28 635
Wijziging van enige wetten in verband met de instelling van de Onderzoeksraad voor veiligheid

nr. 5
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 13 mei 2003

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Na artikel III wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIIa

Indien het bij koninklijke boodschap van 6 november 2000 ingediende voorstel van wet houdende nieuwe algemene regels over de aanleg, het beheer, de toegankelijkheid en het gebruik van spoorwegen, alsmede het verkeer over spoorwegen (Spoorwegwet) (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 482, nrs. 1 en 2) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

Aan artikel 66 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Onze Minister onthoudt zich van het onderzoek naar de oorzaken van ongevallen en incidenten op hoofdspoorwegen voorzover de Onderzoeksraad voor veiligheid naar het betreffende voorval een onderzoek instelt.

2

Artikel IV komt te luiden:

ARTIKEL IV

De Wet op de lijkbezorging wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 73 komen de onderdelen b en c te luiden:

b. indien de sectie geschiedt op verzoek van de betrokken hoofdinspecteur van de volksgezondheid;

c. indien de sectie geschiedt op verzoek van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid.

B

Artikel 74 vervalt.

C

In artikel 75 wordt « de artikelen 72 en 74» vervangen door: de artikelen 72 en 73.

3

In artikel VIII wordt «Rijkswet Raad voor onderzoek voor veiligheid» vervangen door: Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid.

4

Na artikel VIII wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIIa

Aan onderdeel B van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:

5. Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, met uitzondering van beslissingen ten aanzien van de algemeen secretaris en de medewerkers van het bureau.

Toelichting

Ad onderdeel 1

In artikel 66 van de nieuwe Spoorwegwet zal worden bepaald dat de Minister van Verkeer en Waterstaat onderzoek kan verrichten naar de oorzaken van ongevallen en incidenten op hoofdspoorwegen en naar andere onregelmatigheden in de afwikkeling van het spoorverkeer waardoor de veiligheid van het spoorverkeer of van daarbij betrokken personen in gevaar is gebracht of in gevaar gebracht had kunnen worden, indien hij dit onderzoek nodig acht ter evaluatie van de wettelijke voorschriften en het beleid op het terrein van de veiligheid van het spoorverkeer. Door in artikel IIIa te bepalen dat de minister zich van onderzoek onthoudt voorzover de raad een onderzoek instelt naar de oorzaken van een ongeval of een incident op een hoofdspoorweg, wordt dubbel oorzakenonderzoek van dezelfde strekking vermeden. Dit laat onverlet de mogelijkheid dat de Minister van Verkeer en Waterstaat onderzoek doet met het oog op noodzakelijk te treffen maatregelen of nadat de raad op grond van artikel 57 van het voorstel van rijkswet heeft besloten een onderzoek tussentijds te beëindigen.

Verwezen wordt in dit verband naar de artikelen I en II, waar een bepaling met dezelfde strekking is opgenomen met betrekking tot de Inspectie Politie en de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding.

Ad onderdeel 2, onder A

In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet is opgenomen dat nog bezien zal worden of de regeling die nu in de Wet op de lijkbezorging is opgenomen ten aanzien van ongevallen met luchtvaartuigen, uitgebreid kan worden tot andere ongevallen die door de raad worden onderzocht. Deze vraag kan nu bevestigend worden beantwoord. Het wordt zodoende bij voorbeeld mogelijk om bij spoorwegongevallen sectie te doen verrichten op de machinist. Ingevolgde de in onderdeel a voorgestelde wijziging van artikel 73, onderdeel c„ wordt sectie verricht na een daartoe strekkend verzoek van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid. Dit geldt voor alle gevallen waarin de voorzitter dit nodig oordeelt, uiteraard in het belang van een onderzoek. Met deze regeling wordt afgeweken van de huidige opzet van de Wet op de lijkbezorging. In die opzet wordt sectie verricht ingeval de vaststelling van de oorzaak van een ongeval met een luchtvaartuig dit vereist, mits de voorzitter van een kamer van de Raad voor de Transportveiligheid of de inspecteur geneeskundige dienst van het betreffende krijgsmachtdeel indien het een ongeval met een militair luchtvaartuig betreft, hiervoor toestemming geeft. Daarbij is niet duidelijk wie het initiatief neemt voor de sectie. Aangezien de bepaling is opgenomen met het oog op het belang van een onderzoek door de raad, is het logischer dat de voorzitter een verzoek doet dan toestemming verleent voor een sectie. Hierdoor ligt het initiatief bij degene die er belang bij heeft dat de sectie wordt uitgevoerd.

Doordat de Onderzoeksraad voor veiligheid de bevoegdheid krijgt om alle voorvallen, inclusief voorvallen met militaire onderdelen, te onderzoeken, is er geen toestemming meer nodig van de inspecteur geneeskundige dienst van het desbetreffende krijgsmachtdeel.

Het ligt voor de hand ook voor de in artikel 73 bedoelde sectie in het belang van de volksgezondheid expliciet aan te geven bij wie het initiatief ligt. Die bevoegdheid wordt, gezien het feit dat het om uitzonderlijke situaties gaat, gelegd bij de betrokken hoofdinspecteur van de volksgezondheid. In de praktijk zal dit de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg zijn.

Ad onderdeel 2, onder B

De wijziging die wordt aangebracht in onderdeel 2, onder a, betekent dat artikel 74 kan vervallen.

Ad onderdeel 2, onder C

Het vereiste van de toestemming, dat nu is opgenomen in artikel 74, wordt gewijzigd in de eis van een voorafgaand verzoek zonder welke een arts geen sectie mag verrichten. Nu deze eis wordt opgenomen in artikel 73, moet de verwijzing in artikel 75 dus naar dat artikel plaatsvinden.

Ad onderdeel 3

Dit onderdeel strekt ertoe een technische fout te herstellen.

Ad onderdeel 4

Dit onderdeel betreft een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het geval uitgemaakt zou worden dat beslissingen van de raad, zoals de beslissing tot het instellen van een onderzoek, moeten worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zou het onwenselijk zijn dat hiertegen bezwaar of beroep aangetekend kan worden. Gelet op de aard van de beslissingen is het wenselijk dat het om direct definitieve beslissingen gaat. Derhalve worden de beslissingen opgenomen op de zogenoemde negatieve lijst bij artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Een uitzondering is gemaakt voor de beslissingen ten aanzien van de algemeen secretaris en de medewerkers van het bureau. Het gaat dan met name om rechtspositionele beslissingen en de beslissing over de uitsluiting van deelname aan een onderzoek. In deze gevallen moeten de medewerkers kunnen beschikken over de gebruikelijke rechtsbeschermingsmogelijkheden.

Het nu voorgestelde artikel was abusievelijk als artikel 88 opgenomen in het bij koninklijke boodschap van 16 oktober 2002 ingediende voorstel van rijkswet tot instelling van een Onderzoeksraad voor veiligheid (Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid). Gezien het feit dat het een wijziging van een Nederlandse wet betreft, heeft het de voorkeur het artikel in het onderhavige voorstel van wet op te nemen. Het artikel zal bij nota van wijziging van het bovengenoemde voorstel van rijkswet uit dat voorstel worden geschrapt.

Het nu voorgestelde artikel is, ten opzichte van in het rijkswetsvoorstel opgenomen artikel 88, aangepast in die zin dat het subonderdeel wordt ingevoegd onder het cijfer 5 in plaats van het cijfer 4. Reden daartoe is dat het cijfer 4 reeds in gebruik wordt genomen doordat aan onderdeel B van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht per 12 maart 2003 ingevolge artikel IV van de Wet dualisering provinciebestuur een nieuw punt 3 is ingevoegd en subonderdeel 3 van onderdeel B van genoemde bijlage is vernummerd tot subonderdeel 4.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R. H. Hessing

Naar boven