Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28652 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28652 nr. 8 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter bevordering van een ruim gespreid en breed aanbod wenselijk is regels te stellen omtrent de vaste prijs van boeken en muziekuitgaven;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN
In deze wet wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
b. boek: een werk dat tekst bevat in de Nederlandse of Friese taal, voorzien is van een titel, bestaat uit papieren bladzijden, al dan niet vergezeld van ondersteunende informatiedragers, en wordt uitgegeven in een oplage van meerdere exemplaren die voor verkoop aan eindafnemers zijn bestemd, met uitzondering van:
1°. nummers van een jaargang van een met regelmatige tussenpozen verschijnende uitgave;
2°. agenda's en almanakken die in de titel het jaartal van de gebruiksbestemming vermelden;
3°. catalogi van uitsluitend registrerende of opsommende aard;
4°. brochures of daarmee gelijk te stellen korte geschriften;
5°. antiquarische boeken en boeken die reeds eerder door eindafnemers bij een verkoper zijn gekocht en op enigerlei wijze zijn gebruikt;
6°. uitgaven van uitsluitend plaatselijk of regionaal belang;
7°. schoolboeken;
8°. muziekuitgaven.
c. muziekuitgave: een werk dat notenschrift, al dan niet vergezeld van tekst, bevat, bestaat uit papieren bladzijden, al dan niet vergezeld van ondersteunende informatiedragers, bestemd is voor muziekuitvoering of muziekeducatie en wordt uitgegeven ter verkoop aan eindafnemers, met uitzondering van antiquarische muziekuitgaven en muziekuitgaven die reeds eerder door eindafnemers bij een verkoper zijn gekocht en op enigerlei wijze zijn gebruikt;
d. schoolboek: een werk dat in vorm en inhoud gericht is op informatie-overdracht in onderwijsleersituaties in Basisonderwijs, Voortgezet onderwijs en Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en waarvan het gebruik binnen het les- en studierooster door de betrokken onderwijsinstelling is voorgeschreven;
e. uitgever: degene die boeken of muziekuitgaven in het handelsverkeer brengt;
f. uitgeven: het boeken of muziekuitgaven in het handelsverkeer brengen;
g. importeur: degene die boeken of muziekuitgaven die in andere landen dan Nederland zijn uitgegeven in Nederland in het handelsverkeer brengt;
h. verkoper: degene die door de uitgever of de importeur in het handelsverkeer gebrachte boeken of muziekuitgaven verkoopt aan eindafnemers;
i. openbare bibliotheek: een bibliotheek als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;
j. eindafnemer: degene aan wie de verkoper boeken of muziekuitgaven verkoopt voor eigen gebruik;
k. vaste prijs: de door de uitgever of de importeur op grond van hoofdstuk 2 vastgestelde prijs voor boeken en muziekuitgaven;
l. College: het College voor de vaste prijs voor boeken en muziekuitgaven, genoemd in artikel 15.
HOOFDSTUK 2. DE VASTE PRIJS VOOR BOEKEN EN MUZIEKUITGAVEN
Paragraaf 1. Vaststelling van de vaste prijs
De uitgever stelt voor boeken en muziekuitgaven die hij voor het eerst in een bepaalde uitvoering in Nederland uitgeeft een vaste prijs vast.
1. Voor boeken en muziekuitgaven die in het buitenland zijn uitgegeven stelt de importeur een vaste prijs vast, met dien verstande dat:
a. de vaste prijs voor boeken of muziekuitgaven die zijn uitgegeven in een lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet lager is dan de door de buitenlandse uitgever voor verkoop aan eindafnemers in Nederland vastgestelde of aanbevolen prijs;
b. de vaste prijs voor boeken of muziekuitgaven die zijn uitgegeven in een staat die geen lidstaat van de Europese Unie of partij bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is, niet lager is dan de door de buitenlandse uitgever voor verkoop aan eindafnemers in Nederland vastgestelde of aanbevolen prijs;
c. indien de buitenlandse uitgever geen prijs voor verkoop aan eindafnemers in Nederland heeft vastgesteld of aanbevolen, voor boeken of muziekuitgaven, bedoeld in onderdeel a of b, de vaste prijs niet lager is dan de door de buitenlandse uitgever voor verkoop aan eindafnemers in de staat waar de boeken of muziekuitgaven zijn uitgegeven vastgestelde of aanbevolen prijs.
2. Indien door de buitenlandse uitgever geen prijs als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld of aanbevolen, stelt de importeur geen vaste prijs vast.
3. Indien de importeur boeken of muziekuitgaven die zijn uitgegeven in een lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, heeft ingekocht tegen een prijs die lager ligt dan de gebruikelijke inkoopprijs, kan hij in afwijking van het eerste lid de vaste prijs naar evenredigheid lager vaststellen.
4. In het geval dat ten hoogste vijf exemplaren van hetzelfde boek of dezelfde muziekuitgave per keer door de importeur worden geïmporteerd, is artikel 4 niet van toepassing, tenzij deze import plaatsvindt met het oogmerk deze wet te ontduiken.
5. Voor boeken en muziekuitgaven die in Nederland zijn uitgegeven en na uitvoer weer in Nederland worden ingevoerd, mag de door de importeur vastgestelde prijs niet lager zijn dan de door de Nederlandse uitgever vastgestelde prijs.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing op boeken en muziekuitgaven voorzover het herinvoer betreft uit een lidstaat van de Europese Unie of uit een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, tenzij de uitvoer en herinvoer plaatsvonden met het oogmerk deze wet te ontduiken.
1. De uitgever en de importeur doen van de vaste prijs mededeling aan het College. Het College draagt zorg voor de landelijke bekendmaking van de vaste prijs. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden omtrent de mededeling en bekendmaking, bedoeld in de eerste en tweede volzin.
2. De vaste prijs geldt met ingang van de eerste dag waarop het boek of de muziekuitgave voor verkoop aan eindafnemers beschikbaar is.
1. De uitgever en de importeur kunnen de vaste prijs telkens na verloop van een half jaar aanpassen met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip.
2. Artikel 4, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op een aanpassing als bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 2. Toepassing van de vaste prijs
1. De verkoper past bij verkoop van een boek of een muziekuitgave aan een eindafnemer de vaste prijs toe. Deze verplichting geldt niet voor
a. boeken en muziekuitgaven die beschadigd zijn;
b. verkoop aan eindafnemers in geval van faillissement of opheffing van de activiteiten van de uitgever, importeur of verkoper, mits daarvan vooraf mededeling is gedaan aan het College;
c. verkoop aan eindafnemers in geval van opruiming van winkelvoorraad van boeken en muziekuitgaven die langer dan twee jaar geleden zijn uitgegeven en de laatste twaalf maanden niet meer door de verkoper zijn ingekocht, mits daarvan vooraf mededeling is gedaan aan het College.
2. De verkoper onthoudt zich van mededelingen omtrent de prijs van boeken en muziekuitgaven die onjuist zijn danwel de eindafnemer anderszins kunnen misleiden.
3. De verkoper kan kosten die verband houden met dienstverleningen en leveringen van bijzondere aard bij de eindafnemer in rekening brengen.
4. De verkoper informeert de eindafnemer vooraf over de kosten, bedoeld in het derde lid.
Paragraaf 3. Opheffing van de vaste prijs
1. De uitgever en de importeur kunnen de vaste prijs opheffen met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip, doch niet eerder dan met ingang van één jaar na het tijdstip, bedoeld in artikel 4, tweede lid.
2. Artikel 4, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op de opheffing, bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 4. De boekenclubprijs
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. boekenclub: een verkoper die onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader te stellen regels bedrijfsmatig en op landelijke schaal boeken verkoopt en distribueert aan uitsluitend particuliere eindafnemers, zijnde natuurlijke personen die voor de periode van minimaal één kalenderjaar koopverplichtingen zijn aangegaan;
b. boekenclubprijs: de door de uitgever of de importeur op grond van artikel 9 vastgestelde prijs.
1. De uitgever en de importeur kunnen op verzoek van een boekenclub een van de vaste prijs afwijkende boekenclubprijs vaststellen voor de verkoop aan eindafnemers die jegens de boekenclub een koopverplichting als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, zijn aangegaan.
2. De boekenclubprijs geldt niet eerder dan vier maanden na het tijdstip, bedoeld in artikel 4, tweede lid.
3. De uitgever en de importeur kunnen de boekenclubprijs telkens na een half jaar aanpassen of opheffen met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip, doch niet eerder dan met ingang van een jaar na het tijdstip waarop de boekenclubprijs is gaan gelden.
4. De boekenclubprijs vervalt in ieder geval bij de opheffing van de vaste prijs als bedoeld in artikel 7, eerste lid.
De boekenclub past bij verkoop van een boek aan een eindafnemer die jegens de boekenclub een koopverplichting als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, is aangegaan, de vastgestelde boekenclubprijs toe.
Artikel 4, eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling, aanpassing en opheffing van de boekenclubprijs.
Representatieve organisaties van uitgevers en verkopers maken afspraken over noodzakelijke voorwaarden voor de instandhouding van een infrastructuur die gericht is op spreiding en beschikbaarheid van boeken en muziekuitgaven.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het toepassen door een verkoper van kortingen op de vaste prijs in geval van:
a. gelijktijdige levering van meerdere exemplaren van een boek of een muziekuitgave aan eenzelfde eindafnemer;
b. levering aan instellingen van onderwijs, aan door instellingen van onderwijs schriftelijk gemandateerde natuurlijke of rechtspersonen en aan bij een instelling van onderwijs als leerling of student ingeschreven natuurlijke personen van boeken of muziekuitgaven die dienen tot onderwijs dat vanwege de overheid of vanwege een rechtspersoon zonder winstoogmerk wordt gegeven, voor zover die boeken deel uitmaken van de voorgeschreven literatuur;
c. levering ten behoeve van bibliotheken van onderwijsinstellingen en bibliotheken verbonden aan penitentiaire inrichtingen of ziekenhuizen en verpleeginrichtingen in het kader van de uitoefening van hun bibliotheekfunctie;
d. levering aan openbare bibliotheken in het kader van de uitoefening van hun publieksfunctie;
e. levering van muziekuitgaven aan koordirigenten in het kader van hun functie-uitoefening.
HOOFDSTUK 4. BIJZONDERE PRIJZEN
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het in bij die regels te bepalen bijzondere gevallen al dan niet tijdelijk vaststellen van bijzondere, van de vaste prijs afwijkende prijzen.
HOOFDSTUK 5. BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING DOOR HET COLLEGE VOOR DE VASTE PRIJS VOOR BOEKEN EN MUZIEKUITGAVEN
Paragraaf 1. Het College voor de vaste prijs voor boeken en muziekuitgaven
1. Er is een College voor de vaste prijs voor boeken en muziekuitgaven. Het College heeft tot taak toe te zien op de naleving van deze wet.
2. Het College bezit rechtspersoonlijkheid.
1. Het College bestaat uit een voorzitter en twee of vier andere leden. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van het College.
2. De leden van het College worden benoemd voor een periode van vijf jaren. Herbenoeming voor een aansluitende periode is eenmaal mogelijk.
3. De leden van het College kunnen op eigen verzoek worden ontslagen. Daarnaast kunnen de leden slechts wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen, alsmede wegens bij of krachtens de wet geregelde onverenigbaarheden van functies of belangen, worden geschorst of ontslagen.
4. Met het lidmaatschap van het College zijn onverenigbaar:
– het werkzaam zijn bij een ministerie of bij een instelling, een dienst of een bedrijf, ressorterende onder de verantwoordelijkheid van een minister;
– het lidmaatschap van een der Kamers der Staten-Generaal, een provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;
– het hebben van financiële of andere belangen bij bedrijven of instellingen en het vervullen van nevenfuncties waardoor een goede vervulling van de functie of de handhaving van de onafhankelijkheid van het betrokken lid of van het vertrouwen daarin in het geding kan zijn.
5. De leden van het College melden het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van hun functie aan Onze Minister.
6. Nevenfuncties van de leden van het College anders dan uit hoofde van hun functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij het College en bij Onze Minister.
1. Onze Minister stelt de bezoldiging en de overige regels ten aanzien van de rechtspositie van de leden van het College vast.
2. Ten aanzien van de leden van het College wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 383 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verslag gedaan in het jaarverslag, bedoeld in artikel 19.
3. Op het personeel in dienst van het College zijn de rechtspositieregels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries van overeenkomstige toepassing. De in die regels neergelegde bevoegdheden, met uitzondering van de aan Ons dan wel de aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegekende bevoegdheden tot het stellen van regels, worden uitgeoefend door het College. Voor zover in die regels is bepaald dat bevoegdheden worden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, worden deze bevoegdheden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze Minister.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan gedeeltelijk worden afgeweken van het derde lid.
1. Het College stelt een bestuursreglement vast, waarin in ieder geval regels over de werkwijze en procedures zijn opgenomen.
2. Het bestuursreglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het bestuursreglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door het College kan belemmeren.Artikel 19
1. Het College stelt jaarlijks voor 1 juli een jaarverslag op. Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het gevoerde beleid. Het jaarverslag beschrijft voorts het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg.
2. Het jaarverslag wordt aan Onze Minister en aan beide kamers der Staten-Generaal gezonden.
1. Het College verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitvoering van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
2. Onze Minister kan, nadat het College in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen te maken, nadere regels stellen met betrekking tot de gegevensuitwisseling tussen Onze Minister en het College.
1. Onze Minister kan, na overleg met het College, beleidsregels vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening door het College. Indien de beleidsregels betrekking hebben op het opleggen van boetes geeft Onze Minister deze in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
2. De beleidsregels worden in de Staatscourant bekend gemaakt.
1. Het College doet van genomen besluiten binnen een week mededeling aan Onze Minister.
2. Onze Minister kan een besluit van het College vernietigen. Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Indien naar het oordeel van Onze Minister het College zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het College in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
3. Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.
Onze Minister zendt elke vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van het College.
1. De kosten van het College worden door Onze Minister vergoed.
2. Het College zendt jaarlijks voor 1 oktober een begroting voor het daaropvolgende jaar aan Onze Minister.
3. De begroting behelst een raming van de baten en lasten, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven. Tevens omvat de begroting een voorstel aan Onze Minister aangaande het bedrag dat ter dekking van de kosten van het College in het betreffende jaar in de rijksbegroting zal worden opgenomen.
4. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien. Uit de toelichting blijkt steeds welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet aan het College opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.
5. Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening.
6. Het besluit tot vaststelling van de begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet het College daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
1. Het College behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister voor:
a. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen;
b. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan;
c. het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 28;
d. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.
2. Het is het College niet toegestaan:
a. rechtspersonen op te richten dan wel daarin deel te nemen;
b. kredietovereenkomsten en overeenkomsten van geldlening aan te gaan;
c. overeenkomsten aan te gaan waarbij het College zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij het zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt.
1. Het College vormt een egalisatiereserve.
2. Het verschil tussen de gerealiseerde baten van het College en de gerealiseerde activiteiten komt ten gunste van onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.
3. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.
1. Tegelijk met het jaarverslag, bedoeld in artikel 19, dient het College de jaarrekening bij Onze Minister in.
2. Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
1. De jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financiële beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zo veel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het College aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt het College dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.
3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige inning en besteding van de middelen door het College.
4. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het College voldoen aan eisen van doelmatigheid.
Paragraaf 2. Bestuursrechtelijke handhaving
1. Het College is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. Met toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de leden van het College en de bij besluit van het College aangewezen medewerkers van het College.
3. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. De in artikel 31, tweede lid, bedoelde toezichthouders zijn bevoegd om bedrijfsruimten en voorwerpen te verzegelen gedurende de tijd gelegen tussen 18.00 en 8.00 uur, voor zover dat voor de uitoefening van de in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde bevoegdheden redelijkerwijs noodzakelijk is.
2. De in artikel 31, tweede lid, bedoelde toezichthouders oefenen de hun in het eerste lid en artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht toegekende bevoegdheid zo nodig uit met behulp van de sterke arm.
3. Iedere uitgever, importeur, en verkoper draagt er zorg voor dat de in artikel 31, tweede lid, bedoelde toezichthouders desgevraagd inzage verkrijgen in – en kopieën kunnen maken van – de zakelijke gegevens en bescheiden van bedrijven of instellingen, voor zover dat voor de vervulling van de toezichthoudende taak redelijkerwijs nodig is.
1. Bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken 2 tot en met 4 door een uitgever, importeur of verkoper kan het College aan de overtreder:
a. een boete opleggen;
b. een last onder dwangsom opleggen.
2. Een boete en een last onder dwangsom kunnen tezamen worden opgelegd.
3. Het College legt geen boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
1. De in artikel 33, eerste lid, onder a, bedoelde boete bedraagt ten hoogste € 90 000.
2. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt het College in elk geval rekening met de ernst van de overtreding, alsmede de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het College houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
1. Een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onder b, strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen. Aan een last kunnen voorschriften worden verbonden inzake het verstrekken van gegevens aan het College.
2. Een last geldt voor een door het College te bepalen termijn van ten hoogste twee jaar.
3. Het College kan, al dan niet op verzoek van de overtreder, een last onder dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
4. De artikelen 5:32, vierde en vijfde lid, 5:33, 5:34, eerste lid, en 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.
1. Indien een toezichthouder als bedoeld in artikel 31, tweede lid, vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 33, eerste lid, is begaan, maakt hij daarvan een rapport op.
2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt:
a. de naam van de overtreder;
b. het overtreden wettelijk voorschrift;
c. zonodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.
3. Op verzoek van de overtreder draagt het College er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.
1. De overtreder wordt schriftelijk uitgenodigd om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen omtrent het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijk boete of een last onder dwangsom. Het rapport, bedoeld in artikel 36, eerste lid, wordt daartoe bij de uitnodiging aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.
2. Indien de overtreder zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, zorgt het College op verzoek van de overtreder voor bijstand door een tolk indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.
1. Het College kan degene, die jegens de in artikel 31, tweede lid, bedoelde toezichthouders in strijd handelt met artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een boete opleggen van ten hoogste € 4 500.
2. Het College legt geen boete op indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde overtreding.
4. Ingeval de in het eerste lid, bedoelde overtreding een weigering inhoudt medewerking te verlenen aan de toepassing van artikel 5:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan het College een last onder dwangsom opleggen om inzage te verlenen in de in die last aangegeven zakelijke gegevens en bescheiden.
5. Een boete als bedoeld in het eerste lid, en een last als bedoeld in het vierde lid, kunnen tezamen worden opgelegd.
6. De artikelen 5:32, vierde en vijfde lid, 5:33, 5:34, eerste lid, en 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing op de in het vierde lid bedoelde last.
1. Het College beslist bij beschikking omtrent het opleggen van een boete of een last onder dwangsom.
2. De beschikking waarbij een boete of een last onder dwangsom wordt opgelegd, vermeldt in ieder geval:
a. indien een boete wordt opgelegd: de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan, met inachtneming van artikel 34, tweede lid;
b. indien een last wordt opgelegd: de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;
c. de overtreding terzake waarvan de boete of de last wordt opgelegd, alsmede het overtreden wettelijk voorschrift;
d. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan en zonodig een aanduiding waar en en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.
3. De beschikking waarbij een boete of last onder dwangsom wordt opgelegd wegens overtreding van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken 2 tot en met 4 dient te worden gegeven binnen dertien weken nadat een rapport als bedoeld in artikel 36, eerste lid, is opgemaakt.
De bevoegdheid tot opleggen van een boete of een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 33, eerste lid, vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan.
1. Een boete wordt betaald binnen dertien weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.
2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken.
3. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.
1. Bij gebreke van betaling binnen de in artikel 41, derde lid, bedoelde termijn van twee weken kan het College de verschuldigde boete, verhoogd met de krachtens artikel 41, tweede lid, verschuldigde rente en de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.
2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.
4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.
Het College draagt de opbrengsten van opgelegde boetes en verbeurde dwangsommen af aan Onze Minister. Deze opbrengsten dienen ter bestrijding van de kosten van het College.
HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
1. Voor boeken en muziekuitgaven die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet al zijn uitgegeven onder de werking van het Reglement Handelsverkeer van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB) dan wel het Reglement Handelsverkeer van muziekuitgaven van de Vereeniging van Muziekhandelaren en -uitgevers in Nederland (VMN), geldt de onder de werking van genoemd Reglementen vastgestelde particuliere prijs als vaste prijs.
2. In afwijking van artikel 4, eerste en tweede lid, geldt de in het eerste lid bedoelde vaste prijs met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
3. Deze wet is niet van toepassing op:
a. andere boeken en muziekuitgaven dan bedoeld in het eerste lid, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet al zijn uitgegeven;
b. verkoop van boeken en muziekuitgaven op grond van voor 28 oktober 2002 gesloten overeenkomsten tussen boekverkopers of muziekhandelaren en eindafnemers.
Een krachtens de artikelen 13 en 14 vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de vaste boekenprijs.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28652-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.