28 643
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, in hoofdzaak in verband met uitzendkrachten in het onderwijs (regeling uitzendkrachten in het onderwijs)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 16 december 2002

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslagingen over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderkennen het belang van een expliciete wettelijke regeling voor het tewerkstellen van personeel zonder benoeming.

Ook de leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij onderkennen dat de mogelijkheid om onderwijspersoneel tewerk te stellen zonder benoeming en aldus te voorzien in een wettelijke regeling van uitzendkrachten en detachering in het onderwijs, het belangrijkste element vormt in dit wetsvoorstel. Toch vormt het wetsvoorstel ook op dit punt niet meer dan een fatsoenlijke regeling van een situatie die juridisch toch al niet verboden was. De onderwijswetgeving kent geen bepalingen die het inschakelen van uitzendkrachten verbieden, maar evenmin bepalingen die het regelen. De leden van de PvdA-fractie hechten aan juridische helderheid en staan daarom niet afwijzend tegen deze kern van het wetsvoorstel. Niettemin hebben de leden van de PvdA-fractie wel enkele vragen.

2. Bevoegdheidsvereisten

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de regering van oordeel is dat ook uitzendkrachten moeten voldoen aan de benoemingsvereisten. Deze leden vragen of deze vereisten de inzet van uitzendkrachten niet onnodig zullen belemmeren. Juist uitzendkrachten zullen de grote lesuitval als gevolg van ziekte kunnen terugdringen en daarbij past een flexibele en snelle inzet van personeel zonder benoeming, zo stellen deze leden. Zij vragen of een school ook voor een uitzendkracht bij de onderwijsinspectie ontheffing van de benoemingsvereisten kan vragen. Kan deze ontheffing per omgaande worden verleend, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Zij achten dat noodzakelijk voor het tewerkstellen van uitzendkrachten, daar deze tewerkstelling nu eenmaal een spoedeisend en tijdelijk karakter kent. Acht de regering het ook mogelijk dat een uitzendbureau voor een uitzendkracht een voor meerdere tewerkstellingen geldende ontheffing aanvraagt en verkrijgt, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De regering spreekt in artikel III over bevoegd «in de ruime zin van het woord». Hoe moet dit worden begrepen, zo vragen de leden van de CDA- en de PvdA-fractie. Ook vragen de leden van de PvdA-fractie of de zogenoemde bevoegdheid in ruime zin nog wel zal voldoen aan de criteria van beroepskwaliteit van het leraarschap, zoals deze voor ogen stonden in de Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO)? Kan de regering het verschil nader toelichten, zodat de Kamer een heldere en welbewuste keuze kan maken tussen een ruime en een enge interpretatie van bevoegdheid?

3. Relatie met de Wet Allocatie arbeidskrachten door intermediairs

De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) bepaalt dat uitzendwerknemers worden betaald conform de CAO-bepalingen van de uitzendwerkgever of volgens de CAO van het bedrijf waar de uitzendwerknemer werkt. Indien beide CAO's niet voorzien in de beloning van uitzendwerknemers, dan verdienen uitzendwerknemers hetzelfde loon als werknemers die bij het betreffende bedrijf hetzelfde werk doen. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de beloningen volgens de CAO's van uitzendwerkgevers zich verhouden tot de onderwijs-CAO's. Welke verschuivingen voorziet de regering dat de Waadi op de onderwijsarbeidsmarkt teweeg zal brengen? Zal het lerarentekort aldus op korte termijn worden verkleind, zonder dat de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep op lange termijn verder wordt ondergraven? De leden van de PvdA-fractie vragen de regering haar opvatting in dezen nader te adstrueren.

4. Formatiebudget

Waarom kan met het expliciet wettelijk regelen van het tewerkstellen zonder benoeming ook niet worden geregeld dat dit personeel valt binnen het formatiebudget, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Het tewerkstellen van uitzendkrachten is op grond van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra nu alleen maar mogelijk door formatierekeneenheden te verzilveren. Is dit niet een onnodige belemmering, zo vragen deze leden.

5. Publicatie Plan van scholen

De leden van de CDA-fractie vragen of het voor alle belanghebbenden overbodig is het Ontwerp van het Plan van Scholen ook te publiceren in de Staatscourant. Zij doelen daarbij met name op betrokken overheden als provincies en gemeenten.

6. Beroepen bij beslissingen inzake de aanvang van bekostiging van scholen

Een ander element van het wetsvoorstel betreft het beroep bij beslissingen ten aanzien van de bekostiging van scholen. De regering is van mening dat steeds de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevoegd moet zijn bij zaken met betrekking tot het Plan van Scholen en niet de rechtbank. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om nader toe te lichten waarom het onlogische en onbevredigende verschil ten aanzien van de bevoegde rechter juist in deze richting moet worden bijgewerkt en niet in de omgekeerde richting? Welke voor- en nadelen hebben tot deze afweging gebracht, zo vragen deze leden.

7. Inwerkingtreding

Is de regering voornemens de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel afhankelijk te maken van de afhandeling van de Wet op de beroepen in het onderwijs, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Als de regering naar aanleiding van dat wetsvoorstel het onderhavige wetsvoorstel eventueel nog wenst aan te passen, dringt bij de aan het woord zijnde leden de vraag op of eerdere behandeling en inwerkingtreding wenselijk is.

De voorzitter van de commissie

Cornielje

De Griffier van de commissie

De Kler


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), voorzitter, Netelenbos (PvdA), Monique de Vries (VVD), Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Hoogendijk (LPF), Bonke (LPF), ondervoorzitter, Vergeer-Mudde (SP), Jense (LN), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Azough (GroenLinks), Eski (CDA) en Vacature (PvdA).

Plv. leden:, Slob (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Dittrich (D66), De Grave (VVD), Van Aartsen (VVD), Adelmund (PvdA), Luchtenveld (VVD), Hessels (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Vacature (GroenLinks), Van Oerle-van der Horst (CDA), Wiersma (LPF), Zeroual (LPF), Eerdmans (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (LN), Eberhard (Groep De Jong), Dijksma (PvdA), Van Fessem (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Sterk (CDA), Halsema (GroenLinks), Van Bochove (CDA) en Bos (PvdA).

Naar boven