28 681
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met versnelde invoering toets nieuwe opleiding

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 4 december 2002

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslagingen over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I Algemeen

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de WHW in verband met versnelde invoering toets nieuwe opleiding. Zij hebben er begrip voor dat het wenselijk is nieuwe opleidingen voor het studiejaar 2004–2005 de toets nieuwe opleiding door het nationaal accreditatieorgaan (NAO) te laten ondergaan. Tegelijkertijd vinden deze leden dat de gewenste versnelling niet ten koste mag gaan van de nodige zorgvuldigheid.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben in dit stadium vooral vragen bij het onderhavige wetsvoorstel. Zij menen dat er wellicht geen «stop» moet komen op het aanbieden van nieuwe opleidingen, maar zij hechten eraan dat ook in de overgangsperiode alle opleidingen hun kwaliteit vooraf bewijzen en er een goede wettelijke basis ligt onder de accreditatiesystematiek. Wat dit betreft bevreemdt het deze leden dat de regering reeds vooruitlopend op het onderzoek naar de hbo-fraude dit wetsvoorstel indient. Kan de staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen toelichten welke verwachtingen zij koestert ten aanzien van de uitkomsten van het onderzoek naar de hbo-fraude, dat zij nu reeds meende te kunnen overgaan tot het indienen van dit wetsvoorstel? Op welke manier kan zij of eventueel haar ambtsopvolger binnen dit wetsvoorstel nog consequenties verbinden aan de uitkomsten van dit onderzoek? Kan zij ook helder maken welke beperkingen het onderhavige wetsvoorstel oplegt aan de manier waarop daarop kan worden ingespeeld?

De leden van de LPF-fractie achten het in het belang van de kwaliteit van het onderwijs, de onderwijsinstellingen en de studenten wanneer alle nieuwe opleidingen in het hoger onderwijs zo snel mogelijk een kwaliteits- en doelmatigheidstoets ondergaan. De leden van deze fractie stemmen in met de redenen die worden weergegeven in de brief aan de Kamer van 13 november jl., en staan derhalve positief tegenover de wens van de regering om het voorstel van wet tot wijziging van de WHW in verband met de versnelde invoering van de toets voor nieuwe opleidingen op een zodanig tijdstip te behandelen, dat inwerkingtreding voor 1 maart 2003 mogelijk is.

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog enige vragen alvorens akkoord te kunnen gaan met dit voorstel.

2. Versnelde invoering toets nieuwe opleiding

De leden van de CDA-fractie merken op dat het toetsingskader dat het accreditatieorgaan zal hanteren ter uitvoering van de toets nieuwe opleiding nog niet bekend is en dientengevolge ook nog niet is voorgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Het accreditatieorgaan heeft bovendien drie maanden de tijd om een besluit over de kwaliteit van een nieuwe opleiding te nemen. Kan de regering garanderen dat deze versnelde invoering niet ten koste gaat van de zorgvuldige ontwikkeling van het toetsingskader van het accreditatieorgaan?

Ook zijn deze leden van mening dat de procedure voor het uitvoeren van de toets nieuwe opleiding niet geheel duidelijk is. Hoe worden de instellingen die een nieuwe opleiding willen laten toetsen op de hoogte gesteld van het toetsingskader? Waaruit blijkt dat de instellingen genoeg tijd hebben om zich voor te bereiden op de nieuwe eisen die aan de nieuwe opleidingen worden gesteld? Hebben zij de mogelijkheid hun aanvraag voor een nieuwe opleiding in te dienen c.q. aan te passen aan het toetsingskader? Geldt er een bepaalde minimum periode waarvoor volgens het nieuwe regime de aanvraag voor een nieuwe opleiding moet zijn ingediend om in augustus 2004 van start te kunnen gaan? De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering de procedure en de eventuele bijbehorende termijnen voor de toets nieuwe opleiding kort en systematisch uiteen te zetten.

De leden van deze fractie merken op dat wanneer onverhoopt het wetsvoorstel niet per 1 maart 2003 in werking zou kunnen treden, alsnog de oude aco-procedure moet worden gevolgd. Zij vragen of de bestaande overgangsregeling voldoende ruimte biedt om de aco-procedure alsnog te starten per 1 maart 2003 en tijdig af te ronden voor opleidingen die in het studiejaar 2004–2005 van start willen gaan. Hoe reëel is het risico dat in het studiejaar 2004–2005 door de trage gang van zaken rond het wetsvoorstel en de latere toepassing van de overgangsregeling geen nieuwe opleidingen van start kunnen gaan?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de twee verschillende procedures om tot nieuwe opleidingen te komen. Ook vragen zij wat de stand van zaken is ten aanzien van het toetsingskader, dat door het accreditatieorgaan wordt opgesteld. Wordt de Tweede Kamer nog betrokken bij de AMvB's?

Voorts merken deze leden op dat een aantal artikelen nog niet in werking is getreden, omdat de toetsingskaders nog niet gereed zijn. Om welke artikelen gaat het hier, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen in verband met het nog niet gereed zijn van de toetsingskaders of de regering kan toelichten welke redenen zij voor de Kamer ziet om zonder voldoende zicht op deze toetsingskaders toch in te stemmen met een wetsvoorstel? Verlangt zij in dezen een blanco cheque van de Kamer? Deze leden vinden het terecht dat de regering het ongewenst acht dat aangewezen instellingen thans nog zonder enige toetsing nieuwe opleidingen kunnen laten registreren in het CROHO. Kan de regering voorbeelden noemen van opleidingen die naar haar mening niet de toets der kritiek kunnen doorstaan, maar langs deze weg toch dreigen te worden geregistreerd? Welke lessen trekt zij daaruit, zo vragen deze leden?

Refererend aan de mededeling in de memorie van toelichting dat de regering het niet wenselijk acht de aco-procedure in stand te houden, vragen de leden van de fractie van D66 een overzicht van de bevoegdheden van de Adviescommissie onderwijsaanbod (aco) en de bevoegdheden die dit nieuwe wetsvoorstel geeft. Wat zijn precies de voor- en nadelen van het huidige regime? Waren deze voor- en nadelen niet eerder te voorzien? Wat waren de oorspronkelijke overwegingen om het aco-regime in stand te houden totdat het accreditatieorgaan klaar was en waarom wordt daar nu van afgeweken?

Verder maken de leden van de fractie van D66 zich zorgen over de macrodoelmatigheidstoets. Zal daarop getoetst gaan worden en zo ja door wie? Deze leden hechten daar zeer aan. Zij vragen de regering om een reactie.

Voorts vragen de leden van deze fractie wat er zal gebeuren als onverhoopt de toetsingskaders toch later beschikbaar zullen zijn dan nu wordt verwacht, of niet op instemming van de minister kunnen rekenen. Wat zal dan de te volgen procedure zijn? En wat zijn de gevolgen daarvan voor het veld? Ook zijn zij benieuwd op welke wijze er momenteel zicht wordt gehouden op de kwaliteit van de opleidingen? Hoe ziet de tijd tot 2004/2005 eruit?

3. Wijziging CROHO-procedure

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het wetsvoorstel beoogt te komen tot een flexibilisering van het starten met nieuwe opleidingen. Instellingen zouden op elk door hen gewenst ogenblik kunnen starten met nieuwe, kwalitatief goede opleidingen. De leden van deze fractie willen graag een toelichting van de regering op de consequenties van deze flexibilisering. Betekent dit dat alleen het CROHO gedurende het studiejaar wordt aangepast of ook dat een nieuwe opleiding in plaats van aan het begin van een studiejaar ook midden in het studiejaar van start mag gaan?

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld af te stappen van het systeem dat het bekendgemaakte CROHO betrekking heeft op het in het volgende kalenderjaar aanvangende studiejaar. De leden van de VVD-fractie vragen of dit betekent dat men halverwege het jaar met een nieuwe opleiding kan beginnen en/of dat men reeds is begonnen onder de belofte dat de opleiding nog wordt geaccrediteerd?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering de lange CROHO-procedure één van de ergernissen van de instellingen voor hoger onderwijs noemt. Deze leden onderkennen dat het heel prettig is voor veel betrokkenen wanneer zij ook op enig vertrouwen kunnen rekenen. Soms echter is vertrouwen goed maar controle beter. Kan de regering deze mening delen, in het bijzonder in situaties waarin doelmatigheid niet volkomen voor zich spreekt? Kan de regering ook toelichten wat er is veranderd ten opzichte van het moment waarop de Tweede Kamer het dereguleringswetsvoorstel controversieel verklaarde? Betreft het slechts een andere Kamermeerderheid? Kan de regering daarnaast verduidelijken welke waardevolle initiatieven voor nieuwe opleidingen onaanvaardbaar in de knel zouden komen indien er ten behoeve van de zorgvuldigheid iets minder haast zou worden gemaakt met dit wetsvoorstel?

De leden van de fractie van D66 achten het een goede zaak dat een instelling voortaan direct na registratie van een nieuwe opleiding daarmee een aanvang kan maken.

4. Financiële gevolgen

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering stelt dat aan dit wetsvoorstel geen financiële gevolgen aan dit wetsvoorstel zijn verbonden. Kan de regering dit nader toelichten? Op welke begrotingspost gaan financiële tegenvallers drukken indien de toetsingskaders achteraf te soepel blijken en er onverhoopt toch ondoelmatige opleidingen worden geregistreerd, zo vragen deze leden.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in dit artikel wordt geregeld dat het CROHO op initiatief van de instellingen op ieder gewenst tijdstip kan worden gewijzigd. Men zou een parallel kunnen trekken tussen de CROHO-procedure en de procedure bij het Plan van Scholen. Bij die laatste procedure hanteert men één beslismoment voor het toetsingskader en één beslismoment voor de toekenning van aanvragen. Welke verschillen rechtvaardigen het verschil tussen beide procedures? Wat gaat de wijziging op ieder gewenst moment betekenen voor de consistentie van beleid? Kan iedere gelegenheidscoalitie bij de instellingen leiden tot registratie van nieuwe opleidingen? Welke overwegingen liggen daar dan aan ten grondslag, zo vragen deze leden.

Artikel I, onderdeel B

Door de wijziging in het tweede lid is het mogelijk gemaakt dat instellingen wijzigingen van het CROHO op elk gewenst moment bij de Informatie Beheergroep (IBG) kunnen aanmelden. Kan de IBG dit ook meteen verwerken, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat is in dit kader een redelijk termijn? Wat zijn de gevolgen voor studenten als de opleiding direct start?

Artikel I, onderdeel C

De leden van de VVD-fractie vragen wat de criteria worden voor de doelmatigheidstoets. Worden de criteria nog aan de Tweede Kamer voorgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en in welke vorm en welke mogelijkheden heeft de Tweede Kamer dan nog?

Wat zijn de gevolgen van het niet op tijd gereed zijn van het toetsingskader? Loopt de staande procedure dan automatisch door, zo vragen deze leden.

Artikel I, onderdeel D

Ten aanzien van dit artikel vragen de leden van de VVD-fractie om welke wetenschappelijke opleidingen het gaat? Zijn er nu opleidingen die nog een ontheffing hebben van de invoering van de bachelor/master structuur?

Artikel I, onderdeel F en artikelen II en III

Eventuele aanvragen die voor 12 september 2002 al bij de aco waren ingediend, worden geacht ingediend te zijn bij het accreditatieorgaan. Kan dit wel, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Opleidingen worden met terugwerkende kracht aan een ander beoordelingskader onderworpen dat bekend was ten tijde van de indiening.

Deze zelfde twijfel hebben de leden van de VVD-fractie ook bij de artikelen II en III. Kan de regering hier nader op ingaan?

De terugwerkende kracht van dit wetsvoorstel is met zorgvuldige, procedure waarborgen omkleed. Welke zijn dat? Zijn de instellingen op de hoogte gesteld en hebben zij (alle) ingestemd met deze beleidswijzigingen, zo willen de leden van de VVD-fractie weten.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat artikel III de terugwerkende kracht voor dit wetsvoorstel regelt. Welke gevolgen zou het hebben indien er geen terugwerkende kracht aan dit wetsvoorstel zou worden verbonden, vragen deze leden. Betekent de datum van 12 september 2002, waarop in het algemeen overleg met de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen maatregelen zijn aangekondigd die in dit wetsvoorstel zijn voorgelegd, dat instellingen op grond van gewekte verwachtingen juridisch verhaal zouden kunnen halen?

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De griffier van de commissie,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), voorzitter, Netelenbos (PvdA), Monique de Vries (VVD), Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Hoogendijk (LPF), Bonke (LPF), ondervoorzitter, Vergeer-Mudde (SP), Jense (LN), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Azough (GroenLinks), Eski (CDA) en Vacature (PvdA).

Plv. Leden: Slob (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Dittrich (D66), De Grave (VVD), Van Aartsen (VVD), Adelmund (PvdA), Luchtenveld (VVD), Hessels (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Vacature (GroenLinks), Van Oerle-van der Horst (CDA), Wiersma (LPF), Zeroual (LPF), Eerdmans (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (LN), Eberhard (Groep De Jong), Dijksma (PvdA), Van Fessem (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Sterk (CDA), Halsema (GroenLinks), Van Bochove (CDA) en Bos (PvdA).

Naar boven