28 654
Uitvoering van de verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedure (PbEG L 160) (Uitvoeringswet EG-insolventieverordening)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 23 december 2002

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het belang van een goede regeling voor insolventieprocedures met een grensoverschrijdend karakter.

De leden van de CDA-fractie constateren dat alleen Denemarken van het toepassingsgebied van de verordening is uitgesloten. Is het de regering bekend wat de gevolgen hiervan kunnen zijn en heeft de regering inzicht in het aantal bedrijven dat zowel economische activiteiten in Denemarken als in Nederland heeft en daarin opereert zonder afzonderlijke rechtspersonen, zo vragen deze leden. Is de regering voornemens ter zake nog een bilateraal verdrag met Denemarken te sluiten, temeer daar een deel van de voorgestelde materie op dit moment niet is geregeld? Of volstaat ook voor Denemarken de door de regering aangekondigde nadere regeling voor insolventieprocedures die niet door deze verordening worden bestreken, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de verordening niet van toepassing is op ondernemingen die in verschillende lidstaten door middel van afzonderlijke rechtspersonen opereren. Deze leden vragen de regering of dit altijd voldoende kenbaar en bepaalbaar is, voor zowel de rechter als voor de Nederlandse bedrijven die zaken doen met deze grensoverschrijdend opererende ondernemingen. Juist een conglomeraat aan rechtspersonen met mogelijk ook verschillende eigendomsverhoudingen zal de transparantie niet ten goede komen. Daarbij komt dat als gevolg daarvan ook niet altijd duidelijk zal zijn welke rechtspersoon in welk land schuldenaar is. Zo is het mogelijk dat ondanks het opereren via een rechtspersoon in enige lidstaat er toch rechtshandelingen buiten deze rechtspersoon worden verricht. De leden van de CDA-fractie vragen de regering op deze kanttekeningen in te gaan. Deze leden veronderstellen dat de praktijk niet zo zwart-wit is. Wordt het aantal grensoverschrijdende gevolgen daardoor, en daarmee ook de toepassing van de verordening, niet uitgebreid, zo vragen deze leden.

Advies van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht

Kan de regering nog eens uiteenzetten waarom een afzonderlijk voorstel van wet gewenst is voor die zaken die niet door de verordening worden bestreken, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden wijzen op het bredere wetsvoorstel van de Duitse regering dat op 6 september 2002 aan de Bundesrat is gezonden. De leden van de CDA-fractie vragen of het de transparantie en kwaliteit van de wetgeving ten goede komt wanneer steeds voor ieder onderwerp afzonderlijk wijzigingen van de Faillissementswet worden voorgesteld. Deze leden wijzen op de reeds voorliggende voorstellen van wet 27 244 en 28 263.

Op welke hoofdlijnen wijkt de UNCITRAL-Modelwet af van de verordening, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen ook waarom advies wordt gevraagd aan een daarvoor in te stellen Adviescommissie Insolventierecht.

Het voorstel van wet

De regering onderkent het belang van uitdrukkelijke vermelding door de rechter in zijn beslissing van de bevoegdheidsgronden. Het verbaast de leden van de CDA-fractie daarom dat dit vereiste niet expliciet is opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel. De regering is zelfs van oordeel dat deze aanvullende eis niet gesteld kan worden. Kan de regering dat nader toelichten, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Rechtvaardigt juist het belangwekkende verschil tussen een hoofdprocedure en een territoriale procedure niet een wettelijk motiveringsvereiste van de bevoegdheid, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen ook of zo niet kan worden voorkomen dat een rechter in een andere lidstaat treedt in het oordeel van de Nederlandse rechter over zijn bevoegdheid. Hoe wordt overigens gehandeld indien rechters in meerdere lidstaten tot de conclusie komen dat er sprake is van een hoofdprocedure in dezelfde zaak? Hoe beoordeelt de regering het voorstel om ter zake van de bevoegdheid een stelplicht van de aanvrager op te nemen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Naar het oordeel van deze leden zou dit de beoordeling van de rechter van zijn bevoegdheid kunnen vergemakkelijken.

Artikelen

Artikel I, C en D

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de bepalingen inzake de publicatie of openbaarmaking niet zijn opgenomen in een afdeling Algemene Bepalingen van de Faillissementswet.

Deze leden vragen ook waarom de regering niet kiest voor een publicatieplicht indien de schuldenaar in Nederland beschikt over een vestiging. Zou dit niet de rechtszekerheid en de bescherming in het economisch verkeer ten goede komen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Temeer daar een hoofdprocedure zich uitstrekt tot alle vestigingen en dus in Nederland grote rechtsgevolgen kan hebben, zo stellen deze leden. Kiezen ook de andere lidstaten voor het niet opnemen van een publicatieplicht?

E

Uit dit voorgestelde artikel blijkt dat de regering ervan uit gaat dat de rechtbank de homologatie van een akkoord in een secundaire procedure steeds zal moeten weigeren indien de curator in de hoofdprocedure zijn instemming weigert. Hoe verhoudt zich dit tot artikel 34, eerste lid van de verordening, zo vragen deze leden. Kan daaruit niet worden opgemaakt dat een akkoord toch kan worden gehomologeerd indien de financiële belangen van de schuldeisers in de hoofdprocedure niet worden aangetast?

De voorzitter van de commissie,

Van Blerck-Woerdman

De griffier voor dit verslag,

Franke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), K. G. de Vries (PvdA), Dittrich (D66), Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), Van Blerck-Woerdman (VVD), voorzitter Adelmund (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Wit (SP), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Albayrak (PvdA), ondervoorzitter Eurlings (CDA), Blok (VVD), Cörüz (CDA), Teeven (LN), Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Schonewille (LPF), Stuger (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Zeroual (LPF) en Vacature (LPF).

Plv. leden: Van Fessem (CDA), Arib (PvdA), Th. C. de Graaf (D66), Azough (GroenLinks), Monique de Vries (VVD), Van der Staaij (SGP), Terpstra (VVD), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Lazrak (SP), De Pater-van der Meer (CDA), Karimi (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Ormel (CDA), Te Veldhuis (VVD), Jager (CDA), Jense (LN), Van Heemst (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Eerdmans (LPF), Wiersma (LPF), Joldersma (CDA), Varela (LPF) en Jukema (LPF).

Naar boven