28 638 Mensenhandel

Nr. 106 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 oktober 2013

Deze brief geeft een reactie - conform verzoek van uw Kamer – op het rapport van UNICEF Nederland en Defence for Children – Ecpat Nederland, dat ik op 30 mei 2013 in ontvangst heb mogen nemen. Het rapport is getiteld «Kinderhandel in Nederland. De aanpak van kinderhandel en de bescherming van minderjarige slachtoffers in Nederland». Ook geeft deze brief – conform verzoek van uw Kamer – een reactie op het rapport «Mensenhandel: het slachtofferperspectief. Een verkennende studie naar behoeften en belangen van slachtoffers mensenhandel in Nederland» van Intervict.

Deze brief zend ik u mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (VenJ).

I. De rapporten op hoofdlijnen:

Rapport «Mensenhandel: het slachtofferperspectief» op hoofdlijnen

Zoals de titel van het rapport van Intervict al aangeeft, wordt de aanpak van mensenhandel hoofdzakelijk vanuit de optiek van het slachtoffer – en zijn behoeften en belangen – beschouwd. In dit kader hebben de onderzoekers – naast literatuuronderzoek – onder andere 36 slachtoffers van mensenhandel geïnterviewd en 16 experts op het gebied van mensenhandel. Ook is een groot aantal dossiers geanalyseerd. Hierbij heeft Intervict nauw samengewerkt met Fier Fryslan. Doel van het onderzoek is met name een bijdrage te leveren aan de verbetering van de positie van slachtoffers van misdrijven, in dit geval mensenhandel.

In het onderzoek wordt onder meer gesteld dat de zorg voor slachtoffers mensenhandel niet is aangepast aan de verschillende en veranderende behoeftes van slachtoffers. In de ogen van de onderzoekers spoort de timing van de aanpak mensenhandel niet met het tijdspad van de verwerkingsprocessen van de slachtoffers.

De volgende concrete aanbevelingen komen naar voren in het rapport:

  • 1. Allereerst de aanbeveling van een enquêteonderzoek naar de omvang van uitbuitingspraktijken onder sekswerkers in verschillende branches en onder populaties van buitenlandse werknemers, bijvoorbeeld uit Midden en Oost Europa. Daarnaast wordt gepleit voor verder onderzoek naar de mate waarin EU-onderdanen gebruik (kunnen) maken van de huidige voorzieningen.

  • 2. Ook zijn de onderzoekers van mening dat de identificatie van slachtoffers niet de exclusieve bevoedheid van de politie moet zijn. Bij de identificatie dienen meerdere disciplines te worden betrokken. De onderzoekers pleiten ervoor identificatie van slachtoffers te laten geschieden door CoMensha. Deze identificatie van slachtofferschap zou gericht dienen te zijn op de intake voor een hulpverleningstraject en niet ondergeschikt dienen te zijn aan het vaststellen van een opsporingsindicatie.

  • 3. Daarnaast wordt gepleit voor centralisatie en stroomlijning van de organisatie van het hulpaanbod. Bij de invulling van een op de persoon toegesneden aanbod door CoMensha zou een voorbeeld kunnen worden genomen aan de case-managers in dienst van Slachtofferhulp Nederland.

  • 4. Het hulpaanbod zou bovendien gedifferentieerd dienen te zijn naar de verschillende categorieën slachtoffers.

  • 5. Meer aandacht voor crisisopvang is gewenst, aldus Intervict.

  • 6. De wens van slachtoffers om niet over hun uitbuiting te willen spreken, dient te worden gerespecteerd, zo stelt Intervict. Binnen de nieuw gecreëerde veilige situatie zou in de categorale opvangvoorzieningen, mede naar het Belgische voorbeeld, met de slachtoffers dienen te worden overlegd of en wanneer contact met de politie zal worden opgenomen.

Rapport «Kinderhandel in Nederland» op hoofdlijnen

Doel van dit onderzoek van UNICEF Nederland en Defence for Children – Ecpat Nederland is een actueel beeld te geven van de huidige stand van zaken omtrent de bestrijding en aanpak van kinderhandel en de bescherming van minderjarige slachtoffers in Nederland. Het betreft een «verslag van bevindingen» op basis van deskresearch, interviews met sleutelpersonen uit het veld en uitwerking van casuïstiek.

In dit uitgebreide rapport met 4 basispunten waarop het Nederlandse beleid ten aanzien van kinderhandel verbetering behoeft, 5 kernaanbevelingen en 30 aanbevelingen komen UNICEF Nederland en Defence for Children – Ecpat Nederland onder meer tot de conclusie dat vooral de bestrijding van mensenhandel in de afgelopen 8 jaar prioriteit is geweest en dat dit zich met name heeft vertaald in maatregelen om de opsporing en vervolging van mensenhandel naar een hoger plan te tillen en de samenwerking tussen de verschillende ketenpartners te verbeteren. Volgens de onderzoekers is de bescherming van de (minderjarige) slachtoffers bij deze ontwikkelingen achtergebleven. De grootste zorgen bestaan over de opvang van en zorg aan minderjarige slachtoffers van grensoverschrijdende mensenhandel, zo stelt het rapport.

Verder is hoofdpunt van kritiek dat geen specifiek beleid wordt gevoerd op kinderhandel. Er zou te weinig aandacht zijn voor de bijzondere positie van minderjarige slachtoffers in alle facetten van het mensenhandelbeleid. Zo zou de hulpverlening onvoldoende toegespitst zijn op de bijzondere positie van minderjarige slachtoffers van mensenhandel. Ook zouden opvang- en hulpverleningsinstellingen – instellingen, die juist meer deskundigheid hebben rond minderjarigen – onvoldoende betrokken worden bij de ketenaanpak.

Het rapport bevat – zoals gezegd – een groot aantal aanbevelingen. De belangrijkste verbeterpunten worden als volgt samengevat:

  • Preventief beleid;

  • Melden en registreren van minderjarige slachtoffers;

  • Opvang en hulpverlening aan minderjarige slachtoffers;

  • Bescherming van minderjarige slachtoffers tijdens opsporing en vervolging.

II. Beleidsreactie op hoofdlijnen:

Slachtofferschap van mensenhandel:

De rapporten maken beide duidelijk dat gemene deler bij de slachtoffers mensenhandel is dat zij slachtoffer zijn van praktijken die gekenmerkt worden door dwang, geweld en misleiding. Zij worden misbruikt voor geldelijk gewin. Op slinkse wijze wordt hen hun zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen ontnomen. Ook worden ze vaak in een afhankelijke positie gebracht, bijvoorbeeld door hun paspoort af te pakken of te zorgen dat zij een schuld opbouwen. Toepassing van geweld of de dreiging daarmee en inspelen op angstgevoelens zijn veelal aan de orde. Vaak bevinden slachtoffers van mensenhandel zich in een geïsoleerde positie door toedoen van de mensenhandelaren. Als gevolg van de (emotionele) afhankelijkheid van de mensenhandelaar zijn de slachtoffers in veel gevallen niet in staat zelf melding en aangifte te doen en zijn ze hiervoor afhankelijk van anderen. Vrees voor of juist verbondenheid met de mensenhandelaar beperkt de aangiftebereidheid van deze slachtoffers. Sommige slachtoffers zien zichzelf daardoor soms niet als slachtoffers. Ook zijn veel slachtoffers – mede door ervaringen in het thuisland – erg wantrouwend ten opzichte van de autoriteiten, zoals politie en OM. Het voorgaande heeft gevolgen voor die gevallen waarin slachtoffers wel aangifte doen; slachtoffers van mensenhandel durven bijvoorbeeld niet altijd hun hele verhaal te vertellen. In beide rapporten komt dit beeld duidelijk naar voren, waarbij geldt dat voor minderjarige slachtoffers het slachtofferschap als extra ingrijpend kan worden gekwalificeerd, mede aangezien zij deze praktijken al op jonge leeftijd hebben moeten meemaken. Ten slotte gaat het hierbij in veel gevallen om personen, die zich daarvoor ook al in een kwetsbare positie bevonden en beperkt weerbaar zijn.

Dit alles neemt niet weg dat er grote verschillen zijn tussen slachtoffers van mensenhandel onderling. Uitgangspunt is de slachtoffers die hulp te bieden, waar ze ook echt mee geholpen zijn. Maatwerk is daarvoor geboden. Behoeften van slachtoffers mensenhandel variëren van aan intensieve medische-psychische begeleiding om trauma’s te verwerken, het verzorgen van een veilige opvangplek, bijstand door een advocaat, hulp bij het weer krijgen van een normaal dag- en nachtritme tot aan het aanvragen van een uitkering etc. Zorg- en hulpbehoeften van deze slachtoffers worden bovendien niet alleen bepaald door hetgeen zij in het kader van de mensenhandelsituatie hebben meegemaakt, maar veelal ook door eerdere (traumatische) ervaringen.

Ook hebben slachtoffers van mensenhandel behoefte aan gerechtigdheid en de erkenning dat men slachtoffer is van een zeer ernstig misdrijf. De kwaliteit van aangiften en getuigenverklaringen speelt in dit kader een belangrijke rol; niet alleen om de dader veroordeeld te krijgen maar bijvoorbeeld ook om schadevergoeding mogelijk te maken. Bij buitenlandse slachtoffers is in sommige gevallen nog een complicerende factor dat de (seksuele) uitbuitingssituatie niet in Nederland heeft plaatsgevonden.

Kortom, slachtoffers van mensenhandel – en dan met name de minderjarige slachtoffers – zijn slachtoffers met bijzondere beschermingsbehoeften. Voor hen kan niet worden volstaan met generiek beleid. De verblijfsvergunning mensenhandel is een voorbeeld van beleid dat specifiek op slachtoffers mensenhandel is toegesneden. Bovendien bestaat de mogelijkheid om een verblijfsvergunning wegens humanitaire redenen te krijgen voor slachtoffers van wie echt niet verlangd kan worden dat zij medewerking verlenen wegens een grote dreiging van de dader(s) of medische of psychische redenen.

Net als de recente Negende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (verder: Nationaal rapporteur) – die vanuit een brede invalshoek op de aanpak van mensenhandel anno 2013 ingaat – maken ook deze rapporten duidelijk dat de laatste jaren vooral voor wat betreft opsporing en vervolging veel positieve ontwikkelingen in gang zijn gezet, die tot concrete resultaten leiden. Met name op het vlak van de (Jeugd)zorgketen en de verbinding met de Justitieketen is winst te behalen. Ook laten de rapporten een duidelijke behoefte zien aan het inzichtelijk maken van de verschillende procedures en regelingen ten aanzien van zorg voor (minderjarige) slachtoffers. Dit met inbegrip van «witte vlekken», daar waar de papieren werkelijkheid te zeer afwijkt van wat in de praktijk gebeurt én die gevallen dat procedures en regelingen elkaar bijten. Ook op basis van deze rapporten is – ten slotte – de conclusie gerechtvaardigd dat het loont om (nog) beter de verbinding te zoeken met zowel brede staande structuren op dit terrein, bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland en het Schadefonds Geweldsmisdrijven, als nieuwe structuren zoals de overgang van de WMO en de Jeugdzorg naar de gemeenten. Voor een meer uitgebreide uitleg van deze punten, verwijs ik u naar de beleidsreactie op de Negende rapportage van de Nationaal rapporteur.

Om op bovenstaande punten de komende tijd succesvol een slag te maken, wordt ingezet op de volgende brede trajecten:

1. Nationaal verwijzingsmechanisme: wegwijzer voor slachtofferhulp en samenwerking

Over het nationaal verwijzingsmechanisme bent u geïnformeerd in mijn reactie op de Negende rapportage van de Nationaal rapporteur van 24 oktober 2013. Een nationaal verwijzingssysteem is – kortgezegd – een wegwijzer of raamwerk waarin is aangegeven hoe de verschillende ketenpartners van zowel de zijde van de overheid (OM, politie, lokaal bestuur, KMar, Inspectie SZW, IND, COA, jeugdzorg, UWV, Slachtofferhulp NL, RIECs, Veiligheidshuizen etc.) als van de zijde van maatschappelijke organisaties (vrouwenopvang, Comensha etc.) handelen om slachtoffers van mensenhandel te identificeren, ondersteunen en indien nodig op te vangen. Dit door hen door te verwijzen naar relevante diensten en organisaties. Het nationaal verwijzingsmechanisme is daarmee bij uitstek een instrument voor het meer centraliseren en stroomlijnen van procedures en regelingen én het in beeld krijgen van concrete verbeterpunten in de opvang van en hulp aan slachtoffers. Ook is het behulpzaam bij het optimaliseren van de samenwerking tussen de relevante professionals en organisaties. Doel is dat de slachtoffers dit concreet gaan merken door een beter hulp- en opvangaanbod op maat. Het verwijzingsmechanisme is bedoeld voor alle slachtoffers van mensenhandel en zal nadrukkelijk ingaan op de positie van minderjarige slachtoffers.

Veel van de aspecten die ook genoemd worden in de rapporten van Intervict en van Unicef Nederland/Ecpat en Defence for children, zoals (multidisciplinaire) identificatie, registratie, crisisopvang, het hulpaanbod aan EU-burgers, de verdere doorgeleiding naar gepaste zorg en de relatie tussen de strafrechtelijke, vreemdelingrechtelijke en zorgketen zullen in het kader van dit verwijzingsmechanisme nader worden bezien.

2. De Task Force Mensenhandel: succesvol in het versterken van de integrale aanpak

Begin 2014 loopt de tweede termijn van de Task force af. De Task Force heeft recent besloten mij te adviseren de instelling van de Task Force met een derde termijn te verlengen. Voor het werk in de derde termijn zal door de Task Force een agenda worden opgesteld. Naar verwachting zal die langs de volgende lijnen zijn opgebouwd: het signaleren van nieuwe fenomenen van mensenhandel en het formuleren en uitvoeren van een aanpak daarbij, het aanpakken van belangrijke knelpunten in de aanpak en het borgen van de samenwerking die in de eerste twee termijnen van de grond is gekomen. Gezien de aanbevelingen van de Nationaal rapporteur ligt het in de rede dat het beter betrekken van (jeugd)zorginstellingen bij de aanpak van mensenhandel daar een plaats in zal krijgen, evenals het versterken van de verbinding met bestaande structuren.

3. Brede onderzoeksagenda: meer inzicht om effectiever te opereren

De gekozen bewoordingen in de rapporten – «verkennende studie» en «verslag van bevindingen» – geven het in feite al aan: nader onderzoek en nadere dataverzameling is gewenst. Veel onderzoek focust – net als de beide rapporten – op de eerste paar maanden dat de slachtoffers in beeld zijn, terwijl het nu juist ook gaat om de effectiviteit van hulp en opvang op de lange termijn. Het rapport van Intervict focust bijvoorbeeld vooral op de eerste periode van intake, assessment en bedenktijd. Deze eerste periode is weliswaar van groot belang om ervoor te zorgen dat de slachtoffers de opvang en zorg krijgen die ze nodig hebben, maar deze blik op de eerste maanden moet niet het zicht wegnemen van de opvang en zorg in een later stadium en de kwaliteit en effectiviteit daarvan. Bovendien is het zaak om (Jeugd)zorgketen «breed» casuïstiek en ervaringen met deze doelgroep in kaart te brengen.

Zoals ik in de beleidsreactie op de Negende rapportage van de Nationaal rapporteur heb aangegeven, wordt mede daarom ingezet op een breed scala aan onderzoeken. Met name vanuit slachtofferoptiek zijn de nu lopende onderzoeken naar diagnostiek en behandelmethoden van belang. Daarnaast zal het nationaal verwijzingsmechanisme naar verwachting steeds meer (beleids)informatie gaan genereren. Werkende weg wordt dus beleidsinformatie voor een effectieve aanpak gegenereerd.

III. Beleidsreactie op meer specifieke punten:

Verder zijn de volgende elementen voor wat betreft de concrete aanbevelingen van de NRM ook in dit kader relevant:

Meer minderjarigen in beeld:

Ook op het punt van het beter in beeld krijgen van minderjarige slachtoffers van mensenhandel zal het nationaal verwijzingsmechanisme naar verwachting ook bijdragen. Los hiervan, zijn zoals reeds in de zogeheten loverboybrief van 4 juli jl. is gemeld, de volgende acties in gang gezet om de zorg voor en bescherming van slachtoffers van loverboys te verbeteren. Het gaat dan om het verbeteren op het terrein van identificatie en registratie en opvang en behandeling. Ook gaat het om het investeren in aangiftebereidheid.

Concreet gaat het hierom:

  • Gesprek met Jeugdzorg Nederland om te bezien op welke manier de registratie van slachtoffers van loverboys verbeterd kan worden bij de bureaus jeugdzorg en de instellingen voor jeugdzorg. Ook het verhogen van de aangiftebereidheid wordt hierbij betrokken.

  • Quickscan werkzame huidige elementen.

  • Meerjarig effectiviteitsprogramma waarin de komende jaren de methodieken die toegepast worden gevolgd worden in hun resultaten (mogelijk met inbegrip van pilot Fier Fryslân, Horizon, Humanitas).

De succesvolle campagne «Schijn bedriegt» van Meld Misdaad Anoniem, die in opdracht van Veiligheid en Justitie wordt uitgevoerd, is in dit opzicht eveneens vermeldingswaardig. Deze campagne had over de periode juni 2012 – mei 2013 76 procent meer meldingen opgeleverd. Opvallend was daarbij de stijging over mogelijke minderjarige slachtoffers: 1 op de 4 meldingen over mensenhandel ging hierover. In opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is de film «De mooiste chick van het web» ontwikkeld. Doel van deze film is om kinderen, ouders, vrienden en leraren te wijzen op de risico’s van social media. Deze film is onder andere via www.mediawijzer.net te bekijken. Codename Future heeft in opdracht van het ministerie een lespakket rond deze film ontwikkeld, waarmee scholen actief aan de slag kunnen. De doelgroep bestaat uit leerjaren 1 en 2 van scholen in het voortgezet onderwijs. De scholen zijn per september 2013 over het lespakket geïnformeerd. In de eerste week hadden zich al 45 scholen hiervoor aangemeld.

Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) die (mogelijk) slachtoffer zijn van mensenhandel zijn de zogenaamde beschermde opvanglocaties beschikbaar. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die (mogelijk) slachtoffer zijn van mensenhandel worden in een beschermde opvang locatie geplaatst. Het COA beschikt over 60 beschermde opvangplaatsen. Het betreft kleinschalige locaties. Nidos indiceert de jongere voor een plaats in de beschermde opvang. Indicatie vindt plaats in Ter Apel, dan wel tijdens het verblijf in een «gewone» opvanglocatie voor minderjarigen. In dat laatste geval spelen signalen van de mentor in de locatie een rol. COA-medewerkers worden hierop getraind. In de beschermde opvang wordt gewerkt met een specifiek voor deze opvang ontwikkelde methodiek. Doel is het opbouwen van een vertrouwensband met de jongere, het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig te kunnen functioneren en het, afhankelijk van de procedure, voorbereiden op terugkeer of een plek in de Nederlandse samenleving. Het opbouwen van de vertrouwensband heeft ook als doel dat de jongeren hun verhaal vertellen, al dan niet gevolgd door het doen van aangifte.

Tijdens het AO Kinderpornografie van 4 juli 2013 (Kamerstuk 31 015, nr. 91) heb ik aangegeven dat ik me in ga zetten om de zogeheten «lokpuber-methode», oftewel «lokprofieken op het internet» te behouden voor de opsporing en vervolging, waarbij een opsporingsambtenaar zich voordoet als een minderjarige om zodoende «groomers» op het spoor te komen voordat ze minderjarigen daadwerkelijk misbruikt dan wel uitgebuit hebben. Dit biedt mogelijkheden om daders in beeld te krijgen, aan te pakken en daarmee slachtofferschap te voorkomen.

Ten slotte zou ik willen benadrukken dat door de intensieve integrale aanpak van mensenhandel, zoals die in de laatste jaren is ingezet en waarvan de resultaten zichtbaar worden, niet alleen ten goede is gekomen aan meerderjarige slachtoffers, maar zeker ook aan minderjarige slachtoffers. Weliswaar wordt het brede pallet aan beleidsintensiveringen onder de brede noemer van «aanpak mensenhandel» ingezet, maar dit betekent niet dat er geen of weinig oog is voor kinderen die het slachtoffer worden van deze mensonterende praktijken. Integendeel, het omvat nadrukkelijk ook deze kwetsbare kinderen. Speciale focus gaat uit naar de aanpak van loverboys, waarvan in veel gevallen jonge meisjes het slachtoffer zijn.

Slachtofferschap en de verblijfsvergunning mensenhandel

Ik onderschrijf de gedachte van de onderzoekers, zoals die ook in het rapport van Intervict aan de orde komt, dat slachtoffers in het begin zoveel mogelijk de kans moeten krijgen om tot rust te komen en te herstellen. Het is inderdaad zo dat bepaalde slachtoffers van mensenhandel – zoals het rapport van Intervict stelt – dermate zwaar getraumatiseerd zijn dat zij niet binnen een kort tijdsbestek in staat zijn om aangifte te doen. Dat is ook mede de achtergrond van het feit dat slachtoffers geen medewerking hoeven te verlenen in de bedenktijd. Ook is het van belang dat tijdens de bedenktijd al een vertrouwensband met de politie opgebouwd kan worden. De praktijk in de COSM-opvang leert dat dit in het merendeel van de gevallen mogelijk is. Veel slachtoffers willen juist wel getuigen en hebben niet de volledige 3 maanden nodig. Medewerking van slachtoffers is bovendien zeer belangrijk om daders te kunnen opsporen en vervolgen. Daarmee kan worden voorkomen dat de daders nieuwe slachtoffers maken. Bovendien bestaat – los van de verblijfsvergunning mensenhandel – de mogelijkheid om een verblijfsvergunning wegens humanitaire redenen te krijgen voor slachtoffers van wie echt niet verlangd kan worden dat zij medewerking verlenen wegens een grote dreiging van de dader(s) of medische of psychische redenen. Voor wat betreft de aanbevelingen van Intervict ten aanzien van de termijnen in het kader van de verblijfsvergunning mensenhandel in relatie tot het verwerkingsproces van slachtoffers mensenhandel is tevens relevant dat de Nationaal rapporteur in haar Negende rapportage concludeert dat voor de opvatting dat de ontkoppeling mogelijk beter zou aansluiten bij het verwerkingsproces van het slachtoffer vooralsnog weinig bewijs is. Recent is een onderzoek afgerond naar de verblijfsregeling mensenhandel in het Verenigd Koninkrijk, België en Italië. Dit najaar wordt ook het vooronderzoek naar oneigenlijk gebruik van de verblijfsregeling mensenhandel afgerond. Samen met de uitkomsten van de pilot -zal dit mede bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of de verblijfsregeling mensenhandel in de huidige vorm gehandhaafd kan blijven of dat aanpassing (op onderdelen) wenselijk is. De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie heeft al toegezegd de Tweede Kamer hierover te zijner tijd zal informeren.

Bescherming (minderjarige) slachtoffers tijdens het strafproces

Het rapport vraagt aandacht voor het belang van de bescherming van minderjarige slachtoffers tijdens het strafproces. Ik acht het van groot belang dat minderjarige slachtoffers de bescherming krijgen die zij nodig hebben. Bovendien is bescherming een essentiële voorwaarde voor het betrekken van minderjarige slachtoffers bij de opsporing en vervolging. In dit kader zijn dan ook de nodige maatregelen getroffen. Zo zijn er gecertificeerde mensenhandelrechercheurs en heeft het OM in de recent vernieuwde aanwijzing mensenhandel bepalingen opgenomen om minderjarige slachtoffers van mensenhandel te beschermen. Het is in de regel in het belang van het slachtoffer dat ondervragingen zonder onnodige vertragingen plaatsvinden, dat het aantal ondervragingen beperkt blijft en dat wordt vermeden dat ondervragingen worden herhaald. Daarnaast dient vermeden te worden dat visueel contact plaatsvindt tussen slachtoffer en verdachte, dat het slachtoffer als getuige moet optreden tijdens een openbare zitting en dat nodeloos vragen over het privéleven worden gesteld. OM en opsporingsdiensten dienen al het mogelijke te doen om aan deze belangen tegemoet te komen. Het OM kan voorstellen het slachtoffer te horen buiten de openbaarheid en buiten de aanwezigheid van de verdachte, bijvoorbeeld door de inzet van moderne communicatiemiddelen. Alternatieven zijn verder een verhoor door de rechtercommissaris, het ter terechtzitting afspelen van de geluidsopname die is gemaakt van de belastende verklaring die het slachtoffer tegenover de politie heeft afgelegd of het horen van de verbalisanten die het verhoor hebben afgenomen.

Indien mogelijk wordt het minderjarige slachtoffer steeds door dezelfde personen ondervraagd en vindt de ondervraging plaats in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte. Daarnaast mag het minderjarige slachtoffer zich laten vergezellen door een vertegenwoordiger of een volwassene naar keuze van de minderjarige, behoudens uitzonderingen. Tevens worden er, indien mogelijk, video-opnamen gemaakt van de ondervraging van het minderjarige slachtoffer of de minderjarige getuige, die als bewijs kunnen worden gebruikt in de strafprocedure.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven