Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2012
Hierbij bied ik u mede namens de minister van Defensie de reactie aan op het verzoek
van het lid Heijnen namens het lid Timmermans, zoals gisteren gedaan, over de Nederlandse
opstelling in de NAVO naar aanleiding van het neerschieten van een Turks toestel door
Syrië. Aan het verzoek van het lid Van Bommel met betrekking tot informatie over artikel
5 wordt tevens in deze brief voldaan.
Vrijdag 22 juni jl. werd een Turks verkenningstoestel neergehaald door de Syrische
strijdkrachten. Direct na het neerstorten van het toestel werd een reddingsoperatie
gestart. Een Turks toestel dat hiertoe werd ingezet kwam kort onder Syrisch vuur te
liggen.
De NAVO-bondgenoten spraken op 26 juni jl. op verzoek van Turkije over het incident
op grond van artikel 4 van het Verdrag van Washington. Artikel 4 houdt in dat de NAVO-bondgenoten
elkaar zullen consulteren wanneer, naar de mening van een van hen, de territoriale
integriteit, de politieke onafhankelijkheid of veiligheid wordt bedreigd. Bondgenoten
veroordeelden het Syrische handelen in stellige bewoordingen en benadrukten solidariteit binnen
de Alliantie met Turkije. De 28 bondgenoten, waaronder Nederland, legden hiertoe bijgevoegde
gezamenlijke verklaring af, waarin deze boodschap wordt benadrukt1. De NAVO zal de situatie nauwgezet blijven volgen. Artikel 5 is niet aan de orde
geweest tijdens de NAVO-beraadslaging.
Ik veroordeel de daad van Syrië ten zeerste en bracht deze boodschap ook over tijdens
de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken van de EU dd. 25 juni jl.. De EU-lidstaten,
waaronder Nederland, noemden deze daad eveneens onacceptabel. Nederland is van mening
dat het neerschieten van een ongewapend verkenningstoestel, zonder waarschuwing, ingaat
tegen internationale normen.
De minister van Buitenlandse Zaken,
U. Rosenthal