend verhaal kan komen, in de zin van een stand van zaken over de genoemde maatregelen in de vorige brief. Wij zullen dat doen. Wij komen met een samenhangend verhaal over schadeverhaal in het kader van de veilige publieke taak. De heer Anker vroeg naar de alcoholaanpak. Ik heb al aangegeven dat de gemeenten een belangrijke rol krijgen bij de aanpak van overmatig alcoholgebruik. De burgemeester is deels verantwoordelijk voor de inzet van de politie. Wij verwachten op dat punt veel van de veiligheidsregio’s. Verder helpen wij ook. Er lopen twee projecten, eentje in Noord-Holland-Noord en eentje in IJsselland. BZK heeft financiële steun verleend bij de aanpak van de alcoholproblematiek aldaar. De heer Van der Staaij vroeg naar de verplichtende medewerking aan blaastesten. Wij gaan onderzoeken in welke omstandigheden wij dat willen doen, welke juridische haken en ogen daar aan vastzitten, en voor welke delicten. Daar kan ik nu nog geen antwoord op geven. Wij verwachten dat die verkenning voor de zomer gereed is. De heer Heerts sprak nog over Effe Kappen. Wij gaan met de gemeenten Rotterdam, Assen en Utrecht een pilot doen op het gebied van Effe Kappen. Medio dit jaar verwachten wij dat Rotterdam ermee start. Wij hopen dat wij eind dit jaar iets kunnen rapporteren over hoe de projecten daadwerkelijk lopen. De Kamer kan ervan verzekerd zijn dat de elementen die in het project ASBO zitten en waarvan wij denken dat de Kamer die steunt, in de projecten worden ondergebracht.

De heer Heerts (PvdA): Ik heb het kabinet nog gevraagd of mijn vragen uit de eerste termijn schriftelijk kunnen worden beantwoord.

Minister Hirsch Ballin: Dat betreft de wijze waarop wij de Kamer van informatie voorzien over het project Veiligheid begint bij Voorkomen. Ik heb in eerste termijn al toegezegd dat wij bij de inrichting van de periodieke rapportage rekening zullen houden met het zichtbaar maken van de gevraagde samenhangen. Gelet op wat de heer Heerts vraagt, lijkt het mij het beste dat wij in de voortgangsrapportage een apart onderdeel opnemen waarin wij aangeven op welke manier deze rapportage in de voortgangsrapportage een plaats krijgt. Ik ga dan ook uitdrukkelijk in op de relatie van de voortgangsrapportage tot de andere correspondentielijnen ten aanzien van de onderdelen van het project Veiligheid begint bij Voorkomen. Dan kunnen wij misschien twee vliegen in een klap staan, de helderheid waar de heer Heerts om vraagt, en een bruikbare methodiek om ons in de gaten te houden waar dat de taak is van de Kamer.

De voorzitter: De VAO-aanvraag komt morgen bij de regeling aan de orde.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven