28 664
Tijdelijke regels ter zake van experimenten in het kader van het project «Kiezen op Afstand» (Experimentenwet Kiezen op Afstand)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 9 november 2001 en het nader rapport d.d. 1 november 2002, aangeboden aan de Koningin door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 27 juli 2001, no. 01.003653, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende tijdelijke regels terzake van experimenten in het kader van het project «Kiezen op Afstand» (Experimentenwet Kiezen op Afstand).

Het wetsvoorstel geeft tijdelijke regels (tot 1 januari 2005) om tijdens de verkiezingen voor provinciale staten van 2003 in enkele gemeenten aan kiesgerechtigden de mogelijkheid te geven te stemmen in elk willekeurig stemlokaal of door middel van zogenoemde stemzuilen.

De Kieswet (KW) en de Tijdelijke referendumwet (Trw) geven gedetailleerde regels voor het uitbrengen van stemmen. Dit kan nu alleen ten overstaan van leden van een stembureau in een stemlokaal; bovendien kan niet gestemd worden in een stembureau naar keuze. Stemmen geschiedt door middel van stembiljetten en stemmachines. De regering heeft het voornemen de mogelijkheden die de informatietechnologie biedt, intensiever in te zetten bij het stemproces en als gevolg daarvan het stemmen minder plaatsafhankelijk te maken.

Bij de verkiezingen voor provinciale staten in 2003 zullen, indien de nodige voorzieningen voldoende zijn uitgetest, in enkele gemeenten nieuwe technieken worden beproefd. Zo worden gegevens verzameld om een beslissing omtrent landelijke invoering van het «kiezen op afstand» (KOA) te kunnen nemen en een doeltreffende wettelijke regeling van technische, en zo nodig ook van administratieve en organisatorische, eisen te kunnen ontwerpen.

Om experimenteren in 2003 mogelijk te maken is wijziging van de KW en de Trw nodig. Beoogd wordt het stemmen vanuit een stemlokaal naar keuze, ook buiten de eigen provincie of gemeente, en het stemmen via stemzuilen mogelijk te maken. Het wetsvoorstel geeft een experimenteerbasis, die het mogelijk maakt af te wijken van bepalingen, gesteld bij of krachtens bepaalde hoofdstukken van de KW, alsmede van enkele artikelen van de Trw. De Raad maakt hierna een aantal opmerkingen over het wetsvoorstel en is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing ervan nodig is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 juli 2001, nr. 01.003653, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, en in afschrift aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 9 november 2001, nr. W04.01.0380/I, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met de opmerkingen van de Raad rekening is gehouden.

De opmerkingen van de Raad worden in het onderstaande besproken.

1. Met het wetsvoorstel wordt beoogd «experimenten mogelijk te maken met voorzieningen die de kiezer met gebruikmaking van informatie- en communicatietechnologie in staat stellen om zijn stem vanuit meer locaties uit te brengen», aldus de aanhef. Blijkens paragraaf 2 van de toelichting is het experiment niet bedoeld om de ontwikkelde KOA-voorzieningen te testen; dat zal al in 2002, voorafgaand aan het experiment, zijn gebeurd. Het experiment is daarentegen uitdrukkelijk bedoeld om te kunnen beoordelen of de kiesgerechtigden de door KOA geboden aanvullende mogelijkheden benutten, en in welke mate. De toelichting werpt, met de Kiesraad in zijn kritisch gestemde advies, de vraag op of er geen andere wegen zijn om hierachter te komen. Die vraag wordt echter niet beantwoord. Aldus is niet duidelijk of is nagegaan of en waarom dit wetsvoorstel nodig is voor het ermee beoogde doel, en of er geen methode van sociaal-wetenschappelijk onderzoek is die in aanmerking zou komen voor het verkrijgen van een beeld van de belangstelling van de kiezer voor KOA dat voldoende betrouwbaar en representatief is om te kunnen dienen als basis voor een besluit tot het al dan niet doen van investeringen die zijn gemoeid met het invoeren van de KOA-voorzieningen. Wanneer zo'n methode voorhanden zou zijn, zou dat een reden kunnen zijn om af te zien van de meer ingrijpende weg van een wet, al is zij tijdelijk. In dit verband zij nog opgemerkt dat zo'n tijdelijke wet, gebruikt als onderzoeksinstrument, niet meer kan opleveren dan losse ervaringsgegevens. Daar komt bij dat niet duidelijk is of de methode van aanwijzing van de deelnemende gemeenten zal waarborgen dat de te verkrijgen gegevens voldoende representatief zullen zijn.

De Raad van State adviseert in de toelichting alsnog in te gaan op de vraag naar alternatieven om het gestelde doel te bereiken en te motiveren waarom (uiteindelijk) is afgezien van de weg van sociaal-wetenschappelijk onderzoek om het met het experiment beoogde doel te bereiken.

1. Het project Kiezen op Afstand heeft tot doel te onderzoeken of en hoe het stemmen minder plaatsafhankelijk gemaakt kan worden en de toepassing daarvan in de praktijk te beproeven. Daarvoor dient het project na te gaan:

– de behoefte bij de kiezer aan meer mogelijkheden om zijn/haar stem uit te brengen;

– het gevoelen bij de kiezer omtrent de inzet van nieuwe technieken bij verkiezingen;

– de technische mogelijkheden om minder plaatsafhankelijk te kunnen stemmen;

– beveiligings- en beschikbaarheidsaspecten van mogelijke nieuwe voorzieningen;

– organisatorische, beheersmatige en financiële consequenties van de toepassing van nieuwe voorzieningen om minder plaatsafhankelijk te stemmen;

– de internationale ontwikkelingen met betrekking tot het elektronisch stemmen op afstand.

Gelet op de zeer aanzienlijke (financiële) investeringen die gemoeid zijn met de landelijke invoering van de KoA-voorzieningen acht de regering het alleen verantwoord om daarover een beslissing te nemen nadat ook in de praktijk is gebleken in welke mate de kiezer behoefte heeft aan de mogelijkheden die de KoA-voorzieningen bieden.

2. Op de Experimentenwet zijn van toepassing de criteria, genoemd in het rapport «Het proberen waard» en onderschreven door het kabinet.1 Zo moet de verwachting bestaan dat zinvolle experimenten mogelijk zijn. De relevantie van het desbetreffende experiment moet worden aangegeven. Ook moeten onderwerp, doel en functie zo concreet en nauwkeurig mogelijk worden begrensd. In het wetsvoorstel wordt echter nog veel in het vage gelaten. In dit verband merkt de Raad het volgende op.

a. In de paragrafen 1 en 2 van de toelichting wordt aangegeven dat het experiment tijdens de verkiezing van de leden van Provinciale Staten in 2003 in «enkele gemeenten» zal plaatsvinden. Daarentegen wordt in paragraaf 2 ook gesproken over het voornemen «een grootschalig experiment» te houden tijdens deze verkiezing. De toelichting geeft verder geen enkele indicatie van het aantal gemeenten en hun omvang, dat naar verwachting in het experiment zal worden betrokken, en laat ook open welk aantal minimaal nodig is om het experiment, uit een oogpunt van het ermee beoogde doel, zinvol te doen zijn.

b. In artikel 1 is sprake van experimenten «met het oog op de ontwikkeling van nieuwe technieken» zonder enige specificatie van de technieken waarop wordt gedoeld. Ook maakt het wetsvoorstel experimenten met verschillende technieken tegelijkertijd mogelijk.

Verder blijkt niet uit de tekst of in de aangewezen gemeenten tevens de mogelijkheid van stemmen op de traditionele wijze blijft bestaan; dit laatste acht de Raad zonder meer noodzakelijk.

Ten slotte is niet duidelijk of een aanwijzing van gemeenten voor de gehele geldigheidsduur van de wet geldt of alleen voor één of meer bepaalde verkiezingen.

c. De toelichting gaat ervan uit dat een herstemming in een gehele provincie niet nodig zal zijn, als er onverhoopt een storing optreedt en daardoor gegevens van kiezers tijdens het experiment verloren gaan. Wanneer bij een verkiezingsuitslag met zeer kleine verschillen een deel van de gegevens verdwenen is, zal een herstemming in de desbetreffende gemeente echter noodzakelijk zijn.

d. De experimenten zijn uitdrukkelijk bedoeld om te kunnen beoordelen in hoeverre de kiesgerechtigden de door KOA geboden aanvullende mogelijkheden daadwerkelijk benutten. De te hanteren methode van onderzoek van het experiment en de maatstaven voor het beoordelen van de door het experiment verkregen gegevens ontbreken in het wetsvoorstel en bijbehorende toelichting. In dit verband valt te denken aan het instellen van een deskundige begeleidingscommissie, die de experimenten evalueert aan de hand van tevoren vastgestelde indicatoren en criteria.

Kennelijk wordt beoogd het experiment te laten plaatsvinden tijdens de verkiezingen voor provinciale staten en eventueel ook daarna bij de verkiezingen voor het Europese Parlement. Het is echter nog maar de vraag of dat wel voldoende zal zijn voor het doel van het experiment.

De Raad adviseert het wetsvoorstel en de toelichting in het licht van het vorenstaande aan te vullen.

2. Het wetsvoorstel is aldus gewijzigd, dat de mogelijkheid tot het houden van experimenten overeenkomstig het advies van de Raad concreter en nauwkeuriger wordt begrensd. Het voorstel van wet strekt er thans toe een tijdelijke grondslag te creëren om experimenten te houden, waardoor kiesgerechtigden de mogelijkheid wordt gegeven om desgewenst hun stem in een ander stemlokaal uit te brengen dan het stemlokaal dat in hun stemdistrict is gelegen, zonder dat zij daartoe vooraf een kiezerspas behoeven aan te vragen. Voorts biedt dit wetsvoorstel de grondslag om bij wijze van experiment aan kiezers die op grond van de Kieswet gerechtigd zijn om vanuit het buitenland te stemmen, de mogelijkheid te bieden hun stem uit te brengen met behulp van telefoon of personal computer.

2a. Het is de bedoeling om in de experimenten de nieuwe voorzieningen tijdens echte verkiezingen toe te passen. Dit impliceert dat voorafgaand aan het experiment moet zijn aangetoond dat de voorzieningen voldoen aan de eisen die daaraan gesteld zijn. Het spreekt voor zich dat in het verlengde daarvan voorzieningen in organisatorische en beheersmatige zin vereist zijn om een succesvol verloop van het experiment te waarborgen. Ook daaromtrent zal voorafgaand aan het houden van een experiment voldoende zekerheid moeten bestaan.

De omvang van een experiment wordt in grote mate bepaald door de volgende criteria, te weten:

– het doel van het experiment;

– de beheersbaarheid van het experiment;

– de mogelijke inzet van gemeenten;

– de kosten.

De omvang van het experiment moet zodanig zijn dat het doel van het experiment, in casu de kiezer met behulp van de nieuwe voorzieningen extra faciliteiten bieden om te stemmen, kan worden gerealiseerd. Voor wat betreft het voorgenomen experiment met het stemmen per telefoon en personal computer bestaat de doelgroep uit alle kiezers die op grond van de Kieswet per brief hun stem zouden kunnen uitbrengen. Voor wat betreft het stemmen in een stemlokaal naar keuze gaat het naar verwachting om een experiment in één of enkele gemeenten. De memorie van toelichting is in die zin aangevuld.

De beheersbaarheid van het experiment is van belang om risico's voor de tijdens het experiment te houden verkiezingen te voorkomen. Medewerking van de gemeenten is nodig, omdat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de verkiezingen. Met name de inzet van de dienst Burgerzaken is cruciaal. Deze dienst zorgt voor de organisatie van de verkiezingen en zal in het kader van een experiment met het stemmen in een willekeurig stemlokaal ook moeten voorzien in de uitgifte van de daartoe benodigde oproepingskaart. Bij het stemmen per telefoon en PC is in het bijzonder de medewerking van de gemeente Den Haag en het ministerie van Buitenlandse Zaken gewenst, vanwege hun specifieke, uit de Kieswet voortvloeiende taken met betrekking tot de kiezers in het buitenland. De kosten zijn voorts een bepalende factor, omdat er een taakstellend budget voor het project Kiezen op Afstand beschikbaar is.

2b. In het gewijzigde voorstel van wet ligt niet langer de nadruk primair op het gebruik van ICT. Experimenten met het stemmen in een willekeurig stemlokaal, op de schaal die voorzien is in het rapport betreffende de resultaten van de heroverweging van het project Kiezen op Afstand (Kamerstukken II 2001/02, 28 000 VII, nr. 63), is ook zonder de eerder voorziene «technieken» mogelijk. Dat begrip is in verband daarmee vervangen door het neutralere «voorzieningen». In de memorie van toelichting is verduidelijkt welke voorzieningen benodigd zijn voor de beoogde experimenten.

De stelling dat het wetsvoorstel experimenten met verschillende technieken (thans: voorzieningen) tegelijkertijd mogelijk maakt, is juist. Zo wordt beoogd om voor de kiezers die vanuit het buitenland hun stem uitbrengen, zowel de mogelijkheid van het stemmen per telefoon als het stemmen per PC open te stellen. De kiesgerechtigde geeft vooraf (in zijn registratieverzoek) aan, van welke modaliteit hij gebruik wenst te maken.

Met het project Kiezen op Afstand wordt beoogd, de kiezer naast de bestaande mogelijkheden extra faciliteiten te geven om zijn stem uit te brengen. Dit impliceert onder meer dat het ook in de verder gelegen toekomst voor de kiezer mogelijk moet blijven om in een stemlokaal bij hem in de buurt te stemmen.

De aanwijzing van een gemeente geldt voor de desbetreffende verkiezing. Dit is in de tekst van artikel 1, eerste lid, tweede volzin, verduidelijkt.

2c. Het hangt ervan af op welke schaal en op welke wijze een verstoring van het verkiezingsproces optreedt. Indien een deel van de gegevens betreffende de stemming verdwenen is, behoeft niet per definitie in de gehele gemeente een herstemming plaats te vinden. De verstoring kan, net als bij de huidige wijze van stemmen, ook bij toepassing van de in het wetsvoorstel bedoelde voorzieningen slechts één of enkele stemdistricten betreffen. In dit verband wordt nogmaals benadrukt dat van een experiment pas sprake kan zijn, indien beproevingen hebben uitgewezen dat de te gebruiken voorzieningen voldoende veilig en betrouwbaar zijn om gebruikt te worden bij «echte» verkiezingen.

2d. In het kader van het project Kiezen op Afstand wordt voorzien in testen en evaluaties. Met inzet van deskundigen zal invulling worden gegeven aan een teststrategie die vooraf dient te gaan aan het houden van gebruikersproeven en het experiment.

In de memorie van toelichting, bij artikel 4, is aangegeven dat de nadere regels als bedoeld in artikel 4 onder meer betrekking zullen hebben op de voorwaarden waaraan de experimenten dienen te voldoen, de wijze waarop de experi-menten worden geëvalueerd en de instelling van een (onafhankelijke) commissie, of, ten behoeve van te onderscheiden experimenten, commissies, die toezicht houden op de experimenten. In artikel 4 van het naar aanleiding van het advies van de Raad van State gewijzigde wetsvoorstel is expliciet vastgelegd dat de nadere regels in ieder geval dienen te voorzien in evaluatiecriteria en de instelling van een onafhankelijke begeleidingscommissie.

Richtpunt voor het project Kiezen op Afstand is het houden van experimenten tijdens de verkiezing van de leden van het Europees Parlement in 2004. Het is mogelijk dat er na een dergelijk experiment behoefte en noodzaak bestaat om met de ontwikkelde voorzieningen, of aanpassingen daarvan, een vervolg-experiment te houden. Het wetsvoorstel biedt de grondslag daarvoor.

Om echter (vervolg-)experimenten na de expiratiedatum van de Experimentenwet Kiezen op Afstand te kunnen houden, is opnieuw een wet in formele zin nodig, bijvoorbeeld om de expiratiedatum van de experimenteerbasis te wijzigen. Het tijdelijke karakter van experimentele regelingen brengt dit met zich mee.

3. In artikel 3 wordt de aanwijzing van het elektronische identificatiemiddel aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overgelaten. Nog afgezien van de vraag hoe deze aanwijzing zich verhoudt tot de aanwijzing van identificatiemiddelen door de Minister van Justitie ingevolge de Wet op de identificatieplicht1, is niet duidelijk waarom geen aansluiting is gezocht bij regeling inzake de elektronische handtekening.2 De betrouwbaarheid van het gebruikte identificatiemiddel is cruciaal bij verkiezingen. Een nadere specificatie in het wetsvoorstel zelf is wenselijk.

3. De bepaling in het wetsvoorstel dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een middel kan aanwijzen met het oog op elektronische identificatie in het kader van een experiment met Kiezen op Afstand maakt geen inbreuk op de bevoegdheid van de Minister van Justitie als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de identificatieplicht, waarnaar de Raad van State verwijst, heeft betrekking op documenten die als algemeen middel ter vaststelling van de identiteit hebben te gelden. De bepaling was, blijkens de memorie van antwoord bij de Wet op de identificatieplicht, met name bedoeld voor de bij de totstandkoming van de Wet op de identificatieplicht nog niet vastgestelde Europese identiteitskaart, die pas na de inwerkingtreding van die wet kon worden ingevoerd. Op grond van artikel 1, tweede lid, kon de Europese identiteitskaart op een later tijdstip alsnog worden aangewezen als algemeen identificatiemiddel (Kamerstukken II 1992/93, 22 694, nr. 6, blz. 6). In artikel 3 van het wetsvoorstel Experimentenwet Kiezen op Afstand is echter van een aanwijzing als algemeen geldend identificatiemiddel geen sprake; een op grond van dit artikel aangewezen middel dient (op dat moment) uitsluitend ter vaststelling van de identiteit van kiezers die gebruik maken van bepaalde voorzieningen in het kader van een experiment tijdens verkiezingen. Dit laat onverlet dat het een identificatiemiddel kan zijn, dat op zeker moment op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de identificatieplicht als algemeen identificatiemiddel zou kunnen worden aangewezen. Het is in ieder geval niet de bedoeling om een specifiek elektronisch identificatiemiddel te ontwikkelen voor gebruik bij verkiezingen. Wel kan worden aangesloten bij ontwikkelingen die gaande zijn op dit terrein. Daarbij wordt met name gedacht aan een identificatiemiddel dat voldoet aan de Public Key Infrastructuur (PKI) voor de overheid. De ontwikkelingen op dit gebied zijn echter nog niet zo ver gevorderd dat een meer gespecificeerde omschrijving van het eventueel aan te wijzen elektronische identificatiemiddel kan worden opgenomen.

Overeenkomstig het advies van de Raad van State is in artikel 3 tot uitdrukking gebracht, dat het identificatiemiddel voldoende betrouwbaar dient te zijn.

4. Met artikel 3 wordt een nieuw identificatiemiddel geïntroduceerd, dat gebruikt zal worden bij een experiment bij een verkiezing of een referendum. Het is niet uitgesloten dat bedoeld identificatiemiddel wordt vervalst of nagemaakt. Artikel Z1 KW stelt vervalsing of namaken daarvan echter niet strafbaar. Ook het Wetboek van Strafrecht (zie de artikelen 225 en 231) voorziet niet in strafbaarstelling. De Raad adviseert het wetsvoorstel aan te vullen met een bepaling waarin vervalsen of namaken van het in artikel 3 genoemde identificatiemiddel – analoog aan artikel Z1 KW strafbaar wordt gesteld.

4. Het wetsvoorstel is aangevuld met een bepaling als door de Raad van State bedoeld.

5. Artikel 4, tweede lid, maakt afwijking van het bepaalde in en krachtens hoofdstukken of artikelen van de KW en de Trw mogelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Dit betekent dat ook bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van wat in de wet in formele zin wordt bepaald. Dit is in strijd met één van de uitgangspunten van het rapport «Het proberen waard»: van bepalingen mag in beginsel slechts op het naastlagere niveau worden afgeweken ten behoeve van een experiment. Het overlaten aan een ministeriële regeling is onverenigbaar met het belang van deze materie. De Raad adviseert artikel 4, tweede lid, zo te wijzigen dat slechts regels op het naastlagere niveau kunnen afwijken van bestaande bepalingen.

5. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is, dat afwijking slechts mogelijk is op het naastlagere niveau van de huidige regeling. De Kieswet kent echter reeds afwijkingen op het naastlagere niveau, namelijk de regeling omtrent het gebruik van stemmachines. De stemming met stembiljetten is gedetailleerd beschreven in de Kieswet. Regels met betrekking tot de wijze waarop de stemming met behulp van stemmachines plaatsvindt (niet zijnde de technische eisen) zijn thans echter gedetailleerd in het Kiesbesluit vastgelegd, onder meer vanwege de voor een regeling van deze materie vereiste flexibiliteit. Verzekerd moet zijn, dat in vergelijkbare gevallen ten behoeve van de stemming met behulp van voorzieningen als bedoeld in het wetsvoorstel zo nodig kan worden afgeweken op het naastlagere niveau ten opzichte van het Kiesbesluit. De tekst van het wetsvoorstel is naar aanleiding van het advies van de Raad van State aangepast.

6. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd tot het aanwijzen van gemeenten waar de experimenten worden uitgevoerd (artikel 1, eerste lid), de te gebruiken techniek (artikel 2, eerste lid) en het te gebruiken identificatiemiddel (artikel 3). De aanwijzing van gemeenten kan worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking dat niet een algemeen verbindend voorschrift inhoudt; het is daarmee vatbaar voor bezwaar en beroep. Die mogelijkheid is naar het oordeel van de Raad niet wenselijk. Daarom adviseert hij de mogelijkheid van bezwaar en beroep uitdrukkelijk uit te sluiten door een aanvulling op de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht, genoemd in artikel 8:5 van die wet.

6. Het wetsvoorstel is zodanig aangevuld, dat beroep tegen een besluit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het wetsvoorstel is uitgesloten. Vanwege het tijdelijke karakter van de Experimentenwet Kiezen op Afstand, is de uitzondering in deze bijzondere wet zelf opgenomen, en niet als tijdelijke uitzondering in de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht.

7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

7. De redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft, zijn in het voorstel van wet verwerkt.

8. Voorts zijn in het voorstel van wet de volgende wijzigingen aangebracht, die niet het gevolg zijn van het advies van de Raad van State.

a. In verband met de door de regering voorgenomen intrekking van de Tijdelijke referendumwet, voorziet het gewijzigde voorstel van wet niet in een grondslag voor experimenten bij referenda als bedoeld in die wet. Vanwege de breed gedragen wens om reeds tijdens de verkiezing van de leden van het Europees Parlement in juni 2004 experimenten te kunnen houden, die hun grondslag vinden in deze experimenteerbasis, wordt in het gewijzigde wetsvoorstel artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet van toepassing verklaard. De expiratiedatum is verschoven naar 1 januari 2008, zodat – indien nodig en gewenst – ook na 2004 nog een of meer experimenten tijdens verkiezingen mogelijk zijn

b. Artikel 2, tweede lid, onder a en b, is zodanig gewijzigd, dat (tevens) wordt aangesloten bij de in het voorstel van Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken 28 483) gehanteerde begrippen.

c. Artikel 4 is aangevuld met een grondslag om zo nodig op het naastlagere niveau van de artikelen D 3 (registratie van kiesgerechtigden die buiten Nederland wonen en V 7 (herstemming) van de Kieswet af te wijken. In de memorie van toelichting wordt op het belang van deze grondslagen ingegaan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 9 november 2001, no. W04.01.0380/I, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de considerans de woorden «vanuit meer locaties» vervangen door: vanuit een andere plaats dan zijn eigen stemlokaal.

– In artikel 1, eerste lid, de woorden «met hun instemming» vervangen door: met instemming van de betrokken gemeenteraden.

– In artikel 1, derde lid, de woorden «Een experiment als bedoeld in het derde lid» vervangen door: Een aanwijzing.

– In artikel 2, tweede lid, onder c, naast de keuzemogelijkheid voor de kiezer zich voor of tegen de wet of het besluit uit te spreken, ook de mogelijkheid noemen dat de kiezer geen keuze wenst te maken. Tevens daarom voor «keuzemogelijkheid» invoegen: de.

– Artikel 3 wijzigen in: «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan bepalen dat de kiezer die zijn stem wil uitbrengen tijdens een experiment als bedoeld in artikel 1, zich identificeert met behulp van een door Onze Minister aangewezen middel. Dit middel kan onderdeel van de experimenten zijn».


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Brief van de Minister van Justitie inzake het Eindrapport van het Interdepartementaal wetgevingsberaad inzake experimenteerbepalingen van 4 augustus 2000. De Raad adviseerde over dit eindrapport op 23 mei 2000 (no. W03.00.0056/I). De in genoemde brief aangekondigde wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving is nog niet ingevoerd.

XNoot
1

Artikel 1, derde lid, van de Wet op de identificatieplicht bepaalt dat de Minister van Justitie documenten kan aanwijzen ter vaststelling van de identiteit van personen. Volgens de aanhef van de Wet op de identificatieplicht is het, ter verbetering van de handhaving van regelingen voor de uitvoering waarvan bekendheid met de identiteit van een persoon van belang is, wenselijk te bepalen met welke documenten de identiteit in bij de wet aangewezen gevallen kan worden vastgesteld; in de wet worden enige van deze gevallen aangewezen.

XNoot
2

Zie ook artikel 20 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994.

Naar boven